Deze club bereikt alle Nederlanders – en maakt van het internet een publieke zaak
De coalitie PublicSpaces wil van het geprivatiseerde internet een publieke ruimte maken waar de gebruiker in plaats van de commercie de dienst uitmaakt. De inspiratie voor oprichter Geert-Jan Bogaerts? De geschiedenis van zijn eigen publieke omroep.
Van wie is het internet? En voor wie? Van het idee dat het wereldwijde web een democratische vrijplaats zou zijn is, zo’n dertig jaar na het ontstaan ervan, weinig over. Inmiddels maakt een kleine groep grote techbedrijven online de dienst uit: bedrijven als Google, Meta en Amazon beïnvloeden zo’n beetje elk aspect van ons leven, van ons contact met bedrijven en overheid tot onze deelname aan het publieke debat.
Volgens Geert-Jan Bogaerts, hoofd innovatie en digitale media bij de VPRO, moet en kan dat anders. Het internet zou een publieke ruimte moeten zijn die niet wordt bepaald door bedrijven met een winstoogmerk, maar door publieke waarden, vindt hij. Een ruimte die zich écht leent voor een publiek debat, vrij van desinformatie en clickbait. Een ruimte waar je persoonlijke data veilig zijn, met content die vrij is van politieke of commerciële invloeden.
Bogaerts is oprichter van PublicSpaces, een groeiende coalitie van inmiddels ruim zeventig organisaties in de publieke sector – waaronder omroepen, onderwijsinstellingen, musea, zorginstellingen maar ook de gemeente Amsterdam – die samen een ‘nieuw digitaal ecosysteem’ willen bouwen. Een nieuw, beter internet – een publiek internet. De club wint aan invloed: zo schaarde het demissionaire kabinet zich al achter de ideeën van PublicSpaces.
Wij zochten Bogaerts op in het Mediapark in Hilversum voor een gesprek over het belang en de haalbaarheid van een nieuw digitaal ecosysteem. ‘Nu maken we gebruik van diensten die haaks staan op de publieke waarden die wij geacht worden te verdedigen, zoals privacy, openheid en transparantie. Dat is absurd.’
Hoe bouw je een beter internet?
Het idee voor PublicSpaces ontstond in 2018, vertelt Bogaerts (61). Dat jaar las hij een artikel dat zijn ogen opende: een interview met de Amerikaanse hoogleraar Ethan Zuckerman, in de jaren negentig uitvinder van de pop-upadvertentie en inmiddels een grote naam in de wereld der techdenkers.
Zuckerman maakte zich zorgen over de paar bedrijven die het internet domineerden. Er moest iets voor in de plaats komen, vond hij.
Bogaerts deelde die zorgen. Wie niet, na de Brexit, de verkiezing van Trump en het Cambridge Analytica-schandaal? De vraag was alleen wat ervoor in de plaats moest komen – hoe bouw je een beter internet? – en wie dat dan moest doen. In latere essays formuleerde Zuckerman een antwoord op die vraag.
De Big Tech-situatie deed hem denken aan de begintijd van de publieke omroep in Europa, zo’n honderd jaar geleden. Radio was een relatief nieuw communicatiemiddel, en de ether was als het Wilde Westen. Iedereen met kapitaal en technische kennis kon een eigen radiostation beginnen. Overheden begonnen in te zien dat de radio een ingrijpend effect kon hebben op de samenleving en dat dit niet aan de markt moest worden overgelaten. De verdeling en het beheer van etherfrequenties werd een publieke taak. Zo werden de eerste publieke omroepen met overheidsfinanciering opgericht. Precies dat hadden we nu weer nodig voor het internet, vond Zuckerman.
Bogaerts: ‘Hij vond dat een innovatieve Europese publieke omroep het initiatief moest nemen om het internet in publieke handen te brengen. Ik voelde me aangesproken, want ik ben hoofd van de afdeling innovatie en digitale media van de VPRO. Wij staan ons erop voor een van de meest innovatieve publieke omroepen in Nederland te zijn, of zelfs Europa. Als wij dit niet zouden oppakken, wie dan wel?’
Ook de publieke omroep leunt op bedrijven als Google, Instagram en Facebook. Zulke bedrijven hebben weinig boodschap aan de privacy van hun gebruikers en hun algoritmen geven ruim baan aan polariserende verhalen en desinformatie – als het maar klikt. ‘Plus: het is hartstikke leuk om op TikTok filmpjes van tien of vijftien seconden achter elkaar te kijken. Maar bewijs je er een publieke dienst mee?’
Aan zijn keukentafel schreef Bogaerts op Tweede Paasdag in twee uur een manifest* vóór een publiek internet. ‘Een internet waarbij de gebruikers niet worden gezien als commercieel object of als bruikbare data, maar als gelijkwaardige partners, die een gezamenlijk publiek belang hebben.’ En waarbij de betrokken organisaties nadrukkelijk samenwerkten aan een oplossing, ‘zodat ze voor hun communicatie, informatie en mediacirculatie minder of niet meer afhankelijk zijn van big tech.’
Hoe reageerden andere publieke organisaties op jouw manifest?
‘Toen ben ik het gaan verspreiden binnen het VPRO-netwerk’ – de VPRO werkt veel samen met organisaties in de culturele sector, zoals met musea en festivals. ‘Daar kwamen heel positieve reacties op en ik had snel vijftien steunbetuigingen, van wat de kerngroep van PublicSpaces is geworden.’
‘We riepen met zijn allen de wereldvrede uit en daar is iedereen het ook wel mee eens.’ De vervolgvraag was lastiger te beantwoorden: hoe nu verder?
Er brak een periode aan ‘van nadenken, praten en dingen uitproberen,’ en sinds een jaar of drie werkt PublicSpaces op drie manieren aan een publieker internet. ‘Om te beginnen moeten wij als VPRO en als coalitie zelf het goede voorbeeld geven’, vertelt Bogaerts. ‘We moeten steeds minder digitale instrumenten inzetten die niet stroken met publieke waarden, zoals bijvoorbeeld Google Analytics. Dat vereist dat je goed inzicht hebt in welke instrumenten je precies gebruikt, én dat je kunt beoordelen of ze wel of niet strijdig zijn met die waarden.
Daarvoor hebben we de ‘Digitale Spoelkeuken’* ontwikkeld. Dat is feitelijk niet meer dan een slimme spreadsheet die je helpt dat inzicht te verkrijgen, en je zo vertelt welke instrumenten je als eerste zou moeten vervangen door alternatieven die wél in lijn zijn met die publieke waarden.’ Zo heeft de VPRO Google Analytics inmiddels vervangen door het veel privacyvriendelijker Matomo.
Wat is de tweede manier?
‘We doen onderzoek, bijvoorbeeld naar alternatieve sociale platformen. Want de Spoelkeuken gaat niet over ons gebruik van sociale media. Dat is een enorm dilemma. Met Tegenlicht maken we bijvoorbeeld kritische uitzendingen over het datakapitalisme. Om die uitzendingen bij ons publiek te krijgen, maken we gebruik van de instrumenten van datzelfde datakapitalisme, zoals Facebook, YouTube en Instagram. Dat is zo krom als een banaan. Dat willen we veranderen, en daar hebben we een ander traject voor nodig.’
Wil je zo’n alternatief sociaal platform kunnen laten concurreren met Twitter, Facebook, of Instagram, dan moet het groot en populair kunnen worden. Om dat te bereiken heb je in elk geval drie dingen nodig, vertelt Bogaerts. ‘Je hebt toegang nodig tot exclusieve content, tot heel veel verschillende soorten content, zodat je heel veel verschillende mensen kunt bereiken, tot een groot publiek.’
Als voorbeeld noemt Bogaerts Twitter: ‘Dat is in Groot-Brittannië groot geworden omdat de BBC zo rond 2008 stemmingsrondes voor een talentenshow organiseerde op Twitter. De BBC had een enorm publiek bereik én het had die exclusieve content, en daardoor kon Twitter een enorme groei doormaken.’
‘Het mooie is dat wij als PublicSpaces-coalitie al die voorwaarden voor elkaar hebben. We bereiken gezamenlijk honderd procent van de Nederlandse bevolking. En we hebben enorm veel gevarieerde en exclusieve content.’
Hoe gaan jullie zo’n alternatief platform optuigen?
‘Aan de ene kant experimenteren we met een aantal bestaande alternatieve platforms zoals Mastodon. Die laten op een aantal vlakken nog te wensen over, zoals de vormgeving en gebruiksvriendelijkheid. Daarnaast kijken we naar de mogelijkheid zélf platforms te bouwen.’
‘Hiervoor werken we samen met hoogleraar Cyber security Bart Jacobs en hoogleraar Media en digitale samenleving José van Dijck. Zij wonnen twee jaar geleden de Spinoza- en Stevin-premies, bij elkaar 5 miljoen euro, en stoppen een deel daarvan in Pubhubs,* ons lopende onderzoek naar hoe een alternatief sociaal platform dat gebaseerd is op publieke waarden eruit kan zien. Niet om Facebook overbodig te maken, maar om er iets naast te zetten.’
Wat is de derde manier?
‘Het onderhouden en uitbreiden van ons netwerk. En het lobbywerk: het praten met ambtenaren en politici. Wij denken dat die eerste twee lijnen alleen kunnen slagen als ze worden vergezeld door beleid. Want er is geld nodig, en wet- en regelgeving.’
Op de afgelopen PublicSpaces-conferentie, in juni, sprak de staatssecretaris voor Digitalisering Alexandra van Huffelen. Uit haar toespraak* bleek dat het demissionaire kabinet zich achter de doelen van PublicSpaces schaarde. Het lobbywerk lijkt dus geslaagd, maar dat vindt Bogaerts ‘te veel eer’: de wens voor een beter internet leeft ook buiten PublicSpaces.
‘Er waren deze verkiezingen politieke partijen die dit als speerpunt hebben, zoals GroenLinks-PvdA, D66, en Volt. En in Europa is het begrip “strategische autonomie” de laatste tijd steeds belangrijker geworden. Brussel wil minder afhankelijk worden van Amerikaanse en Chinese techbedrijven – dat spreekt ook de rechterkant van het politieke spectrum aan.’
Regulering is absoluut belangrijk, maar je loopt als regulator ook altijd achter de feiten aan
Jullie zeggen dat een beter internet een publiek internet is. Kun je niet ook hetzelfde bereiken door de bestaande private aanbieders beter te reguleren?
‘Ik ben zeker niet antikapitalistisch, en ik geloof in de innovatiekracht van het bedrijfsleven en de creativiteit van de vrije markt. Dat kun je niet allemaal organiseren vanuit de overheid of publieke organisaties. Tegelijkertijd beschouw ik het internet als een omgeving die een publieke taak en een publieke functie heeft. Regulering is absoluut belangrijk, maar je loopt als regulator ook altijd achter de feiten aan. Dat kan nadelige gevolgen hebben: kijk naar de ontwikkeling van AI en hoe dat sommigen de schrik om het hart slaat. Dus ik ben naast regulering ook voor het neerzetten van op publieke waarden gebaseerde alternatieven. Zodat mensen de keuze hebben om daarvoor te gaan als ze dat zouden willen.’
De publieke omroep kan een voorbeeld zijn voor hoe zo’n alternatief model werkt, zegt Bogaerts. ‘Publieke omroepen en andere organisaties in het publieke domein, zoals onderwijsinstellingen, worden met belastinggeld gefinancierd. De organisaties zijn wel autonoom: ze staan niet onder politieke invloed. Dat is anders dan bijvoorbeeld in Polen. In Nederland mag dat niet en dat vind ik wel heel belangrijk. Er is autonomie, maar wel met de garantie van publieke financiering en waarbij winst maken geen doel op zich is.’
Moet je dit niet in Europa doen? Het internet houdt niet op in Schiermonnikoog of het drielandenpunt?
‘Europese opschaling is absoluut een voorwaarde. We zien in Brussel ook echt die wens – “strategische autonomie” wordt daar niet voor niks ondersteund. We verwachten dat er hiervoor in de komende begrotingsperiode van de nieuwe Europese Commissie veel meer geld beschikbaar komt, in de orde van grootte van tientallen miljarden. Dat is ook nodig.’
‘Voor de daadwerkelijk fysieke infrastructuur van het internet voeren we nu gesprekken om te kijken of we een beroep kunnen doen op het Nationaal Groeifonds. Dan gaat het om een fors bedrag, rond de 400 of 500 miljoen. Met dat geld willen we aansluiten bij het European Digital Infrastructure Consortium (EDIC).’*
‘Dat zou een eenmalige investering zijn, dus de vraag is: hoe garandeer je duurzaamheid? Eén mogelijkheid is een licentiemodel, waarbij partijen moeten betalen voor het gebruik van die infrastructuur, binnen bepaalde randvoorwaarden, zoals de publieke waarden. Dus als jij een webwinkel hebt, en je wil je inventaris in die publieke cloud opslaan, dan moet je misschien een procentje op de prijs van je goederen leggen.’
‘Nederland is een aantal jaar heel passief geweest. Ik wil heel graag een actieve rol spelen, zelf experimenteren en het voortouw nemen, in plaats van afwachten waar Brussel mee komt.’
Wat staat je in de weg? Je hebt een brede coalitie, duidelijke plannen, politiek draagvlak?
Lachend: ‘Het moet altijd sneller. Al is het maar voor mijn eigen gemoedsrust en mijn sociale leven, want ik ben hier heel veel tijd mee kwijt.’
Dan, serieuzer: ‘Het grootste obstakel is toch het gebrek aan mensen en middelen. Er is gewoon enorm veel geld en inzet nodig om op te boksen tegen de tientallen miljarden die Big Tech elk jaar in deze platforms kan steken.’
‘Wij hebben niet alleen een moreel gelijk, maar ook echt een case die we kunnen maken om dit te laten slagen. Politiek en regelgeving hebben we al voor een groot deel aan onze kant. En er komen partijen naar ons toe die advies willen over hun eigen gebruik van technologie en hoe dat te veranderen.’
‘Maar je zou het veel sneller willen laten gaan. Zolang we er nog niet zijn, worden gebruikers nog steeds onnodig in een hoek gedreven, gestigmatiseerd, gepest, gestalkt, en wordt er desinformatie verspreid.’
Is de gebruiker zelf ook een obstakel? Die blijft vrolijk op Instagram en Facebook zitten, en gebruikmaken van Google.
‘Dat is geen obstakel maar een fact of life. Het publiek is altijd op zoek naar gemak. Ik snap dat volledig. Ik ben zelf ook niet 100 procent zuiver: ik heb zelf ook Google Android op mijn telefoon, want met het alternatieve besturingssysteem dat ik wilde gebruiken kon ik niets betalen. De gebruiksvriendelijkheid en bruikbaarheid van veel alternatieven is op heel veel terreinen gewoon niet voldoende – zeker niet om op grote schaal het publiek mee te krijgen. Maar het helpt niet om het publiek daarvan de schuld te geven. Het betekent vooral een oproep om heel hard te werken aan betere systemen, met meer gebruiksgemak.’