Zo’n 100.000 dakloze mensen. Meer dan 340.000 mensen tussen de 25 en 40 jaar die nog bij hun ouders wonen. Nog eens minstens 100.000 mensen met een beperking die een aangepaste woning of hulp aan huis nodig hebben, maar die niet kunnen krijgen.
Wie deze cijfers tot zich door laat dringen, begrijpt meteen waarom wonen volgens meerdere peilingen een van de belangrijkste thema’s is bij de verkiezingen van 22 november. Kiezers vinden de wooncrisis belangrijker dan de opwarming van de aarde, de stikstofuitstoot en de tekorten in de gezondheidszorg.
Een goede woning is namelijk een basisbehoefte. Wie geen geschikt huis heeft, vindt minder makkelijk werk, heeft meer moeite sociale contacten te onderhouden, en krijgt sneller gezondheidsproblemen.
Mijn vraag aan partijen deze verkiezingen is dan ook: wat gaan jullie doen om in die basisbehoefte te voorzien?
Van overheid naar woningcorporaties
‘Bevordering van voldoende woongelegenheid is voorwerp van zorg der overheid’, staat in artikel 22 van de Grondwet. Er was een tijd dat de overheid dit letterlijk opvatte; het was haar taak om voldoende betaalbare huizen te bouwen.
Dat was tijdens de woningnood waar Nederland na de Tweede Wereldoorlog mee kampte. Jarenlang was er niets gebouwd en veel bestaande huizen waren beschadigd. De overheid ging die nood te lijf met enorme aantallen nieuwe woningen. Tussen 1964 en 1990 kwamen er jaarlijks tussen de 100.000 en 150.000 woningen bij. Dat kon dankzij flinke subsidies en strenge regels, waardoor de huur of de koopprijs niet te hoog werd.
Maar in de jaren tachtig werden die subsidies zo hoog en liep de staatsschuld zo sterk op, dat de overheid het niet vol kon houden ze te betalen. Er moest bezuinigd worden, en dat betekende nieuw woonbeleid.
De overheid zou niet langer zelf voorzien in grote aantallen nieuwe woningen. In plaats daarvan zou het gros van de nieuwe huurwoningen voortaan door woningcorporaties worden gefinancierd. Om corporaties daarbij te helpen, werden de huurprijzen nog maar tot aan een bepaalde grens aan banden gelegd. Daarboven konden corporaties en andere verhuurders de marktprijs vragen.
Ook bouwden corporaties koopwoningen, zodat ze daarnaast huizen met een lage huur konden blijven bouwen.
Van corporaties naar markt
In 2013 vond er een tweede grote verandering plaats: woningcorporaties waren niet langer de aangewezen partij om het overgrote deel van de betaalbare woningen te bouwen en verhuren, vond het kabinet. Dat moesten beleggers gaan doen.
Corporaties hadden zich in de jaren daarvoor impopulair gemaakt met een aantal projecten die wel héél gedurfd waren, zoals de verbouwing van een cruiseschip en speculatie met gevaarlijke rentederivaten. Ze hadden er enorme verliezen op geleden.
Bovendien was VVD-minister Stef Blok van mening dat de woningmarkt het beste functioneert als de overheid zo min mogelijk ingrijpt. Woningcorporaties zijn dan wel onafhankelijk van de overheid; indirect worden ze wel degelijk door de staat ondersteund. Ze krijgen een garantie op hun leningen, en gemeenten geven hun korting op bouwgrond. En dus kunnen ze goedkoper bouwen dan beleggers.
Als er minder sociale huurwoningen zouden zijn, zou het aantal huizen in de vrije sector toenemen. Waardoor de prijzen zouden dalen zónder dat de overheid daar iets voor hoefde te doen.
Blok legde de corporaties een hoge belasting op, die ze aan moest sporen de huren te verhogen en woningen te verkopen. En twee jaar later, in 2015, kwam er een strenge grens aan wat corporaties mochten doen: ze mochten bijna alleen nog maar woningen verhuren aan huishoudens met een inkomen onder de 35.000 euro bruto per jaar. De rest van de huishoudens is sindsdien aangewezen op een koophuis, of op een huurwoning van een (particuliere) belegger.
Wachtlijsten van meer dan tien jaar
Dat dit beleid niet werkt, is inmiddels bekend. Er zijn nu naar verhouding iets meer huurwoningen in de vrije sector dan in 2013, maar de huurprijzen die beleggers vragen, zijn vaak hoger dan wat mensen kunnen betalen. Ondertussen is de nieuwbouw door corporaties gehalveerd.
De gevolgen: wachtlijsten van meer dan tien jaar voor een sociale huurwoning zijn inmiddels geen uitzondering meer. In de vrije sector komt het vaak genoeg voor dat huishoudens meer dan de helft van hun besteedbaar inkomen uitgeven aan wonen.
Kamerleden hebben het woord ‘woningmarkt’ inmiddels geroutineerd vervangen door ‘volkshuisvesting’
Het besef dat het anders moet, is de afgelopen jaren ook doorgedrongen tot de politiek. Kamerleden hebben het woord ‘woningmarkt’ inmiddels geroutineerd vervangen door ‘volkshuisvesting’. Wonen is geen markt, willen ze daarmee zeggen. Het is een publieke taak.
