Er klopt iets niet aan Lenneke. Dat weet ik zelfs, en ik woon niet eens bij haar op het dorp.
Tussen haar dorp, Kluiterdijk, en mijn dorp, Terstiel, ligt een landweg van vijf kilometer. Dat stuk fiets ik vaak, want mijn familie woont in Kluiterdijk. Lenneke is zo iemand bij wie ik als ik haar passeer denk: daar heb je Lenneke. Ik voel daar zowel nieuwsgierigheid als behoedzaamheid bij. Alsof ik voor haar moet uitkijken.
Dat begint als ik een jaar of negen ben. Ik mag in de herfstvakantie met mijn nichtjes mee naar de jaarlijkse pannenkoekenmiddag in de gymzaal van Kluiterdijk. Alle moeders hebben een pak Koopmans gebakken. De vloer is afgeplakt met vuilniszakken, en bezaaid met stapels pannenkoeken, flessen stroop en bussen poedersuiker. Wij kinderen vallen gretig aan.
Al gauw is de stapel van mijn groepje op. Het groepje naast me heeft er nog genoeg! Maar als ik daar een pannenkoek wil pakken, word ik in mijn zij gepord en gewaarschuwd: ‘Die moet je niet eten, hoor. Dat zijn de zeemlappen van Heleen van Dijk.’ Heleen van Dijk, weet ik, is de moeder van Lenneke van Dijk. Lenneke zit ook in de gymzaal. Zij eet de pannenkoeken wel.
Ik voel meteen: hier is iets anders aan de hand. Want zo vies kan een pannenkoek toch niet zijn? Ik weet dan nog niet dat Lennekes opa een paar jaar geleden is veroordeeld voor seksueel misbruik en dat hij twee jaar vastgezeten heeft. Ik was toen te klein om te begrijpen dat haar moeder, Heleen van Dijk, een van de slachtoffers is. En wat niemand die middag nog weet is dat Lenneke drie jaar later zelf slachtoffer van haar opa zal worden.
Maar tijdens die pannenkoekenmiddag is Lenneke al besmet.
Als Lenneke me vertelt over het misbruik door haar opa
Ik ben dertien en zit op de middelbare school, dezelfde als Lenneke. Een beetje per ongeluk kom ik naast haar te fietsen in de fietsgroep terug naar huis. Iedereen die ik ken rijdt al vier, vijf man breed. Behalve Lenneke. Naast haar is nog plek genoeg, ze fietst in haar eentje achteraan.
Ik heb geen zin om naast Lenneke te fietsen. Ze heeft behalve in het dorp ook op school een matige reputatie. Aansteller wordt ze genoemd. Aandachtstrekker. Zo is er die keer dat ze tijdens een samenkomst van de brugklassen huilend de aula verlaat op krukken. Ze lijkt enorme pijn te hebben, maar als we later door de gangen naar onze klaslokalen drommen, wordt er over haar gepraat.
‘Soms, als ze denkt dat niemand kijkt, loopt ze ineens normaal, wist je dat?’
Met nog zes kilometer te gaan zal ik er het beste van moeten maken. Ik klets over het uur dat ik gisteren moest nakomen, over hoe laat zij morgen moet beginnen. Maar dan neemt het gesprek opeens een andere wending. Lenneke begint aan me te vertellen dat het niet goed met haar gaat. Dat ze wordt gepest en dat ze dat heel moeilijk vindt. Want haar opa heeft nog maar pas geleden aan haar gezeten.
Ik kan me herinneren dat ik onder de indruk was van haar verdriet. Ik weet nog dat ik niet zo goed wist wat ik moest zeggen. Maar haar verhaal verraste me die middag niet. Is dat omdat ik het al wist? Is het verhaal over haar opa via de wandelgangen van het dorp al mijn oren in geëchood?
Of vond ik het een logische verklaring voor dat gevoel dat er iets niet aan Lenneke klopte? Dat gevoel dat Lenneke... tsja... vermoeiend was? Vies misschien zelfs? Dat ze, als ik te veel ruimte voor toenadering gaf, aan me vast zou blijven plakken.
