Beeldend kunstenaar Kinke Kooi (Leeuwarden, 1961) stelde zich aan het begin van haar loopbaan drie regels:

  1. ‘Mijn onderwerpkeuze ontstaat altijd vanuit een persoonlijke fascinatie, ook al schaam ik me dood;
  2. Ik teken en schilder zo nauwgezet mogelijk wat ik wil tonen, ook al wordt het dan banaal;
  3. Ik teken en schilder net zolang door totdat ik zeker weet dat het af is, ook al ga ik dan te ver.’

Dan weet je al: hier is iemand aan het werk die schaamte en de dictaten van de goede smaak naast zich neer durft te leggen, en daarin ver wil gaan.

Geen makkelijke weg naar de roem. Hoewel Kooi in het buitenland al langer succes heeft, bleef grote binnenlandse bekendheid uit; ik had tot voor kort nog nooit van haar

Maar het tij keert, ook hier. ‘Ineens wil iedereen me kopen’, lacht Kooi, als ik Onlangs vormde de toekenning van de Gerrit Bennerprijs aanleiding voor een groot interview in en die de ontwikkeling van haar werk in beeld brengt.

Een onzichtbare onderwereld

Koois vroege werk gaat nog vrij letterlijk om ‘schaamtevolle’ dingen: menstruatie, vrouwenheupen, okselhaar, cellulitis. Het is figuratief en fysiek werk, dat uit de toon viel in een door mannen gedomineerde kunstwereld die eigenlijk alleen zat te wachten op een modernistische, abstracte beeldtaal. Wat Kooi maakte, werd gezien als ‘vrouwenkunst’. ‘Dat namen ze niet serieus. Mensen trokken vieze gezichten bij mijn werk: het was te lichamelijk, "iets wat vrouwen in tuinbroeken maken"’, vertelt ze.

‘Blijkbaar ben ik ontzettend visueel getraind op wat je niet mag zien’

‘Ik heb in het begin veel cellulitis getekend. Het grappige was: toen werden sommige vrouwen boos. "Dat doe je niet!" Een dikke reet, dat was heel erg. Ik zat daar zelf ook mee. Ik betrapte mezelf erop dat, als ik foto’s van vrouwen zag – dit was vóór photoshop – dat ik heel erg zat te turen op deukjes. Zo’n groot lichaam, en dan speuren naar het kleinste putje! Toen dacht ik: blijkbaar ben ik ontzettend visueel getraind op wat je niet mag zien. Laat ik eens iets met die vaardigheid gaan doen.’

De plooien en putten gingen een eigen leven leiden, in vol zachte, roze, ronde vormen. Je weet als kijker niet wat je precies ziet: een darmstelsel, een weekdier, een labyrintische baarmoeder? Tussen de plooien door herken je bloemen, wortels, oesters, hier en daar een pilstrip, een breiwerk, kwastjes en franjes, een doorkijkje naar een huiskamer waar een wiegje staat.

Grotendeels dingen waar ik zelf een bepaalde weerstand bij voel. Zo roze, zo vrouwelijk, zo ver van wat ik tijdens mijn studie kunstgeschiedenis heb leren kennen als Grote Kunst en ook zo ver van waar je als kunstenaar mee geassocieerd wilt worden, wil je serieuze aandacht krijgen. Precies over die weerstand gáát het.

‘Toen ik net op de academie zat, kregen we tijdens de eerste les kunstgeschiedenis te horen dat kunst was begonnen met mannen die grottekeningen maakten’, vertelt Kooi. ‘En vrouwen dan, vroeg ik. O, die decoreerden potten en pannen, was het antwoord.’ Decoratie: geen kunst.

De bedoeling was dat ‘Ik heb echt heel serieus geprobeerd om me aan te passen. Maar het ging niet. Ik werd heel lui, ik stopte gewoon met werken. De bron droogde op. Ik was naast mijn bron gaan staan. Terwijl, als ik erop sta, dan spuit het naar buiten! Dus toen wist ik: het is kiezen of delen. Stoppen, of doen wat ik wil doen. Dat kon juist omdat het succes uitbleef.’

Wees niet de top, maar de vallei

‘Wees de vallei’, luidt een beroemde zin uit de Tao Te Ching. Iedereen wil de top bereiken, maar wat als je niet omhooggaat? Wat als je in plaats daarvan omlaaggaat? Hoe ziet dat eruit?

