Waarom maak ik mezelf zo vaak zo klein?
Regelmatig krijg ik te horen dat ik mezelf te klein maak. Zelfs nu ik enkele universitaire diploma’s op zak heb, stukken schrijf voor dit platform en een mooie en goedbetaalde baan heb, ontkom ik daar blijkbaar niet aan.
Een voorstelrondje houd ik het liefst zo kort mogelijk en over ‘succes’ zal ik enkel in intieme kring praten. Wanneer ik mensen bel of aanspreek, open ik al te vaak met sorry: sorry dat ik je bel, sorry dat ik je stoor en sorry dat ik je lastigval.
Ik heb het voordeel dat ik me in Nederland kan verschuilen op mijn Belgische bescheidenheid. Maar eerlijk gezegd: er is meer aan de hand.
De ogen van de ander
Deze zomer vielen enkele nieuwsberichten me zwaar.
Ruim 200.000 kinderen zullen volgend jaar in armoede opgroeien,* de mentale problemen onder scholieren in het basis- en voortgezet onderwijs zijn de laatste jaren stevig toegenomen en zo’n kwart van de 18-minners groeit op in het bijzijn van een ouder met psychische problemen en/of een verslaving.* Ongetwijfeld zal er overlap tussen deze groepen zijn, maar toch.
Dat zulke berichten me zwaar vallen, heeft vooral met herkenning te maken. Als ik naar mijn jeugd kijk, kan ik bij al die berichten vinkjes zetten. Met pijn denk ik aan de lange, moeizame tocht die voor veel van die kinderen in het verschiet ligt. Een mooie en volwaardige plek in de samenleving zal voor hen geen vanzelfsprekendheid zijn, nog los van de kansen die ze omwille van het leven in armoede of de penibele thuissituatie niet zullen krijgen.
Wie namelijk opgroeit in een gezin met zulke problemen, zal wellicht opgroeien met een negatief zelfbeeld.* Dat negatieve zelfbeeld heeft dan weer effect op schoolprestaties, de kansen op een goede baan, de mentale gezondheid en hoe je je tot de rest van de samenleving weet te verhouden.*
En nee, dat heeft niet alleen te maken met hoe je naar jezelf kijkt. Hoe een ander naar je kijkt is van minstens zo’n groot belang.
Eigen oren
Ons zelfbeeld is als het ware de optelsom van alles wat we hebben meegemaakt en de informatie die we over onszelf hebben verzameld. In die verzameling zit onder andere de informatie die we van anderen over onszelf horen.
Die ander is de familie, naaste contacten, de schoolomgeving (in het geval van kinderen) en de samenleving als geheel. Hoe zij naar je kijken, is van groot belang. Hoe zij zelf in het leven staan, is van minstens zo’n groot belang.
Word je uitgelachen om je vieze kleding, je rotte tanden of krijg je het thuis vaak aan de stok en vliegen de verwijten je om de oren, dan doet dat de manier waarop je naar jezelf kijkt geen goed.* Als je het vaak genoeg hoort, ga je op den duur wel geloven dat je een sukkelaar of een nietsnut bent.
Een slechte score op een toets wordt dan al snel een teken van domheid of luiheid
Zo gaat het ook op school. Heb je bijvoorbeeld een basisschoolleraar die gelooft in meritocratie (succes is enkel en alleen je eigen verdienste), dan zal je gedrag langs die meetlat gelegd worden. Een slechte score op een toets wordt dan al snel een teken van domheid of luiheid. Had je maar slimmer moeten zijn of harder moeten werken.
Een leerkracht die zich weinig bij armoede kan voorstellen (‘het is gewoon even de tering naar de nering zetten’) kan je mentale afwezigheid zien als onverschilligheid of, erger nog, domheid.
Gevolg is dat door een negatieve waardering van je afwijkende gedrag, ook de feedback die je krijgt negatief zal zijn. Dat kan heel direct of heel subtiel gebeuren.
Ik kreeg bijvoorbeeld vaak te horen dat ik een mbo-mentaliteit had, al waren mijn cijfers goed. Ik studeerde evenwel weinig en was in de klas niet de meest actieve student. Mijn taalgebruik was discutabel te noemen. Dat had ermee te maken dat ik in een labiele en armoedige thuisomgeving vertoefde en dat heel wat met me deed. Kortom, mijn gedrag in de klas was een rechtstreeks gevolg van de sociale context waarin ik leefde. En niemand die dat begreep.
Waarom zou je gaan studeren?
