Inkomsten uit vermogen: hoe belast je dat in vredesnaam?

Hoe hef je belasting op geld dat mensen verdienen met hun vermogen? Al jaren worstelt Den Haag met die vraag en nu bemoeit zelfs de rechter zich ermee. Intussen dreigt de kwestie veel geld te gaan kosten. Over het hoofdpijndossier genaamd box 3.
Je zou het bijna over het hoofd zien tussen alle andere grote problemen met lange namen die de overheid moet oplossen – de toeslagenaffaire, de stikstofproblematiek, de Groningse versterkingsoperatie na zestig jaar gasboringen.
Box 3 – een kleine naam, een groot probleem.
Box 3?
Belasting, daar gaat het over. Ieder jaar krijgt de Belastingdienst in maart en april ruim 9 miljoen aangiftes inkomstenbelasting binnen.* Deze belasting bestaat uit drie zogeheten boxen. Box 1 gaat over het inkomen uit werk en de eigen woning. In box 2 betalen sommige Nederlanders belasting over hun belang in een bedrijf. Box 3 draait om inkomen uit ‘vermogen’ – zoals spaargeld, beleggingen, een tweede huis of cryptovaluta.
In box 3 betaal je pas belasting als je bezittingen boven een bepaald bedrag uitkomen. Dat bedrag varieert per jaar: dit jaar ligt dit ‘heffingsvrije vermogen’ op 57.000 euro,* in 2017 was het 25.000 euro. Afhankelijk van de hoogte van deze vrijstelling betalen zo’n 2 tot 3 miljoen Nederlanders belasting in box 3.* Dat komt dus neer op 20 tot 30 procent van alle belastingaangiftes – en nee, dit zijn niet allemaal rijke Nederlanders. Dit zijn ook mensen die sparen om een huis te kunnen kopen of om eerder te kunnen stoppen met werken.
Deze box, deze groep Nederlanders, vormt een groot probleem voor de overheid. Een probleem dat lang is genegeerd, mogelijk onoplosbaar is, en grote gevolgen kan hebben voor de overheidsfinanciën. En dat terwijl het zo simpel lijkt.
Hoe dat zit, is een beetje een technisch verhaal, maar het is de moeite meer dan waard om te begrijpen. Het draait allemaal om rendement. Preciezer: om het verschil tussen het rendement dat mensen maken, en om het fictieve rendement waarmee de Belastingdienst rekent.
Hoe weet je hoeveel inkomsten iemand haalde uit zijn vermogen? (Antwoord: niet)
De Belastingdienst heft belasting over het inkomen, dus ook over het inkomen uit vermogen. Niet het vermogen zelf wordt daarbij belast, maar het rendement van dat vermogen. Zoals je salaris je inkomen uit arbeid is, is je rendement inkomen uit je vermogen.
Hoeveel rendement je maakt, hangt af van hoeveel je aandelen, huizen, cryptomunten of spaartegoeden in waarde zijn toegenomen. Bij de een is dat meer dan bij de ander, want iedereen belegt of spaart anders. En precies daar begint het probleem: het is onmogelijk voor de Belastingdienst om voor al die vermogende Nederlanders na te gaan hoeveel rendement ze hebben gemaakt.
Dat is mensenwerk, en daarvoor is simpelweg geen capaciteit.
De Belastingdienst heeft niet voor niets zo veel werk gemaakt van de vooringevulde aangifte. Door zo veel mogelijk gegevens via andere bronnen binnen te halen, hoeven belastingbetalers de aangifte alleen te controleren en eventueel aan te vullen. Zo kunnen de miljoenen aangiftes met relatief weinig mensen toch snel afgehandeld worden.
Is je saldo gedaald omdat je uitgebreid op vakantie bent gegaan, of omdat je verlies maakte op je investering?
Voor gegevens over je salaris is dat makkelijk, want je werkgever levert de cijfers op je jaaropgaaf aan bij de Belastingdienst. Maar voor rendement over vermogen is dat ingewikkeld.