(2011) toont twee heuveltoppen vol wolkenkrabbers. Daartussenin is een enorme hand die naar beneden reikt, tot in een ondergronds gebied van roze welvingen (wortelstelsels? Weefsel?). Daar beneden, tussen de kwabben, zien we onder meer een kam die voren trekt waaruit gewas opspringt, een zaadcel op weg naar een baarmoederachtige holte, een piepklein huiskamertje met een wieg erin, en een bol van rood-witte draad, die zich ontvouwt en tussen de taferelen door slingert tot hij helemaal bovenaan, daar waar de stad begint, door een schaar wordt afgeknipt. ‘Al die wollige taal, je moet wel scherp blijven!’

De flats staan voor het hoofd, de hightech, de hygiëne. De holtes voor het erotische, de onzichtbare onderwereld, het lage en het onhygiënische. Het intieme.

Kijken met je handen

Dat intieme zit er ook in dat Koois werk zich niet goed van een afstand laat bekijken (en dus ook nauwelijks op een schermpje reproduceren); het is gedetailleerd en tactiel, het spreekt naast je ogen vooral je vingers en je huid aan en vraagt je om dichtbij te komen.

‘Ik maak mijn werk zo dat je er eigenlijk geen afstand van kunt nemen. Je moet er vlak op staan, en er dus in opgaan, om het goed te kunnen zien. Je kunt niet afstandelijk blijven, en objectief.’

In de tentoonstelling zie ik twee keer tussen de plooien geschreven staan: ‘Welkom Plato’. Welkom in de grot van het niet-abstracte, het voluit materiële, de knusse huiskamer, die we zo nodig moesten verlaten voor de verlichting der abstracte begrippen en idealen. Je moet dichtbij komen, als je dan met je neus op het papier staat, zie je wat je anders over het hoofd zou zien.

Tussen de taferelen staan priegelige woorden en zinnen: ‘modder ... moeder’, of, bij een afbeelding van handwerk: ‘Een tijdrovende bezigheid waar niemand een cent voor over heeft.’ Soms fluistert het potloodgekrabbel verwijtende woorden tegen je: ‘tutje ... burgerlijk’; soms uitdagende. Ergens tussen de plooien staat: ‘the female hole in history’.

The female hole in history

De rol van de vrouw in de geschiedenis? Grotendeels: Diegene die de Grote Mannen omringde.

Kooi vertelt: ‘Toen ik een dochter kreeg, vroeg ik me af wat zij te zien zou krijgen in onze maatschappij, en ik schrok me wild. Vooral door wat ze niet zou zien. Denk bijvoorbeeld aan de cinema, en stel je voor dat je alle mannen zou uitvlakken. Of alle witte mannen. Wat houd je dan over? Bijna niets.’ Kooi toont in Leeuwarden ook reproducties of filmstills waar ze alle mannen uit heeft geknipt. Het focuspunt van de beelden valt daardoor weg. Blijft over: de context. Het decor en een enkele vrouw. ‘Ik voelde een visuele honger naar wat ik niet zag. Ik dacht: ik ga de beelden maken die je niet ziet. Ik ga schilderen wat er al die tijd onbekeken, onzichtbaar bleef.’

Dat doet Kooi niet door simpelweg vrouwen centraal te stellen binnen de traditionele beeldtaal. Ze zet geen ‘vrouw’ op een sokkel, zoals eerdere feministische kunstenaars wel hebben gedaan. Tegenover mannelijk ego plaatst ze geen vrouwelijk ego, maar juist het niet-ego; juist alles eromheen.

Kooi schildert niet alleen het ding, maar vooral ‘dat wat het ding ruimte geeft’. Sommige tekeningen tonen bijvoorbeeld een degen of een lineaal, en de ‘lege’ ruimte rondom vult Kooi op met een trippy rijkdom aan zachte vormen, parelsnoeren, welvende lichtgevende holtes en bollingen, krullen, kralen, kwabben, bloei en uitbundigheid.

‘Maria is traditioneel vergeleken met een oester; Jezus is de parel. Ja hoor, dacht ik, wij vrouwen zijn weer het vlees’

‘Ik probeer het begrip "eromheen" als filosofie te emanciperen. Zo wordt Maria traditioneel vergeleken met een Jezus is de parel. Ja hoor, dacht ik, wij vrouwen zijn weer het Nou, dan ga ik het vlees wel tekenen. Wat is vlees? Dat wat om de botten zit. Het zit "eromheen". De baarmoeder zit "eromheen", kleding zit "eromheen": alles wat we als vrouwelijk zien, is "eromheen". Klimplanten. Sieraden. Dingen die plooibaar zijn.’ En die doorgaans in laag aanzien staan.

