Kledingarbeiders in Bangladesh zijn nog niet geholpen met een salarisverhoging
Wereldwijd is er momenteel veel aandacht voor klimaatdemonstraties en protesten vanwege de situatie in Gaza. Ondertussen gaan textielarbeiders in Bangladesh ook al wekenlang de straat op, maar dan om een hoger loon te eisen.*
De kloof tussen wat mensen nu uitbetaald krijgen en wat er nodig is om fatsoenlijk van rond te kunnen komen is dan ook gigantisch. In veel gevallen moet het loon meer dan verdubbelen. Soms wel verdriedubbelen! Om geen honger te lijden werken deze mensen momenteel 6 dagen in de week, wel 12 tot 14 uur per dag. *
En dat gaat ons wat aan. Wij behoren als Nederlanders tot een van de grootste afnemers en dus dragers van kleding die gemaakt is in Bangladesh.* Wij profiteren in de vorm van goedkope truitjes, hoodies en jeans. De mensen die de kleding maken verdienen onze aandacht, op zijn minst om te begrijpen wat er aan de hand is.
Het is geen nieuw probleem. Sinds Bangladesh begin jaren negentig een walhalla werd voor modemerken, en het land westerse modebedrijven aantrekt als een half afgekloven zoete perzik massa’s mieren, pleiten textielwerkers voor een hoger minimumloon.
Maar de aantrekkingskracht van Bangladesh zit ‘m voor die modebedrijven juist daarin: de extreem lage arbeidslonen (die weer het gevolg zijn van o.a. een gebrek aan grondstoffen, hoge bevolkingsdichtheid en het koloniale verleden).*
Mede hierdoor is Bangladesh uitgegroeid tot de op een na grootste kledingproducent ter wereld. De sector is by far de grootste inkomstenbron van het land. Het levert gigantisch veel werkgelegenheid op. Maar die afhankelijkheid brengt de overheid van Bangladesh ook in een moeilijke positie: het land is als de dood dat modemerken hun productie naar andere landen verplaatsen zodra de lonen omhoog gaan.
De druk om goedkoop te produceren blijft bestaan
Toch heeft de Bengaalse overheid inmiddels toegezegd om de minimumlonen met zo’n 56 procent te verhogen. Dat klinkt flink, maar het is veelal nog niet genoeg voor mensen om te voorzien in het levensonderhoud. Bovendien lost het de oorzaak van het probleem hiermee niet op. Want wie gaat dat hogere loon uitbetalen?
Een groep kledingbedrijven heeft de Bengaalse regering afgelopen maand in een brief laten weten hogere inkoopprijzen te willen betalen om zo de gestegen loonkosten te dekken. Maar dit is slechts een fractie van de merken die in Bangladesh kleren laten maken. Bovendien biedt deze toezegging geen enkele garantie voor de langere termijn.
Studies* laten namelijk keer op keer zien dat de druk vanuit modemerken op kledingfabrikanten om goedkoper en sneller te produceren, blijft aanhouden.
Deels is dat te verklaren: net zoals de overheid in Bangladesh bang is dat bedrijven hun productie verplaatsen naar andere landen zodra de kosten omhoog gaan, zijn die bedrijven op hun beurt weer bang dat consumenten naar hun concurrenten gaan zodra het bedrag op de prijskaartjes stijgt.
Kledingarbeiders zitten dus gevangen in een strijd tussen die twee. En die kooi kan alleen opengebroken worden als er duidelijke regels komen waaraan alle kledingbedrijven en alle overheden zich wereldwijd dienen te houden. Regels die ondernemingen bijvoorbeeld verplicht stellen om zich in te zetten om iedereen in hun waardeketen van een leefbaar loon te voorzien. Regels die nationale overheden verplicht stellen om minimumlonen in te stellen, zodat mensen ook daadwerkelijk van hun loon kunnen leven. Gebeurt dat niet, dan weet het water altijd wel een lager gelegen putje te vinden.
We zouden daar wereldwijd eens de straat op voor moeten gaan!