Banken en andere financiële instellingen geven wel je saldo door, maar is dat saldo gegroeid doordat je meer hebt gespaard, of is dat gegroeid door rendement op je spaargeld? En is je saldo gedaald omdat je uitgebreid op vakantie bent gegaan, of omdat je verlies maakte op je investering?
Nog fundamenteler: wat is inkomen uit vermogen? Bij de uitkering van spaarrente, of als je dividend uit aandelen krijgt, is het duidelijk. Maar hoe zit het als aandelen in waarde stijgen? Stel, je hebt aandelen gekocht voor 1.000 euro. Aan het einde van het jaar zijn die aandelen 1.200 euro waard. Is die 200 euro ook inkomen? Of is dat pas inkomen als je die aandelen daadwerkelijk verkoopt? En wat als ze juist in waarde zijn gedaald en aan het einde van het jaar nog maar 900 euro waard zijn? Heb je dan een negatief inkomen?
En hoe bepaal je het rendement van een extra woning? Is dat de toegenomen waarde? En is dat hetzelfde voor mensen die hun tweede huis gebruiken om in te wonen als voor mensen die pandjes verhuren?
Het is allemaal, kortom, moeilijk om te weten – zo niet onmogelijk.

De oplossing van de overheid: fictief rendement
En dus verzon de overheid een list: het fictieve rendement.
De Belastingdienst doet simpelweg een aanname. Als je vermogen hebt, ging de overheidsinstelling er sinds 2001 van uit dat je 4 procent rendement maakte, ongeacht wat voor vermogen je bezat en hoeveel vermogen je bezat.
Daar kozen ze voor omdat in het oude belastingstelsel vaak niets over vermogen werd betaald. Toen had je een belasting over het inkomen uit vermogen én een vermogensbelasting. Maar het inkomen over vermogen werd vaak weggepoetst met leningen. Lang verhaal kort: de vermogensbelasting was dan praktisch nul.
In 2017 veranderde de overheid het in 2001 bedachte systeem. Het vaste percentage van 4 procent werd losgelaten, en vervangen door drie ‘schijven’ binnen box 3 met elk hun eigen percentage. Daarmee probeerde de overheid meer aan te sluiten bij de werkelijkheid.
Iedere schijf bestaat uit een fictieve mix van spaargeld en beleggingen. Hoe meer vermogen, hoe meer beleggingen, hoe meer rendement. Want: voor de percentages wordt gekeken naar langjarige gemiddelden, en beleggingen renderen historisch beter dan spaargeld. De Belastingdienst ging ervan uit dat Nederlanders minimaal 2,87 procent tot maximaal 5,39 procent rendement maakten.*
Alleen: een grote groep van die Nederlanders haalde zulke rendementen niet. In de verste verte niet zelfs. De spaarrente stond immers jarenlang tegen de nul aan. Wie veel vermogen had, maar weinig avontuurlijk was, en zijn geld gewoon op een bankrekening zette (zoals 1 miljoen van deze mensen),* haalde dus bijna geen rendement. In feite zei de Belastingdienst tegen deze mensen: ‘Alleen spaargeld? Geen aandelen? Jammer dan. We doen net alsof je die wel hebt.’
En ook de mensen die hun geld wel hadden belegd in aandelen, konden zich bekocht voelen door hun belastingaanslag. Beleggingen renderen weliswaar gemiddeld veel beter dan spaargeld, maar als je pech had, hoefde dat niet zo te zijn (hallo, crypto!). De Belastingdienst: ‘Slecht belegd? Ik doe net alsof het je wel is gelukt!’
Kortom: pure, pijnlijke fictie. En daar begonnen de problemen.
Als pissige Nederlanders met sneue rendementen naar de rechter stappen
Een groep van zo’n 60.000 Nederlanders, die veel minder rendement maakten dan ze deden in de dromen van de Belastingdienst en dus te veel belasting moesten betalen, stapte in de jaren na 2017 naar de rechter.