Als ik Lenneke de volgende dag op school passeer, kijkt ze me verwachtingsvol aan. ‘Hoi’, zeg ik vlug. En ik loop door.
Afwijzende reacties zijn geen uitzondering
Was mijn afwijzende reactie op Lennekes verhaal, twintig jaar geleden, maar een onsympathieke uitzondering op de regel. Was ik maar een ongelukkig incident in haar leven geweest. Dan had Lenneke het misbruik door haar opa misschien beter kunnen verwerken. Dan waren er anderen geweest om haar te vertellen wat ze toen zo nodig had: dat er helemaal niets mis met haar is. En dat het misbruik, omdat er helemaal niets mis met haar is, ook niet haar schuld kan zijn.
Maar zo ging het niet. Mijn reactie was geen uitzondering, maar de regel. Mijn reactie viel vergeleken bij die van anderen zelfs nog mee.
‘Zie je wel? Er is iets fundamenteel mis met mij. Daardoor heb ik iets verkeerd gedaan, waardoor opa mij heeft uitgekozen’
In de jaren na het misbruik werd Lenneke niet altijd geloofd door haar omgeving (ook al veroordeelde de rechter haar opa voor het misbruik). Ze werd door haar familie niet goed voor haar opa beschermd. Ze werd niet serieus genomen door hulpverleners. Ze werd door leeftijdsgenoten buitengesloten en gepest. Al die reacties gaven Lenneke het gevoel: zie je wel? Er is iets fundamenteel mis met mij. Daardoor heb ik iets verkeerd gedaan, waardoor opa mij heeft uitgekozen. Daarom moeten mensen mij niet.
Was Lenneke maar een verdrietige uitzondering onder misbruikslachtoffers. Waren wij – haar dorp, haar school, haar omgeving – maar een ongelukkig incident. Maar ook dat is niet zo. Hoe Lenneke werd behandeld na het misbruik door haar opa is exemplarisch voor hoe wij als samenleving omgaan met slachtoffers van kindermisbruik.
Kindermisbruik vinden we zo erg, dat we er liever niet aan denken – laat staan dat we erover willen praten
In iedere basisschoolklas zit gemiddeld één slachtoffer van kindermisbruik. Dat cijfer loopt op naarmate kinderen ouder worden. In een middelbare schoolklas van zestienjarigen ligt het gemiddelde op twee tot ruim drie slachtoffers.
Die cijfers zijn overal hetzelfde. Of het nu gaat om religieuze of seculiere gemeenschappen, stad of platteland, theoretisch of praktisch opgeleid. Ook tussen verschillende culturen is weinig verschil.
Dat betekent dat wij allemaal slachtoffers kennen. Wij kennen allemaal meerdere Lennekes. Tel daarbij op dat misbruik in ruim 80 procent van de gevallen ook nog gepleegd wordt door een bekende, en we mogen concluderen dat we waarschijnlijk ook daders kennen. Wij zijn, kortom, allemaal omstander.
Dat is een pijnlijke waarheid. Het brengt kindermisbruik veel dichter bij huis dan we willen. Het betekent dat seksueel misbruik kinderen kan overkomen die wij kennen, die op ons of op onze kinderen lijken. Als dat kan, dan kan het onszelf en onze geliefden misschien ook overkomen.
Dat idee geeft ons een machteloos gevoel. Het roept angst op, boosheid, weerstand. We willen een uitzondering op de regel zijn.
Hoe doen omstanders dat? Door zo min mogelijk over seksueel misbruik te horen, het zo min mogelijk te zien. Door niet te weten.
Hoe minder je gemeen hebt met slachtoffers, hoe kleiner de kans dat je hetzelfde mee zult maken als zij, is de illusie
Zo deden wij dat ook bij Lenneke. Als zij erover begon kapten wij het gesprek vaardig af en kwamen er niet meer op terug. We vroegen naderhand nergens meer naar. Alle signalen die de indruk gaven dat de situatie was genormaliseerd – zoals dat haar opa na de veroordeling weer thuis bij haar oma ging wonen en weer op een familieverjaardag kwam – grepen we aan om te geloven dat het wel meeviel.
