De baksteen: een anker voor de toekomst
De baksteen is een cultureel icoon dat al duizenden jaren over de hele wereld wordt gebruikt. Ook nu nog, kijk maar om je heen. Onmisbaar is het rechthoekige broodje allang niet meer. Waarom zijn we er dan toch zo aan verknocht?
Wanneer heb je voor het laatst eens goed naar een baksteen gekeken? Dagelijks passeer je vele honderdduizenden van die kleine, rechthoekige gebakken broodjes. Ze zitten niet alleen in de gebouwen om ons heen, je loopt er ook overheen. Die klinkers? Dat zijn extra hard gebakken bakstenen.
Hoeveel bakstenen zouden er eigenlijk zijn in de stad of het dorp waar je woont? Miljoenen? Miljarden? Als bouwmateriaal voor zowel fundamenten als dragende muren was de baksteen honderden jaren lang onmisbaar. De meeste gaan dan ook al een tijdje mee – zichtbaar en onzichtbaar.
‘Als enkeling nietig, als massa een macht’, zei architect Hendrik Berlage over de baksteen,* en hij gebruikte er vervolgens 9 miljoen in zijn beroemde Beurs in Amsterdam.*
Maar onmisbaar, dat is de baksteen allang niet meer. Vandaag de dag is het ongebruikelijk dat bakstenen een constructieve, dragende functie hebben; die is overgenomen door beton en staal.
Toch rollen er jaarlijks nog altijd alleen al in Nederland zo’n 900 miljoen vers gebakken metselbakstenen uit de oven.* Je kunt door een betonnen nieuwbouwwijk wandelen en denken dat alle huizen van baksteen zijn gemaakt. We blijven er namelijk fanatiek onze gebouwen mee bekleden.
De baksteen mag dan geen gewicht meer dragen, het is blijkbaar een nogal gewichtig steentje. Waar komt die hardnekkige baksteenliefde vandaan en wat zégt die over ons? Natuurlijk: dat we nu nog bouwen met baksteen heeft alles te maken met traditie en nostalgie. Maar óók met innovatie.
Klinkt tegenstrijdig? Dat is het niet. Modern bouwen is verankerd in baksteen. Daarmee leert de baksteen ons een belangrijke les over hoe het oude en het nieuwe kunnen samengaan. En aangezien we leven in een tijd waarin we moeten innoveren, is een beetje baksteendenken wel op zijn plaats. Maar eerst: een beknopte geschiedenis van het bijzonderste doodgewone bouwmateriaal ter wereld.
De eerste steen
De baksteen is een van de oudste, meest bestendige en meest gebruikte bouwmaterialen ter wereld. Het vroegste gebruik van de baksteen is terug te vinden in West-Azië, waar de mens zo’n 10.000 jaar geleden begon te bouwen met aarde.
De baksteen is de premiumversie van de leemsteen. Waar die laatste wordt gebakken – of eigenlijk: gedroogd – in de zon, heb je voor het produceren van baksteen een oven nodig. De baksteen is daarmee het eerste grootschalige constructiemateriaal dat gebruikmaakt van energie die de mens zelf opwekt: een vuurtje in een oven. De hitte van het vuur zorgt voor een chemische transformatie: de klei wordt gebakken. In baksteen zit ook veel meer klei (50 tot 75 procent) dan in leemsteen (30 tot 50 procent). En er is nog een verschil: hij was veel en veel duurder.
Mesopotamische beschavingen kenden zelfs een baksteengod
In Ur, een van de oudste steden ter wereld in het hedendaagse Irak, kocht je in de bronstijd (rond 2.000 v. Chr.) met een zilveren sjekel 14.400 leemstenen en slechts 504 bakstenen.* Vandaag de dag zijn bakstenen relatief goedkoop, maar in het oude Mesopotamië waren ze het materiaal van koningen.