‘Een vagina is een niet-ding. Het is een doorgang, iets wat ruimte geeft. Daar is onze maatschappij compleet niet mee bezig. Iets wat ruimte geeft en waar jij als mens in kunt functioneren: daar kijken we niet naar, we kijken naar outstanding individuen. De penis is ook "outstanding". Dat we geen woord hebben voor "instanding", is natuurlijk knetter. Je kunt niet alleen maar "uitsteken". Je moet ook opgaan in het grotere geheel.’

Dingen die in het verdomhoekje zijn geplaatst – van handwerk tot zorg en zachtheid – zijn natuurlijk veel vaker geagendeerd in feministisch getoonzette kunst, maar wat Koois werk apart zet is dat ze deze onderwerpen niet alleen thematiseert, maar er werkelijk een visuele vorm voor heeft gevonden, die slogans en manifesten overbodig maakt. Dit is geen oproep om je te bevrijden uit de beknelling van ‘het vrouwelijke’, maar een uitnodiging om het eindelijk eens te zien voor wat het is, voor hoe het is.

Wansmaak is iets politieks

Hoe belangrijk dat is, kun je begrijpen aan de hand van de Britse filosoof Alain de Botton, die eens een mooi boek schreef over de koppeling tussen esthetiek en filosofie. In The Architecture of Happiness betoogt hij dat het ontwerp van gebouwen en spullen altijd een bepaalde boodschap in zich draagt. Smaak is voor een groot deel een kwestie van de soort boodschap waar jij je in kunt vinden.

Een interieur vol met brokaat, bladgoud, kristallen kroonluchters, en galmende marmeren hallen draagt de boodschap over dat rijkdom, aanzien en macht van het grootste belang zijn. Als je die boodschap stuitend vindt, vind je de bijbehorende stijl waarschijnlijk wansmaak.

Dan ga je misschien meer aan op een ingetogen interieur van Scandinavisch design. Want eenvoudige vormen en ongelakt hout brengen andere waarden over: die wijzen eerder naar het belang van eerlijkheid, rust en focus op

Kortom: de idealen die we nastreven, hebben hun weerslag op wat we mooi vinden.

‘Waarom is jouw smaak niet oké? Als je dat nagaat, kom je altijd uit op een politiek punt’

Door de weerstand die Kooi aanvankelijk ondervond tegen haar werk, bereikte ze dezelfde conclusie. ‘Als jouw smaak niet oké wordt gevonden, is dat interessant. Waarom is die niet oké? Als je dat nagaat, kom je altijd uit op een politiek punt.’

Wat bijvoorbeeld niet ‘mocht’, was decoratie. ‘Het dictaat van de goede smaak ziet liever geen versieringen langs randen, want dat drukt volgzaamheid uit. Decoratie volgt de vorm die er al is en vult die aan. En dat strookt niet met het individuele

Wat wel strookte met dat ik-gevoel, met de idealen van autonomie en individualiteit, was de beeldtaal van het modernisme. Heldere kleuren, klare lijnen, de kloeke kwaststreek van het grote gebaar. Denk aan Mondriaan of Pollock.

‘Autonomie is lange tijd hét grote woord geweest in de kunst. Het is ook een dominante filosofische waarde in onze cultuur. Je moest vooral oorspronkelijk en autonoom zijn. Misschien dat daar ook onze vrouwonvriendelijkheid vandaan komt; want als je echt helemaal op jezelf wilt staan, dan is het idee dat jij ook uit een baarmoeder bent gekomen, ongemakkelijk.’

Kooi voelde zich eerder verbonden dan autonoom. ‘Ik vroeg me af: wat zou dan de esthetiek van het "wij-gevoel" zijn? Je aanpassen en opgaan in het geheel, hoe ziet dat eruit?’

De onzichtbare helft zichtbaar maken

Met haar plooibare, glanzende, glibberig natte roze vormen en in elkaar overlopende, zet Kooi behalve een andere esthetiek ook een andere set van waarden neer, die indruisen tegen de waarden die we zeker in de kunst gewend zijn te verheerlijken – de waarden achter het heroïsche individu, autonoom, oorspronkelijk, zijn visioen najagend in een torenkamer. Daarom voelde ik zo’n diepgaande opluchting bij het zien van haar werk.

‘In de visuele monocultuur die we gewend zijn, missen we de helft van het verhaal. De nacht is verdwenen, het onzichtbare, het spirituele, het aanvoelen, het omringen, het ruimte bieden aan een ander, de zorg voor kinderen… Die andere helft, die buiten beeld is gevallen, wil ik zichtbaar maken.’

Benieuwd hoe die helft eruit ziet? Je kunt nog tot 30 maart gaan kijken in Leeuwarden.

Meer lezen?