De rechters gaven deze mensen in principe gelijk, maar vonden het toch aan de overheid om box 3 aan te passen. Het is niet dat er niets gebeurde in Den Haag – Kamerleden stelden Kamervragen; onderzoekers deden onderzoeken – maar veranderen deed er weinig. Rapporten verdwenen in een la; het onderwerp was te ingewikkeld; meer fotogenieke problemen kregen voorrang. Box 3 is niet sexy.
Nederlanders met vermogen zijn niet bepaald het type slachtoffer dat nationale verontwaardiging of mededogen oproept.
Rapporten verdwenen in een la; het onderwerp was te ingewikkeld; meer fotogenieke problemen kregen voorrang. Box 3 is niet sexy
Wel waren ze vasthoudend – en ze procedeerden door, want het probleem bleef uiteraard bestaan. De zaak kwam voor de hoogste rechter van Nederland, de Hoge Raad, en die maakte in december 2021 met een harde klap een einde aan het Haagse uitstelgedrag. De Raad oordeelde dat de box-3-heffing in strijd was met de mensenrechten,* dat het kabinet het probleem moest oplossen, en dat dit binnen zes maanden gebeurd moest zijn – dan moesten de klagers hun te veel betaalde geld terugkrijgen.
Voor de Belastingdienst was dit bijna niet te doen. De overheidsinstelling piept en kraakt, na jarenlange bezuinigingen en mislukte hervormingen, door een ICT-systeem dat stokoud is, en door de vele wensen van de Tweede Kamer om allerlei groepen wel en niet van specifieke kortingen of toeslagen te voorzien. En dan nu binnen zes maanden alle klagers compenseren? Uit een wirwar van documenten het werkelijke rendement van die 60.000 mensen berekenen? Onmogelijk.
Dat uitzoekwerk vergt veel meer tijd – áls dat rendement überhaupt nog achterhaald kan worden.
Bovendien rest nog steeds de filosofische vraag: wat valt wel en niet onder werkelijk rendement? Daar is nog niets over afgesproken. Vandaar dat staatssecretaris van Financiën Marnix van Rij (CDA) iets verzon: een tijdelijke regeling, die nog steeds een fictief, maar toch iets realistischer rendement hanteert.
Heb je alleen spaargeld, dan betaal je alleen het tarief voor spaargeld. Bestaat je vermogen voor 75 procent uit spaargeld en voor 25 procent uit beleggingen? Dan betaal je over die 25 procent het (hoge) tarief voor ‘overige bezittingen’ en over de rest het (lage) spaargeldtarief.*
Op basis hiervan kreeg zo’n 60 procent van de bezwaarmakers geld terug,* omdat zij volgens deze regeling minder belasting hoefden te betalen.
En om nieuwe problemen te voorkomen, geldt deze tijdelijke regeling vanaf 2021 voor iedereen (in box 3). Heb je alleen spaargeld? Dan betaal je bijna niks, vanwege de lage spaarrente. Het fictieve rendement voor de rest van je vermogen is 5,69 procent.* Klinkt goed, klinkt fair, klinkt als: probleem opgelost.
Maar nee: sinds de uitspraak van de Hoge Raad is de geest uit de fles.
Een epidemie van bezwaren
Het regent nu al maanden bezwaren van boze belastingbetalers.
Begin april waren bij de Belastingdienst al ruim een half miljoen box-3-bezwaren binnengekomen.* Logisch, want je móét bezwaar maken als je gecompenseerd wilt worden. Box-3-betalers die geen bezwaar hebben gemaakt, lijken pech te hebben. Op basis van een andere uitspraak van de Hoge Raad lijkt de overheid niet verplicht te zijn om iedereen te compenseren.
Een half miljoen bezwaren – dat klinkt misschien niet als veel, maar dat is het wel. De Belastingdienst draait op automatisering, en alles wat niet automatisch afgehandeld kan worden, zoals deze bezwaren, is een extra belasting voor een dienst die dat in zulke aantallen niet meer aankan.
