Een paar jaar nadat we in het kader van gezinshereniging naar Nederland waren gekomen, namen mijn moeder, zussen, broer en ik op een middag na de schoolpauze de benen. De avond ervoor schold en sloeg vader zo hard als hij kon. Voor ons niets geks, maar nu was het genoeg.

Zag ik destijds al in dat er een immens verschil bestaat tussen je thuis en je ergens thuis voelen? Er moet in ieder geval een reden zijn geweest dat ik elke ochtend en middag naar school huppelde, maar met lood in de schoenen terug naar huis ging.

Als kleuter had ik mijn kuikentjes en ons groengele huis in Turkije verlaten. Moeder beloofde me dat we terug zouden keren – en dat de kuikentjes op me zouden wachten. Tijdens zomervakanties bouwde ik daar samen met een nicht en een neef een huisje van dekens en rieten kussens. We verschuilden ons erin, giechelend, met de knieën tegen de borst. Ons fort stortte in en we bouwden het weer op. Het was thuis.

In Nederland moet je je thuis voelen

In Nederland voelde ik me nooit thuis – en niet alleen vanwege het geweld in mijn woonkamer. Ook door wat ik zag op televisie, op het journaal voordat ik naar school huppelde, wat ik las op sociale media en wat ik hoorde bij mij in de buurt: het debat over de islam, de kopvoddentaks, minder-minder, loyaliteit en dubbele nationaliteiten. Dat ‘echte’ – of ook wel: ‘gewone’ – Nederlanders zich steeds minder thuis voelen in Nederland, omdat mensen zoals ik er wonen.

In 2016 wilde de PVV de Schilderswijk in Den Haag, waar ik opgroeide, Ik denk dat ik toen de definitie van ‘hermetisch’ moest opzoeken. Eerder, in 2014, werd in mijn buurt een zogenaamde Zo’n honderdvijftig mannen en vrouwen In hún straat dus, niet de mijne. Al woonde waarschijnlijk niemand van die demonstranten in de buurt; ik herkende alleen de zoon van een stel dat in een speeltuintje verderop fietsen uitleende aan kinderen die zich geen twee- of driewieler konden veroorloven.

De straat, de stad, het land: niet mijn thuis. In een onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau dat vorig jaar werd gepubliceerd, valt te lezen dat juist Nederlanders met een Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Caribisch-Nederlandse achtergrond van de tweede generatie ‘Ze zijn gevestigd’, staat er, ‘maar niet thuis.’ Zelfs dat gevoel leken politici me kwalijk te nemen. Nederland als natie moest ook mijn thuis zijn, Zolang ik me niet thuis voelde, moest ik beter mijn best doen.

Het gevoel hier niet thuis te horen bestaat voor mij en vele anderen dus al lang. Alleen, nu, na de monsterzege van de PVV, is dat sentiment opnieuw en veel, veel harder aangewakkerd.

De angst slijt niet

Omdat mijn vrienden en ik destijds slechts getuigen waren van dat maatschappelijk debat en we ons er slachtoffer van voelden, besloot ik me er als scholier mee te bemoeien.

In een column vertelde ik in 2015 Onder andere omdat niet lang daarvoor een van mijn vrienden grapte: ‘Als ze boos worden, dan vragen we Hizir gewoon om zijn vrienden van IS hierheen te halen.’ En nadat ik een vrouw in het theater hoorde ik zeggen: ‘Ze moeten er allemaal uit, al die moslims. Criminelen.’

Twee jaar later schreef ik dat ik vreesde dat En dat de grondrechten van minderheden in Nederland zouden worden beperkt. ‘Tijdens een wiskundeles zullen we (een klasgenoot en ik) tegen elkaar zeggen dat er na het boerkaverbod, dat, wereldwijd, in opmars is, straks islamitisch onderwijs niet meer toegestaan zal zijn, de hoofddoek verboden zal zijn, nog meer rechten weggeschopt zullen worden.’

Vorige week kwam ik die column weer tegen toen ik een oud artikel opzocht. Het raakte me: die angst slijt niet, blijkbaar. Ik voel me nog net zo bang als die scholier. Logisch, eigenlijk, want dat debat wordt nog steeds gevoerd. En minstens zo onbeschaafd.

De gedeelde angst

Nog steeds worden mensenlevens teruggebracht tot cijfers en een Zelfs door politici die naar eigen zeggen knokken voor bestaanszekerheid. De burgemeester van Den Bosch had het op een bijeenkomst over asielopvang over Marokkanen die de ergste mensen zouden zijn die er bestaan en alsof die mensen niet evengoed Nederlanders zijn.

