Nederland heeft Suriname afgebroken, en moet het land nu helpen opbouwen
Grote kans dat in Nederland meer activiteiten rond Keti Koti worden georganiseerd dan in Suriname. Veel Surinamers zijn arm – een pijnlijke erfenis van het slavernijverleden. Tijd dat Nederland zijn verantwoordelijkheid pakt.
Een collega stuurt me een schema door met alle activiteiten die hier in Suriname worden georganiseerd in verband met 1 juli, Dag der Vrijheden, Keti Koti. Het wordt een mix van vieringen en lezingen, zie ik. Een herdenking bij het standbeeld van Kwakoe, symbool van de afschaffing van de slavernij, bijvoorbeeld, en een concert op het Onafhankelijkheidsplein in Paramaribo.
Ik vraag me af hoeveel mensen zich bij het feest zullen aansluiten. Op dit moment kent Suriname diverse crises: een economische crisis, een schuldencrisis, een klimaatcrisis en een vertrouwenscrisis in de democratie.
Mensen zijn hierdoor beperkt in hun vrijheden: veel Surinamers kunnen zich niet eens basisboodschappen permitteren, zoals brood en melk, laat staan nieuwe kleren. Uit eten gaan is er ook niet bij, en de benzineprijzen zijn zo hoog dat een reisje buiten de stad onmogelijk wordt.* Om de vaste lasten zoals elektriciteit en water te kunnen blijven betalen, kiezen mensen ervoor om meer te werken of zelfs meerdere banen te nemen.
Het is goed mogelijk dat er in Nederland meer activiteiten rond Keti Koti worden georganiseerd dan in Suriname. Niet alleen vanwege het tekort aan financiële middelen, maar ook omdat het slavernijverleden een stempel drukt op het heden.
Surinamers worden nog dagelijks met deze erfenis geconfronteerd. Denk aan de koloniale gebouwen uit die periode, zoals de woning van plantagehouder Susanna du Plessis aan het Onafhankelijkheidsplein. Of de overgebleven plantages, sommige vervallen, andere in oude staat hersteld voor toeristische doeleinden. En, net zo zichtbaar: de armoede, vooral onder de creoolse bevolking.
Hoe vrij ben je als je niets kunt betalen?
Ongeveer 30 procent van de Surinaamse samenleving leeft onder de armoedegrens, hoor ik van Rosita Woodley-Sobhie. Zij maakt deel uit van de Interdepartementale Multidisciplinaire Werkgroep Armoedegrensbepaling, en doet onderzoek naar de omvang en de ernst van armoede in Suriname.
Op initiatief van de werkgroep heeft de Surinaamse overheid op 1 maart 2023 de maandelijkse armoedegrens vastgesteld op 5.428 Surinaamse dollar voor een volwassene.* Dat komt neer op bijna 135 euro.
Die armoede heeft grote gevolgen, legt ze me uit. ‘Een stijging van het aantal vroege schoolverlaters, toename en verruwing van de criminaliteit; roofovervallen, moorden en verkrachtingen. Daarnaast vertrekken veel hoogopgeleiden naar het buitenland. Zeker dat laatste zorgt ervoor dat de ontwikkeling van het land vastloopt.’
Daar komt bij dat de prijs van boodschappen in Suriname blijft stijgen. Vergeleken met vorig jaar ben je daar nu ruim 60 procent meer geld aan kwijt. De koopkracht van de Surinamers neemt steeds verder af.
Er zijn bijna geen straten zonder gaten en halverwege iedere maand is het stadscentrum van Paramaribo volledig uitgestorven
Ook in het straatbeeld zie je de effecten van armoede: veel huizen en winkelpanden zijn in vervallen staat omdat de eigenaren geen geld hebben om die te onderhouden. Er zijn bijna geen straten zonder gaten en halverwege iedere maand is het stadscentrum van Paramaribo volledig uitgestorven. Het geld is al op en de terrassen blijven leeg tot de salarissen zijn gestort.