En wat als de tijdelijke regeling niet overeind blijft, als een rechter zich erover buigt? Ook dat risico loopt de Belastingdienst nog, want sommige rechters trekken zich niks van de tijdelijke regeling aan. Zij oordelen vaak dat bij oude aanslagen alsnog met werkelijk rendement moet worden gerekend. De staatssecretaris maakt daar dan weer bezwaar tegen, waarover de Hoge Raad zal moeten oordelen. Wie weet met welke arbeidsintensieve en miljarden verslindende uitkomst als gevolg.
En zelfs als dat achter de rug is, is het einde nog niet in zicht. Nieuwe rechtszaken hangen in de lucht, zoals die van de Vereniging van Effectenbezitters (VEB). Die berekende dat particuliere beleggers vorig jaar gemiddeld 14 procent verlies hebben geleden.* Ook zij betaalden belasting over een rendement dat er niet was. En ook zij denken, met het oordeel van de Hoge Raad zwaaiend, dat dit een schending is van hun rechten.

Is er nog meer ellende? Er is nog meer ellende.
Box-3-betalers krijgen het advies om standaard bezwaar te maken tegen elke nieuwe belastingaanslag om hun rechten veilig te stellen – naar verwachting zal vrijwel elke box-3-belastingbetaler dit gaan doen. Je raadt het al: dermatologen zullen bij de Belastingdienst een nieuwe vorm van stresseczeem ontdekken.
Uit wanhoop verzon een slimme ambtenaar een truc. Om te voorkomen dat de dienst verdrinkt in een nieuwe stroom bezwaren, krijgt iedereen met ‘overige bezittingen’ (dus ander vermogen dan spaargeld) in box 3 vanaf 20 april een voorlopige aanslag over 2021 en 2022.*
Wat daar slim aan is? De Belastingdienst kan dan afwachten of de tijdelijke regeling overeind blijft in de rechtbank, want je kunt alleen bezwaar maken tegen een definitieve aanslag. Dit voorkomt extra werk, en het kabinet wint er tijd mee.
De definitieve aanslag moet namelijk binnen drie jaar na het aangiftejaar opgelegd zijn.* Van Rij heeft aangekondigd de tijdelijke regeling te ‘verfijnen’; zodanig, is zijn hoop, dat de regeling in de rechtbank standhoudt. Om klaar te zijn met alle tijdrovende herstelwerkzaamheden – een taak die een garantie op burn-outs lijkt – maar ook om enkele miljarden andere redenen: misgelopen belastingeuro’s.
Box 3 niet oplossen: een heel duur probleem
Dat zit zo.
Het fictieve rendement van box 3 is voor de overheid al jaren een stabiele inkomstenbron van zo’n 4,5 miljard euro.* Stel je voor dat de tijdelijke regeling het niet redt. Daar hangt nogal een prijskaartje aan: miljarden euro’s moeten worden terugbetaald. En mogelijk kunnen miljarden euro’s niet meer worden geïnd. Hoeveel? Dat is de vraag.
Zo’n niet-fictieve box 3 kost tijd om goed uit te werken; het moet semi-automatisch zijn én in de verouderde systemen van de Belastingdienst worden ingevoerd
Dat is afhankelijk van het feit of het kabinet nog weg kan komen met een aanpassing. Zoals de tijdelijke regeling ook uit de hoge hoed getoverd werd na de uitspraak van de Hoge Raad. Maar over 2022 kun je, vanwege het rampzalige beleggingsjaar en de lage spaarrente, wel stellen dat de kans groot is dat de Belastingdienst nagenoeg niks kan innen. De kostenpost van dat ene jaar is dan al circa 4 miljard – hetzelfde bedrag dat het kabinet vrijmaakte om 2,5 miljoen woningen te isoleren.*
Er wordt hard gewerkt aan de uiteindelijke oplossing – een stelsel op basis van werkelijk rendement – maar dat is pas op zijn vroegst haalbaar in 2027. Zo’n niet-fictieve box 3 kost tijd om goed uit te werken; het moet praktisch zijn (lees: semi-automatisch); en het moet in de verouderde systemen van de Belastingdienst worden ingevoerd. Elk jaar dat dit stelsel verder wordt uitgesteld en de tijdelijke regeling doorloopt, kost het de schatkist sowieso al 385 miljoen euro.*
Box 3 wel oplossen: ook een risico
Stel nu dat het invoeren van het nieuwe stelsel lukt, dan nog is er een mogelijk probleem.
Het belasten van werkelijk rendement betekent immers een einde aan die stabiele 4,5 miljard aan opbrengsten van box 3. Simpel voorbeeld: in 2022 maakten beleggers grote verliezen. Geen rendement betekent geen belastinginkomsten. Net zoals de spaarders de afgelopen jaren nauwelijks rente kregen. Ook dan: geen belastinginkomsten.
Daar staat tegenover dat in sommige jaren de inkomsten uit vermogen hoger zijn dan het oude fictieve rendement.
Van Rijs voorgangers kozen de makkelijke weg: een vast percentage vermijdt lastige discussies over rendement en zorgt voor stabiele inkomsten. Van Rij moet door de uitspraak van de Hoge Raad wel aan de fluctuaties geloven. De inkomsten uit box 3 zijn straks moeilijker te voorspellen.
Als er door nieuw beleid minder geld binnenkomt, probeert het ministerie dat zelf op te lossen. In de tijdelijke regeling worden lagere inkomsten deels gecompenseerd door het belastingpercentage op te schroeven.
De oorspronkelijke 30 procent belasting over het rendement gaat jaarlijks met 1 procentpunt omhoog, naar 34 procent in 2025.* En wie weet hoe ver dat kan gaan: zo raar is het niet om dat percentage aan te laten sluiten bij de inkomstenbelasting (die kan oplopen tot 49,5 procent).*
Daarnaast kan het bedrag waarover je geen belasting betaalt in box 3 naar beneden worden bijgesteld, zodat meer Nederlanders de fiscus moeten betalen.
Kortom: er zijn nog wel wat knoppen waar de staatssecretaris aan kan draaien om het risico op lage inkomsten te verkleinen, maar de fluctuaties blijven bestaan. Als de goede jaren de slechte jaren compenseren, is er niet zo veel aan de hand. Maar als de inkomsten structureel lager zijn dan verwacht, is dat vervelend in een toekomst met begrotingstekorten en een oplopende staatsschuld.

En toen viel het kabinet – waardoor het dure probleem nog langer duurt
Hoe nu verder? De bedoeling was dat Van Rij uiterlijk met Prinsjesdag op 19 september 2023 zijn aanpak zou presenteren. Nu het kabinet gevallen is, is de vraag of dat nog doorgaat.
De Tweede Kamer mag moeilijke onderwerpen ‘controversieel’ verklaren, waardoor die blijven liggen voor een volgend kabinet. En laat box 3 nu een onderwerp zijn waar de meningen over verdeeld zijn.
Vorig jaar dienden de PvdA, GroenLinks, SP, Partij voor de Dieren en Volt nog een initiatiefwetsvoorstel in voor een progressieve vermogensbelasting. Vermogensbelasting dus, helemaal geen belasting over werkelijke inkomsten.
Van Rij heeft destijds advies aangevraagd, maar als je een vermogensbelasting invoert in plaats van de huidige belasting loop je het risico dat die wederom in strijd is met de mensenrechten.
De uitdaging is dus om het scenario te kiezen dat bij de rechter overeind blijft én toch voldoende geld in het laatje brengt.
Of Van Rij en zijn opvolger dat voor elkaar krijgen, is misschien pas over tien jaar duidelijk, als er ook jurisprudentie over het nieuwe stelsel bestaat. We kunnen door de val van het kabinet wel stellen dat 2027 als invoerdatum niet meer haalbaar is. Dat betekent opnieuw vertraging van een project dat al sinds 2015 in Den Haag op tafel ligt.
Daarmee is deze fictieve fiscale nachtmerrie nog lang niet voorbij.