Maar de vraag is natuurlijk: wat betekent dat precies? Wie is dan verantwoordelijk? De overheid, woningcorporaties? Of zijn er andere opties?
Sinds hij anderhalf jaar geleden minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening werd, heeft Hugo de Jonge (CDA) een papierlawine aan plannen en maatregelen veroorzaakt. Afspraken over nieuwbouw, de afschaffing van de verhuurderheffing, een grens aan de hoogte van de huur, flexwoningen…
Maar tussen alle wetsvoorstellen, plannen en rapporten blijft een antwoord op die ene vraag uit. Wat volkshuisvesting precies betekent? De Jonge weet het ook niet, zo blijkt uit de tegenstrijdigheden in zijn beleid.
De bouw stagneert
Neem het plan voor het aan banden leggen van de huren. Dat wekt de indruk dat De Jonge de overheid een grote rol wil geven in het woonbeleid.
Op zich is dat zinvol. Zonder die regels is er een flink gat tussen de huren in de sociale sector (maximaal 808 euro per maand) en die op de vrije markt (vaak wel 1.200 euro per maand). Wie dus net te veel verdient voor een sociale huurwoning, maar ook geen 1.200 euro per maand kan missen, zit klem.
Maar wat De Jonge vergeet, is de overheid óók een rol te geven in het financieren van betaalbare huurwoningen. De woningen van beleggers zijn duur met een reden: de grondprijzen en de bouwkosten zijn enorm gestegen, en gemeenten stellen strenge eisen aan de kwaliteit en duurzaamheid van woningen.
De Jonge wil dus de inkomsten van beleggers beperken, zonder iets aan de kosten te doen. Het gevolg: de bouw stagneert.
Subsidie voor koophuizen
Nog zo’n tegenstrijdigheid: de manier waarop De Jonge omgaat met belastingvoordelen voor huizenkopers, zoals de jubelton en de hypotheekrenteaftrek. Het líjkt alsof deze maatregelen het kopen van een huis makkelijker maken. Maar in werkelijkheid gebeurt het tegendeel: ze drijven de prijzen op.
Schijnbaar doet De Jonge daar iets aan. Bijvoorbeeld door het afschaffen van de jubelton. Maar de hypotheekrenteaftrek is een veel belangrijker voordeel voor huizenkopers, wat de overheid zo’n 9 miljard euro per jaar kost. En die laat de minister ongemoeid.
Ook maakt het kabinet nog steeds elk jaar de leennormen voor een hypotheek iets ruimer. Dat heeft een soortgelijk effect: heel even kunnen meer mensen een huis kopen. Maar al snel stijgen de prijzen.
‘Ik geloof dat de meeste mensen een koopwoning zouden willen’, zei De Jonge in het tijdschrift Quote. ‘Dus nee, ik zou de hypotheekrenteaftrek niet zomaar ter discussie willen stellen.’
Aan het nieuwe kabinet de taak om een einde te maken aan deze tegenstrijdigheden. Voorzien in de basisbehoefte aan een goede woning, dat betekent betaalbare huurwoningen subsidiëren. En juist een einde maken aan de subsidies voor koophuizen, omdat die de prijzen opdrijven.
Zodat de wooncrisis bij de volgende verkiezingen niet wéér als een van de grootste problemen geldt.
Al onze journalistiek over de Tweede Kamerverkiezingen 2023 Met onze Stemgids, duiding van de verkiezingsprogramma’s, diepgravende gesprekken met lijsttrekkers, en context bij de urgentste kwesties van nu. Op de hoogte blijven van mijn artikelen? Wil je een kijkje achter de schermen? Dat kan! Elke vier weken stuur ik een mail met updates over mijn journalistieke zoektocht en artikelen, en deel ik kijk-, lees- en luistertips.Meer lezen?
Wat er misging in het woonbeleid, volgens de man die er de basis voor legde Eén document, van meer dan 30 jaar oud, krijgt vaak de schuld van alles wat er misging in het woonbeleid. Ik sprak de man achter deze beleidsnota, Jan van der Schaar. Waarom ontstond er, ondanks zijn goede ideeën, toch een wooncrisis? En wat moet er nu gebeuren? Het kán: de bouw van betaalbare woningen overlaten aan beleggers Zolang beleggers huizen bouwen, wordt wonen nooit betaalbaar, schreef ik eerder dit jaar. Maar veertig jaar geleden waren er wel degelijk beleggers die betaalbare woningen bouwden en verhuurden. Wat er sindsdien veranderde? Het beleid van de overheid.Dit verhaal heb je gratis gelezen, maar het maken van dit verhaal kost tijd en geld. Steun ons en maak meer verhalen mogelijk voorbij de waan van de dag.
Al vanaf het begin worden we gefinancierd door onze leden en zijn we volledig advertentievrij en onafhankelijk. We maken diepgravende, verbindende en optimistische verhalen die inzicht geven in hoe de wereld werkt. Zodat je niet alleen begrijpt wat er gebeurt, maar ook waarom het gebeurt.
Juist nu in tijden van toenemende onzekerheid en wantrouwen is er grote behoefte aan verhalen die voorbij de waan van de dag gaan. Verhalen die verdieping en verbinding brengen. Verhalen niet gericht op het sensationele, maar op het fundamentele. Dankzij onze leden kunnen wij verhalen blijven maken voor zoveel mogelijk mensen. Word ook lid!