De baksteen werd in eerste instantie dan ook alleen gebruikt in monumentale architectuur, zoals de beroemde Isjtarpoort die toegang gaf tot Babylon. Die poort is gemaakt van geglazuurde bakstenen in verschillende kleuren en maakt gebruik van reliëf. Het getuigt van een hoge mate van vakmanschap: baksteenexpressionisme avant la lettre.
Mesopotamische beschavingen kenden zelfs een baksteengod, Kulla,* en de baksteen diende als standaardmaat voor bouwprojecten. De baksteen was daarmee naast bouwmateriaal en statussymbool ook een bouwsteen voor religie en geometrie.
En dat is slechts de eerste paar duizend jaar geschiedenis van de baksteen, in één specifieke regio.
'Wat wil de baksteen worden?'
In daaropvolgende paar duizend jaar zouden de inwoners van China een geheel eigen baksteentraditie ontwikkelen; gaan ze in de islamitische wereld all-out wat betreft versierd metselwerk en ingewikkelde patronen; perfectioneren de Romeinen de gewelfboog en creëren ze een bloeiende baksteenindustrie; en zou Noord-Europa nog een heuse baksteenrenaissance beleven, waaruit de dikke, rechthoekige bakstenen in zwang raken die we vandaag de dag kennen.
Nederland, met al zijn klei, speelt daarin een belangrijke rol. Hele steden ontstaan dankzij de baksteen. Zo is Leiden rond het jaar 1200 groot geworden omdat de graaf van Holland vol inzette op baksteenproductie. De baksteen was een exportproduct en diende tegelijkertijd als ballast in schepen. Het is de reden waarom je gele ijsselstenen terug kunt vinden op Curaçao, in Ghana of in Jakarta. En het is een Nederlander, Jacob van Dyke, die in 1771 in Haverstraw (Verenigde Staten) bakstenen gaat maken van de enorme hoeveelheden klei die in de Hudsonvallei te vinden zijn.
Een eeuw later is New York de baksteenhoofdstad van de wereld, mede dankzij de mechanisatie van de productie die tussen 1800 en 1900 plaatsvindt en waar vooral in Amerika flink in wordt geïnvesteerd. Met een productie van zo’n miljard stenen per jaar kost een Hudsonvallei-baksteen rond de eeuwwisseling ongeveer 1 dollarcent.*
Dat kwam mooi uit, want alleen al voor de bekleding van het Chrysler Building waren er 3,8 miljoen geglazuurde bakstenen nodig;* in het Empire State Building zitten er 10 miljoen verstopt.* Er zijn zelfs wolkenkrabbers gebouwd waar de baksteen een dragende functie had. Dat is verwonderlijk, aangezien de baksteen relatief zwaar is. ‘Het gewicht van de baksteen doet het [gebouw] van boven dansen als een fee en van onderen kreunen’, liet architect Louis Kahn optekenen.* Dat klopt aardig. De onderkant van de 66 meter hoge, gemetselde paars-bruine muren van het Monadnock Building in Chicago zijn ruim 1,80 meter dik. In de tien jaar na de oplevering in 1891 zinkt het gebouw onder zijn eigen gewicht ruim 50 centimeter in de grond.*
Klein in de hand, maar gemaakt voor grootse dingen
Of je nou in Europa, Azië of Amerika bent, de baksteen is alom aanwezig. Het is een universeel bouwmateriaal, maar toch overduidelijk plaatsgebonden. Bakstenen komen immers in vele soorten, maten en kleuren. Het is de kleinste gemene deler van de architectuur – klein genoeg om met één hand op te pakken – en toch kun je er grootse dingen mee maken.
De lijst van beroemde gebouwen in baksteen is dan ook te lang om op te noemen. Ik hou het bij een paar, van oud naar nieuw: de markthallen van Trajanus in Rome; de Hagia Sophia in Istanboel; de tweeduizend tempels en stoepa’s in Pagan (Myanmar); Jesus College in Cambridge (Verenigd Koninkrijk); de kathedraal op het Rode Plein in Moskou; het Centraal Station van Amsterdam; Battersea Power Station in Londen; de Grundtvigskerk in Kopenhagen.