Daarnaast zoeken omstanders geruststelling in verschillen tussen onszelf en slachtoffers van seksueel misbruik. Hoe minder je gemeen hebt met slachtoffers, hoe kleiner de kans dat je hetzelfde mee zult maken als zij, is de illusie. In het geval van Lenneke schilderden we haar en haar familie op subtiele manieren af als ‘anders-dan-wij’.
Door de pannenkoeken van haar moeder het stempel ‘zeemlappen’ te geven. Door de auto van haar moeder het laatst te kiezen als zij een van de chauffeurs was die het waterpoloteam naar een uitwedstrijd brachten. Door Lenneke een aansteller, een aandachtstrekker te noemen.
We konden onszelf vertellen dat wij niet zo zijn. Onze pannenkoeken zijn lekker, onze auto rijdt beter, wij trekken geen aandacht, wij stellen ons niet aan. Dus zal misbruik ons, en onze familie, niet treffen.
Het resultaat is dat omstanders – vaak onbedoeld – de schuld voor het misbruik bij slachtoffers leggen. Dit wordt ook wel victim blaming genoemd. Ten minste 75 procent van misbruikslachtoffers krijgt hiermee te maken.
De reactie van omstanders kan schadelijker zijn dan het misbruik zelf
In de wetenschap is een beladen term in het leven geroepen voor de negatieve en beschuldigende omstandersreacties waar slachtoffers van seksueel misbruik vaak mee moeten leven: the second rape. De term impliceert dat negatieve, beschuldigende reacties naar misbruikslachtoffers gelijk staan aan een tweede verkrachting. In psychisch en psychologisch opzicht is dit ook zo.
Het misbruiktrauma ontstaat door negatieve overtuigingen die kinderen door het seksuele misbruik over zichzelf krijgen. Ze voelen heel goed dat het misbruik niet klopt en niet goed is. Maar vanwege het machtsverschil zien zij de dader vaak als goed, en geven ze zichzelf de schuld. De dader geeft het kind ook de schuld, want dat vergroot de kans dat het kind over het misbruik zal zwijgen.
Daarbovenop komen de negatieve, beschuldigende reacties van omstanders. Een slachtoffer concludeert: Zie je wel? Alles wat ik over mezelf denk, alles wat degene die deze dingen met mij doet over mij zegt, is waar. Ik ben slecht. Ik ben vies. Er is iets fundamenteel mis met mij. Want de rest vindt het ook.
Deze negatieve overtuigingen schieten dan zo diep wortel in de gedachten, het zelfbeeld, en zelfs de identiteit van slachtoffers dat het heel moeilijk wordt om die weer te verwijderen. Omstandersreacties kunnen op deze manier soms schadelijker zijn dan het misbruik zelf.
Traumatherapeut en directeur van het Landelijk Centrum Seksueel Geweld Iva Bicanic verwoordde het in een interview met mij heel bondig: ‘Zo zijn er in alle gevallen van seksueel misbruik drie partijen. De dader. Het slachtoffer. En de omstanders. De dader geeft het slachtoffer de schuld. Het slachtoffer geeft zichzelf de schuld. En de omstanders? Die geven het slachtoffer ook de schuld. De dolk komt, hoe dan ook, altijd terug in de rug van het slachtoffer.’
Wie niets doet, kiest partij voor de dader
Er bestaat bij seksueel kindermisbruik dus geen neutrale positie. Wie omstander is van seksueel kindermisbruik – en dat zijn we allemaal – heeft hoe dan ook invloed.
Dat is best heftig. Want wegkijken van seksueel misbruik doen we niet alleen uit zelfbehoud. We doen het ook omdat we simpelweg niet weten wat we moeten doen. We hebben ergens een slecht gevoel over, iets vreemds gezien, iets gehoord, iets toevertrouwd gekregen, maar we willen het niet erger maken. We willen het niet verkeerd doen, dus doen we vaak niets.
