Deze feestdag laat zien hoe gelaagd het slavernijverleden in Suriname is

Meer dan honderd jaar voor het koloniale bewind in Suriname de slavernij afschafte, eisten sommige tot slaaf gemaakten zelf hun vrijheid op. Een deel van hun nazaten viert dat elk jaar op 19 september, tijdens Saamaka Daka.
Met snelle tred loodst Susan Maabo – leerkracht, voormalig parlementslid in Paramaribo, en voor een paar dagen mijn gids – me door de onverharde straten van haar Surinaamse geboortedorp Balingsoela. Het is de vooravond van Keti Koti, de viering van de afschaffing van de slavernij op 1 juli 1863. Het dorp bruist: links en rechts vlechten moeders, broers en zussen het kroeshaar van schoolgaande kinderen, ter voorbereiding op de landelijke feestelijkheden.
Balingsoela ligt langs de benedenloop van de Surinamerivier, in het district Brokopondo. Lang voordat dit district in 1959 door de koloniale overheid werd gecreëerd, was dit al het land van de Saamaka, een van de zes Surinaamse marronstammen. Maabo’s voorouders streken hier neer na hun vlucht van de plantages, en na vele omzwervingen door het binnenland van Suriname.
In Brokopondo leerde ik: Keti Koti is lang niet voor alle afstammelingen van slaafgemaakten de belangrijkste feestdag van het jaar. De Saamaka verkregen hun vrijheid namelijk meer dan een eeuw eerder. En dat vieren ze elk jaar op 19 september tijdens Saamaka Daka – Saamaka-dag.
Verhalen van voorouders
Susan Maabo brengt me naar haar oom Sedney Pansa, die ons opwacht in de schaduw van zijn houten huis. Als ik wil horen over de geschiedenis van de Saamaka, moet ik hém hebben. Als kind ging Pansa veel om met oudere mensen, en zo leerde hij de verhalen van hun voorouders kennen.
Hoe oud is hij nu? ‘67 jaar’, vang ik op tussen het Saamaka, Pansa’s moedertaal. ‘Nee, 76’, corrigeert Maabo, die behalve gids ook mijn vertaler is. Een kort beraad volgt, waar zich ook nog twee tantes in mengen. ‘Hij is tussen de 78 en 80’, concludeert Maabo uiteindelijk.
Maabo begeleidt haar oom – zijn geheugen scherp, maar zijn zicht minder – naar een krukje op een rustige open plek in het woud. Daar begint hij te vertellen.

'Als je me niet ziet, ben ik weg'
Het leven in slavernij was keihard. Op een achttiende-eeuwse plantage gingen gemiddeld meer mensen dood dan er werden geboren.*
Maar die bewuste avond stuurden de apinti-drums van de slaven de gruwelen van de koffieplantage mee met de ondergaande zon, vertelt Pansa. Iedereen liet zich meevoeren door het ritme van de trommels. Het gezang van de slaven droeg ver over de toppen van de bomen:
Basi basi,
Tamara te i no si mi moro da mi gwe,
Basi basi,
Tamara te i no si mi moro da mi gwe!
Daverend gelach klonk op de plantage. Zelfs de witte meesters lachten mee. ‘Ze vonden het plezierig hoe die mensen feestvierden’, legt Susan Maabo uit.
Hadden de meesters het Sranantongo verstaan, dan was het lachen hun waarschijnlijk snel vergaan.
‘Mi nango ë betekent ik ben weg’, grinnikt Maabo. De mensen zongen: ‘Meester, als je me morgen niet meer ziet, ben ik weg.’
En zo geschiedde.
Terwijl de rest zich bezighield met het feest, vluchtten de voorouders van Maabo en Pansa in het holst van de nacht diep het Surinaamse oerwoud in.

Marrons eisten hun vrijheid op
Lang voordat de slavernij in Suriname werd afgeschaft door het koloniale regime, waren er dus mensen die aan de slavernij ontsnapten. Hoe meer mensen uit Brokopondo ik spreek, hoe vaker ik hoor dat hun voorouders hun vrijheid niet van ‘de blanken’ kregen. Steevast vertellen de Saamaka: ‘Wij eisten onze vrijheid op.’
Dat ging niet zonder slag of stoot, legt Renaldo Huur mij uit. Huur is – net als Susan Maabo – lid van het comité dat de feestelijkheden rondom de Saamaka Daka organiseert.