Het is dus hard nodig dat basisvoorzieningen zoals elektriciteit en water, en basisproducten zoals brood, melk en vlees weer betaalbaar worden voor de doorsnee burger, zegt Woodley-Sobhie. En het zou goed zijn als er wordt gewerkt aan een betere band met de Surinamers in het buitenland. ‘Als we die band verstevigen, komen zij sneller terug om te werken aan de verdere opbouw van het land.’
Gedeelde geschiedenis, gedeelde kennis
Veel ontwikkelingslanden zijn ex-koloniën. Omdat deze landen lange tijd afhankelijk waren van sterke instituten van de kolonisator, kost het ze moeite zonder die basis het land zelf op te bouwen.
Sinds de overname in 1667 heeft Nederland zijn kolonie Suriname systematisch uitgebuit. Daarbij werden de inheemsen verdreven en haast uitgeroeid, en op de plantages werkten vervolgens tot slaaf gemaakte Afrikanen. Tot kort voor de onafhankelijkheid van Suriname moesten contractarbeiders uit India, China en Java (Indonesië) het doen met een karig loontje, slechte huisvesting en onderdrukking.
Het land werd onafhankelijk, maar zonder de basis van sterke instituten had dat tot gevolg dat het zeer kwetsbaar werd voor corruptie
Tijdens de Tweede Wereldoorlog hield Nederland Suriname aan het lijntje, door het land te beloven dat het ‘baas in eigen huis’* zou worden als het Nederland militair zou ondersteunen. Deze belofte werd maar deels nagekomen: het land werd snel onafhankelijk gemaakt, maar zonder de basis van sterke instituten had dat tot gevolg dat het zeer kwetsbaar werd voor corruptie. Het ontwikkelingsgeld werd nauwelijks op de juiste manier besteed.
Gelukkig werken Nederland en Suriname de laatste jaren aan bewustwording van de Surinaamse geschiedenis. Het Nationaal Archief Suriname wisselt bijvoorbeeld kennis uit met het Nederlandse Nationaal Archief en Beeld & Geluid. Dit levert waardevolle lezingen, workshops en documentaires op. Beeld en Geluid ondersteunt het Nationaal Archief Suriname met een zogeheten digitaliseringsstraat, waarmee audiovisueel erfgoed veilig wordt gesteld.*
Laat bondgenoten een vuist maken
Het is belangrijk dat Suriname met andere ex-koloniën optrekt en samen eisen stelt aan het voormalige moederland. Dat is hard nodig bij de aanpak van grote problemen, zoals de verschillende crises die het leven van de Surinamers op dit moment kleuren.
En, overkoepelend, de klimaatcrisis: ontwikkelingslanden worden het hardst getroffen door de gevolgen van klimaatverandering, terwijl ze daar het minst aan bijdragen. Integendeel: zo is het bos van Suriname van grote waarde omdat het de schadelijke invloed van broeikasgassen beperkt.
Ontwikkelde landen zoals de Verenigde Staten en Nederland eisen dat onder meer Suriname zijn groot bos niet kapt voor commerciële doeleinden, maar compensatie voor behoud blijft uit. Door op te trekken met bondgenoten maken landen een vuist, en kunnen zij van de voormalige kolonisatoren ondersteuning en eerlijke compensatie eisen.
Een andere reden voor de roep om steun is dat diverse instituten, zoals de Anton de Kom Universiteit van Suriname, moeten worden verstevigd. Voor de toekomst van de ex-kolonie is het belangrijk dat er wordt geïnvesteerd in het onderwijs en de volksgezondheid.
Daarin kan Nederland veel betekenen. De recente bezoeken van de Nederlandse onderwijsminister Robbert Dijkgraaf aan Suriname in het kader van een tweejarige samenwerking voor beter onderwijs geven hoop. Net als het bezoek van Frans Timmermans, vicevoorzitter van de Europese Commissie, voor ondersteuning bij het klimaatvraagstuk.
Nederland is nergens toe verplicht – Suriname is onafhankelijk – maar structurele steun is een welkome vorm van compensatie voor de schade die het land in het verleden heeft aangericht. De landen blijven onlosmakelijk met elkaar verbonden.
Want hoe vrij zijn we, als ons verleden er nog altijd voor zorgt dat we niet kunnen leven zoals we willen?