Wie wegkijkt en niets doet, schept ruimte voor de dader
Maar ook niets doen is partij kiezen. Daar waar van wordt weggekeken, kunnen geheimen bestaan. En kindermisbruik bestaat bij de gratie van geheimhouding. Wie wegkijkt en niets doet, schept ruimte voor de dader.
Wat slachtoffers van omstanders nodig hebben, is juist dat zij wel willen zien wat er speelt. Dat omstanders bereid zijn om te luisteren naar hun verhaal. Dat omstanders bereid zijn om over seksueel kindermisbruik te praten. Dat omstanders bereid zijn om contact te zoeken met professionals, als ze iets vermoeden of te weten komen.
Alleen dán kan het uit de geheime sfeer ontsnappen waar daders het zo graag willen houden.
Het goede nieuws: wat goed is voor slachtoffers, is ook goed voor omstanders
Misschien lijkt het nu alsof omstanders slachtoffers alleen kunnen steunen ten koste van zichzelf. Maar het is juist andersom.
Doen wat goed is voor slachtoffers is de enige manier om ook omstanders recht te doen. Door te doen alsof er niks aan de hand is, scheppen omstanders juist de voorwaarden waarbinnen misbruik in hun gemeenschap kan bestaan. Dat maakt niet alleen slachtoffers, maar ook de omstanders kwetsbaar.
Daarnaast is victim blaming ook schadelijk voor degene die het doet – de omstander wordt namelijk medeplichtig aan het lijden van slachtoffers.
Dat medeplichtigheid aan het leed van slachtoffers van seksueel misbruik zwaar weegt, daar kan ik als omstander over meepraten. Twintig jaar na die fietstocht met Lenneke zat mijn reactie op haar verhaal destijds me nog dwars.
Dat is de reden dat ik haar in de zomer van 2021 een bericht stuurde. Om haar te vragen hoe het met haar ging en hoe zij terugkeek op hoe ik toen met haar ben omgegaan. En of ze niet eens koffie met me zou willen drinken om me daarover te vertellen.
Ze stemde toe. ‘Ja’, zei ze, op een koude novemberavond aan een houten cafétafel. ‘Ik heb altijd wel gevoeld hoe mensen over me dachten. Dat jij het nu gewoon aan me vertelt is erkenning. Maar het maakt me ook heel verdrietig, dat ik al die tijd gelijk heb gehad. Zie je wel? Ze moesten mij niet.’
Het werd ons gezamenlijke doel om het verhaal van Lenneke, van haar familie en van het dorp te reconstrueren. Door dit verhaal te toetsen bij deskundigen, aan onderzoeken en aan de wetenschap, ontdekte ik niet alleen hoe exemplarisch dit verhaal is voor hoe wij als samenleving omgaan met slachtoffers van seksueel misbruik. Ik leerde ook wat Lenneke allang wist: dat er hoop is zodra omstanders bereid zijn om medestanders te worden.
Omstanders zijn niet machteloos tegenover seksueel kindermisbruik; dat is het goede nieuws. Door het te durven zien, door bereid te zijn om over seksueel kindermisbruik te praten en professionele hulp in te schakelen, blijven er minder donkere hoekjes over waar daders misbruik kunnen verbergen. Door naar slachtoffers te luisteren en hen bij de gemeenschap te betrekken, geven we een tegengeluid voor de negatieve overtuigingen die zo zwaar op hen drukken.
Jij bent goed, jij bent niet schuldig, jij hoeft je niet te schamen. Als slachtoffers zich gesteund voelen door omstanders en ervaren dat ze erbij horen mét hun verhaal, kan het een plek krijgen in hun leven.
Dit verhaal is gebaseerd op het boek Het hele dorp wist het, dat 30 januari bij De Correspondent verschijnt. Omwille van haar veiligheid zijn de namen van Lenneke en de dorpen gefingeerd. Heb je vragen over seksueel geweld, of wil je een verhaal delen? Neem dan contact op met Centrum Seksueel Geweld via telefoonnummer 0800 0188.
Je bent niet ingelogd. Log in om andere verhalen te lezen, verhalen op te slaan, bijdragen te lezen en plaatsen, correspondenten te volgen en meer.