Maabo en ik hebben Balingsoela inmiddels achter ons gelaten en zijn in Atjoni, een havenplaats bij het dorp Pokigron, waar Huur een restaurant en een gokkantoor heeft.
Vanuit het dichtbeboste binnenland van Suriname voerden de verschillende marronstammen in de achttiende eeuw vernietigende guerrilla-oorlogen tegen de koloniale autoriteiten, vertelt Huur.* ‘Hoofdzaak was het bevrijden van de mensen die nog op de plantages waren.’
Zij dachten: “Die bakra houdt je altijd voor de gek, het is een list om ons alsnog te vermoorden”
Het was een strijd op leven en dood. ‘Men stuurde militairen de bossen in om de ontsnapte slaven weer te pakken’, vult Maabo aan. Soms werden de militairen op weg geholpen door inheemsen of slaafgemaakten. Vaak verbleven de marrons in tijdelijke dorpen, die snel verplaatst werden als de kolonisator in de buurt kwam. ‘Als ze je eenmaal pakten, dan werd je keihard gestraft.’
Tot drie keer toe probeerden de Nederlanders vrede te sluiten met de Saamaka. ‘Maar die wilden niet’, zegt Huur. ‘Zij dachten: “Die bakra houdt je altijd voor de gek, het is een list om ons alsnog te vermoorden.”’
Na bemiddeling van Aucaanse marrons, die al in 1760 vrede hadden gesloten, tekenden de Saamaka en de koloniale overheid op 19 september 1762 het vredestraktaat, waarmee de Saamaka door de Sociëteit van Suriname werden erkend als ‘vrije lieden’.
Huur: ‘Na het sluiten van het vredesakkoord is onze stam tot bloei gekomen. Onze gemeenschap is gegroeid en er zijn ontzettend veel dorpen gesticht.’


Cultuur onder druk
Dit jaar wordt Saamaka Daka gevierd in Balingsoela, en de voorbereidingen beginnen al maanden van tevoren. Met Maabo en Huur rijd ik terug naar het dorp voor een brainstorm van het comité.
Daar spreek ik met Ifna Vrede, dorpskapitein en voorzitter van het comité.
‘Het is belangrijk om onze rijke cultuur en manier van leven te vieren’, vertelt Vrede. De gemeenschapszin is doorgaans groot in de dorpen. ‘Vrouwen gingen traditioneel gezien allemaal samen naar hun kostgronden. Als de oogst rijp was, hielpen ze elkaar. En als er bijvoorbeeld iemand in het dorp was overleden, deed de hele gemeenschap mee met de plechtigheid. Vroeger hadden we geen radio of kranten. Als er iets bekendgemaakt moest worden, dan werd het van mond tot mond overgeleverd. Daar komt onze sterke orale traditie vandaan.’
Die sociale cohesie en traditionele manier van leven staan steeds meer onder druk, vult Huur aan.
Tot op de dag van vandaag krijgen marrons te maken met uitsluiting, discriminatie en racisme. Zo worden ze door stedelingen niet zelden met de nek aangekeken vanwege hun donkere huidskleur, accent en traditionele manier van leven. En terwijl grote multinationals en – in mindere mate – stedelingen profiteren van de natuurlijke rijkdommen die het binnenland van Suriname te bieden heeft, blijft de economische groei in de inheemse en tribale gemeenschappen uit.

De meeste marrondorpen zijn niet aangesloten op het elektriciteitsnet en in het binnenland is het moeilijk om genoeg geld te verdienen om van te leven. Veel jongeren vertrekken daarom naar Paramaribo en Frans-Guyana om er te studeren en te werken.
Dat is nodig om vooruit te komen, zegt Huur, maar tegelijkertijd vormt dit een bedreiging voor het voortbestaan van hun gemeenschappen. Ook daarom vindt hij het belangrijk om Saamaka Daka groots te vieren, zodat jonge Saamaka hun trots en hun cultuur niet overboord gooien.
Dit artikel is tot stand gekomen met hulp van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten.