Wie radicaal-rechts napraat, wordt door radicaal-rechts ingehaald
Nederland maakt een onmiskenbare ruk naar rechts. Geert Wilders behaalde met zijn PVV bij de verkiezingen van gisteren 37 zetels, een resultaat waar bijna geen enkele peiling bij in de buurt kwam.
Toch moeten we dit in perspectief zien. Politiek draait om het vormen van meerderheden, en dat is nogal een uitdaging in een land met zestien partijen. Geert Wilders is gisteren niet tot minister-president verkozen, maar tot de grootste van 16 dwergen, met 23 procent van de stemmen. Eerder dit jaar haalde Caroline van der Plas met de BBB eenzelfde percentage in de Provinciale Statenverkiezingen.
Dat is niet weinig – bijna een op de vier kiezers ziet blijkbaar brood in Wilders en zijn radicaal-rechtse koers – maar ook niet allesbepalend. In 1977 behaalde de PvdA 53 zetels en werd de grootste partij maar uiteindelijk vormden CDA en VVD met een nipte meerderheid de regering.
Kortom, als Dilan Yesilgöz (VVD), Pieter Omtzigt (NSC) en Caroline van der Plas (BBB) na onderhandelingen besluiten om met de PVV een coalitie te vormen, dan is dat een bewuste keuze, geen onvermijdelijkheid. (Omtzigt spiegelde kiezers vorige week nog voor dat hij die keuze nooit zou maken,* maar lijkt die woorden alweer te hebben ingeslikt. Tot zover de nieuwe bestuurscultuur.)
De misplaatste obsessie met ‘de grootste partij’
In de Nederlandse politiek staan meerderheden centraal. Daarom is de media-obsessie met ‘de grootste partij’ – die niet eens aan de helft van een meerderheid komt – zo misplaatst. Het is een beetje alsof je een nationaal voetbalelftal beoordeelt op basis van hun ene sterspeler. Noorwegen heeft misschien Erling Haaland als topspits, maar daarmee wint het land nog niet het WK voetbal.
De grootste partij toont maar een klein deel van het geheel. Voor een compleet beeld van de verkiezingsuitslag kun je veel beter kijken naar de ontwikkeling van ideologisch gelijkgestemde groepen, zoals radicaal-rechtse partijen die minder immigratie, minder EU en minder klimaatactie willen. Of progressieve partijen die juist inzetten op méér armoedebestrijding, meer klimaatmaatregelen en méér Europese samenwerking.
Kijk je naar dat grotere plaatje, dan zie je dat het rechtse blok in 2012 slechts 72 zetels had, maar deze verkiezingen is gestegen naar 93 zetels – bijna tweederde van het totaal. Dat zit ‘m niet in centrumrechts – dat bleef nagenoeg stabiel – maar in radicaal-rechts, dat met partijen als PVV, JA21 en FVD een opmerkelijke groei doormaakte. Ter vergelijking: in 2012 behaalde de radicaal-rechtse flank (met de PVV als enige partij) 15 zetels. In 2017 werden dat er met de komst van Forum voor Democratie 22, in 2021 dankzij JA21 zelfs 28 en nu zijn het er 41.
De les van deze verkiezingen: met rechtse praat maak je radicaal-rechts juist gróter
Hoe kan dat? Volgens Tarik Abou-Chadi, universitair hoofddocent in Oxford en expert in radicaal-rechtse partijen, komt de groei doordat mainstream rechtse partijen de standpunten van radicaal-rechts hebben genormaliseerd. ‘Partijen als de VVD zijn zo dicht naar radicaal-rechts opgeschoven, dat kiezers uiteindelijk voor het origineel kozen’, schrijft hij op X.*
Abou-Chadi onderzocht eerder 108 verkiezingen in West-Europa tussen 1976 en 2017, en focuste daarbij op de strategieën van gevestigde partijen ten opzichte van rechts-populisten. Zijn conclusie: er is geen enkel bewijs voor de stelling dat het overnemen van de standpunten of de retoriek van rechts-populisten deze partijen kleiner maakt. Áls de cijfers al iets zeggen, dan is eerder het tegenovergestelde waar: het maakt hen juist groter.
Ziedaar de werkelijke les van deze verkiezingen: er is niet ‘onvoldoende geluisterd’ naar de kiezer op migratie; het onderwerp heeft juist overweldigende aandacht gekregen. Nee, de kernboodschap is dat je radicaal-rechts niet verslaat, maar juist versterkt door hun retoriek te normaliseren en na te praten. De VVD, die het kabinet-Rutte IV liet klappen op asiel, Geert Wilders niet langer uitsloot, en asielzoekers het speerpunt maakte van haar verkiezingsprogramma, hielp de PVV in het zadel. De strategie van Dilan Yesilgöz heeft gefaald.
GroenLinks-PvdA wint ook een beetje, ja, maar staar je niet blind
Intussen krijgen de progressieve partijen een flinke dreun. Door steeds in te zoomen op individuele overwinningen – zoals die van GroenLinks in 2017, D66 in 2021 en gisteren GL-PvdA – zou je bijna vergeten dat het links-progressieve blok sinds 2012 ruim een kwart van zijn kiezers heeft verloren.
In een tijd waarin de politiek grote offers vraagt van burgers om complexe, grensoverschrijdende problemen aan te pakken – van klimaatverandering tot meer dan honderdduizend Oekraïense vluchtelingen, en van de pandemie tot het stikstofdossier – bevinden de progressieve partijen zich in een lastige positie.
Hun verhaal geeft burgers te weinig het gevoel dat ze grip op de zaak hebben, terwijl politiek die is gericht op zondebokken (zoals asielzoekers), die problemen zoals stikstof en klimaat ontkent of anders simpelweg negeert, en die een nostalgisch verlangen naar een niet-bestaand verleden verkoopt, juist steeds meer weerklank vindt.
Kan een (radicaal-)rechtse regering daadwerkelijk de problemen van haar achterban oplossen? Dat denk ik niet. Het aanwijzen van één groep en zeggen: ‘Zij zijn het probleem’ is geen werkbaar alternatief voor het vinden van constructieve oplossingen.
Vraag maar aan de Britten. Zij dachten dat ze met de Brexit – en meer controle over hun grenzen – hun gezondheidszorg, woningmarkt en openbare veiligheid zouden kunnen verbeteren. Maar de realiteit pakte anders uit. Vijf jaar later was het vertrouwen in politici lager dan ooit.* Ik vrees een vergelijkbaar pad voor Nederland.