Ondanks die goede cijfers kwam ik wel in het mbo terecht, want wat kon ik met mijn mentaliteit in hoger onderwijs gaan zoeken? Bovendien was thuis vooral de gedachte dat ik zo snel als mogelijk aan het werk moest. Maar vooral: ik had geen eigen plek om te studeren en niemand om me heen die er echt het nut van inzag.
In het mbo ging ik me vervelen en tot slot ging ik me gedragen als de nietsnut waar men me voor hield. Ik aanvaardde niet langer het gezag van de leraar, spijbelde veel en weigerde mee te doen aan de lessen. Wat dan weer als gevolg had dat ik regelmatig van school gestuurd werd. Daardoor zag men vooral het eigen gelijk bevestigd. En zo wordt het al gauw een kip-of-het-ei-verhaal.
De subtielere variant bestaat uit het spotten, zuchten en de ogen ophalen. Telkens als ik in de klas zei dat ik graag schrijver wilde worden, volgde er een spottend lachje: ‘Jij? Schrijver?’
Kortom: als de leerkracht gelooft in stereotypen (je ouders zijn arm, hebben psychische of verslavingsproblemen en jij bent daarom dom) heb je dus een probleem. En dat betekent ook wat voor de samenleving.
De drempel voor studiesucces
Ik heb ondertussen geleerd dat het mijn leerkrachten waren die het niet begrepen. Niet ik. Maar die les heeft lang niet iedereen opgestoken. Kinderen die in armoede opgroeien krijgen veel vaker dan hun welgestelde klasgenootjes een schooladvies dat geen recht doet aan hun talenten.* Een meer directe negatieve feedback dan dat kan je amper krijgen.
Het gevolg is dat kinderen zichzelf als minder intelligent, minderwaardig en minder verdienstelijk gaan zien, al staat dat los van hun eigenlijke capaciteiten en meetbare prestaties (negens halen, bijvoorbeeld). Zo ontstaat er wat onderzoekers Eddie Brummelman en Constantine Sedikides prestatieongelijkheid noemen.*
Als je jezelf hebt ingeprent dat je niets kan en een mooie studie niets voor jou is, dan wordt het wel erg moeilijk om gemotiveerd te blijven
Die vroege afwaardering vormt later een psychologische drempel die bijvoorbeeld studiesucces in de weg zit. Als je jezelf hebt ingeprent dat je niets kan en een mooie studie niets voor jou is, dan wordt het wel erg moeilijk om gemotiveerd te blijven of niet ten onder te gaan aan prestatiedruk.
Het zal niet voor niets zijn dat ik pas rond mijn achtentwintigste begon te geloven dat ik misschien wel universitaire studies aankon.
Je zou dus kunnen zeggen: de ongelijkheid in de klas leidt tot ongelijkheid in het zelfbeeld onder de leerlingen, wat later weer leidt tot meer ongelijkheid in de samenleving. Zie hier een vicieuze cirkel die leidt tot de vernietiging van maatschappelijk potentieel.
Kleine bomen vangen weinig wind
Op latere leeftijd kan een negatief zelfbeeld je fysieke en mentale gezondheid schaden. Zo wordt een negatief zelfbeeld in verband gebracht met angststoornissen, depressies en agressie. Maar ook je karakter als volwassene wordt erdoor gevormd. * Een van die typische karaktereigenschappen: jezelf klein maken.
Een negatief zelfbeeld brengt een lage zelfwaarde met zich mee, wat dan weer knaagt aan het vertrouwen in jezelf. Dat kan er onder andere voor zorgen dat je jezelf op een negatieve manier sociaal gaat vergelijken (de ander is hoog, ik ben laag), dat je permanent twijfelt aan jezelf, dat je het moeilijk vindt om aan te geven wat je zelf wil* en dat je een soort van allergisch bent geworden voor negatieve* maar zelfs ook positieve feedback. * Trouwens, wat zou het op termijn met je doen dat heel de samenleving je laagopgeleid noemt?
Als die zaken een wezenlijk onderdeel van jezelf zijn geworden, kan ik me best voorstellen dat je voorstelrondjes zo kort mogelijk houdt en niet zit te wachten op het delen van succesverhalen. Immers, je zit vooral niet te wachten op reacties van de ander. Want die zijn doodeng en doen vaak meer kwaad dan goed.
In je eigen hoofd is dan de veiligste plek, en jezelf klein maken wordt dan de veiligste optie om feedback – positief of negatief – bij je weg te houden. Een houding waar je blijkbaar niet zomaar vanaf komt. Thans, dat is mijn bescheiden mening.
Sorry dat ik je daarmee lastigval.