Wat ik wel weet: je kan nooit thuiskomen als je aanwezigheid blijkbaar betekent dat je het thuisgevoel van een ander aantast

Wilders heeft het er nog altijd over dat Nederlanders hun eigen land niet langer herkennen. Voor Dilan Yeşilgöz was samenwerken met Wilders niet per definitie onmogelijk en ongewenst. De reden die de VVD-lijsttrekker hiervoor gaf:

In een opiniestuk in gepubliceerd in september, beschrijft de angst die ik zo goed ken. Al dertig jaar woont hij in Nederland. ‘Moeiteloos kon je je als vreemdeling in Nederland vestigen, om vervolgens in de media voortdurend te vernemen dat je een bedreiging voor de maatschappelijke orde was. Ik begreep er niets van.’ Stel, vervolgt hij, ‘dat er een extreem-rechtse partij aan de macht komt, en je wordt teruggestuurd! Die angst hangt bijna altijd als het zwaard van Damocles boven je hoofd.’

Thuis in het weten

Wat thuis voelen nu precies betekent, weet ik niet. Als er wordt gevraagd naar een definitie, zijn we vaak sprakeloos, schrijft socioloog Jan Willem Duyvendak in zijn boek Thuis. Het drama van een sentimentele samenleving (2017). ‘Thuisvoelen is voor velen een "speechless" of "silent" emotie.’

Wat ik wel weet: je kan nooit thuiskomen als je aanwezigheid blijkbaar betekent dat je het thuisgevoel van een ander aantast. Ik vermoed dat het zoeken naar een thuis in Nederland een eufemisme is: je (verplicht) thuis voelen kwam er in de praktijk op neer dat je voldoende bewezen had dat je geen gevaar bent voor de ander. Het betekent dat je hier mag bestaan.

Na de vervreemdende verkiezingsuitslag is voor mij opnieuw bevestigd: het zal me niet lukken dit land als mijn thuis te zien.

Het thuisgevoel in jezelf opzoeken

Voor mij heeft een thuisgevoel niets met muren dan wel met landsgrenzen te maken. Wel met het gevoel dat iets klopt, dat het rijmt, dat zaken precies op hun plek vallen. Dat ik iets begrijp, wat mij dus een gevoel geeft van vaste grond onder mijn voeten.

Die emotie, want dat is het volgens Duyvendak, had ik bijvoorbeeld een paar weken geleden, toen ik voor Xizir, mijn maandelijkse interviewprogramma, filosoof Joke Hermsen sprak over heimwee en vertepijn. Hermsen vertelde dat ze als meisje ellenlange gesprekken voerde met God. Gesprekken die ‘aangenaam’ waren, omdat ze zich ‘veilig voelde, geborgen voelde’, en na een stilte zei ze: ‘Misschien wel thuis’. Wat die gesprekken zo fijn maakte? Haar onzichtbare gesprekspartner wist alles. Van Hermsen leerde ik dat er een verband kan zijn tussen thuis voelen en het weten.

En toen ik het boek Terug naar Reims van Didier Eribon las, waarin ik en mezelf, mijn twijfels, mijn angsten, het idee vrijwel nergens te horen behalve buiten de boot, beter begreep. Of toen ik de roman Wat je van bloed weet van Philip Huff las en herlas, over huiselijk geweld, waarin hij het lichaam kwalificeert als ‘archiefkast’ voor trauma’s. En onlangs, tijdens een telefonisch interview met Fatih Kiliç, Hij vertelde dat wat mogelijk is ook te maken heeft met de wereld in je hoofd, en hoe anderen die wereld kunnen bepalen – of juist niet.

Dat soort korte momenten zijn thuis. Voor mij, in ieder geval. En voor nu is dat genoeg. (Of is het gewoonweg een manier om via een omweg, namelijk in mijn hoofd, toch ook hier thuis te zijn?)

Je bezighouden met het vinden van een thuis in een natie, misschien wel omdat je denkt dat het moet, gaat ten koste van wat volgens mij daadwerkelijk thuis is: jezelf beter begrijpen. Dus als een ander je jouw thuisgevoel niet gunt, dan kan je het in jezelf opzoeken. Je moet daarvoor dus andermans werk lezen, bekijken, met anderen spreken, op z’n minst naar anderen luisteren.

Hoe dan ook: om thuis te komen heb je een ander nodig. Toch wel.

Meer lezen?