Iedere baksteen is een CO2-bommetje, en heel veel kleine bommetjes maken een heel grote bom
Die baksteen, kortom, is een cultureel icoon met een ongelooflijk rijk verleden. Niet zo gek dus, dat de baksteen op basis van gewicht het op een na meest voorkomende bouwmateriaal op aarde is: tussen 1900 en 2020 werd er 92 gigaton aan bakstenen gemaakt. Jaarlijks komt daar zo’n 4,5 gigaton bij, in de vorm van 1.500 miljard nieuwe bakstenen.* Stel dat die allemaal het waalformaat zouden hebben – de meest gebruikte baksteenvariant in Nederland – dan kom je op een totaal volume van ruim anderhalve kubieke kilometer. Dat is meer dan 600 keer het volume van de Piramide van Cheops.* Of, als we ze als straatstenen zouden gebruiken: iets minder dan de helft van Nederland bestraat.
Vrijwel al die bakstenen worden in Azië gemaakt, met China als hoofdrolspeler (68 procent) en India een goede tweede (17 procent). In de rest van de wereld gaat het om ‘slechts’ 12 procent.*
Voor het bakken zijn temperaturen nodig van tussen de 900 en 1.200 graden,* die acht tot vijftien uur moeten worden vastgehouden. In een land als India worden daar nog veelvuldig op kolen gestookte ovens voor gebruikt, die door onvolledige verbranding niet alleen inefficiënt, maar ook extra vervuilend zijn doordat ze roet uitstoten. In Europa gebruiken we vooral aardgas en staan de ovens continu aan.* Dat is duurzamer dan ze af laten koelen en weer opnieuw op te warmen. Toch is ook hier iedere baksteen een CO2-bommetje, en heel veel kleine bommetjes maken een heel grote bom.
Baksteen staat dan ook op de derde plaats, na beton en staal, als meest vervuilende constructiemateriaal.* De precieze klimaatimpact in kaart brengen is echter lastig. Baksteenproductie is geen formele industriële sector zoals beton of staal, met giganten als HeidelbergCement of Tata Steel. In plaats daarvan is deze ‘industrie’ in veel Aziatische landen kleinschalig en ongeorganiseerd.
Een oplossing om de baksteenproductie te verduurzamen is eenvoudig te bedenken, maar lastig te implementeren: schone energie. Zelfs in Nederland krijgen we dat niet goed voor elkaar. Het alternatief ligt ook voor de hand: niet bakken. Dat is dus een terugkeer naar de voorouder van de baksteen: de leemsteen, of compressed earthen blocks zoals ze tegenwoordig heten. Die hebben we al voorbij zien komen; het is namelijk ook een uitstekend alternatief voor beton.
Maar daarmee gaan we voorbij aan een vrij essentieel punt: we willen helemaal niet – en zeker niet in Nederland – van de baksteen af.
Nederland is een baksteenland
En dat heeft alles te maken met de diepere betekenis van de baksteen: de steen is doordesemd van authenticiteit, menselijke maat, vakmanschap. Dat zie je als je verder inzoomt op Nederland baksteenland. Tussen 1850 en 1950 werden in ons land ruim 100 miljard bakstenen gemaakt* door zo’n driehonderd verschillende fabrieken, en die fabrieken hadden allemaal hun eigen signatuur. Zo zijn veel gebouwen in Leiden van zogenoemde Rijswijkers gebouwd, maar je hebt ook het Juffertje, de Brabantse steen, Friese drieling, Dordtse steen, Oldenburger en Lilliput II – om er maar een paar te noemen.
Die stenen in steden als Amsterdam, Haarlem en Leiden zitten vol imperfecties en er zijn er geen twee hetzelfde. Bovendien zijn ze allemaal, steen voor steen, door vakmensen geplaatst, in allerlei mogelijke variaties: een Vlaams verband, kruisverband, staand verband, Noords kettingverband of misschien toch gedraaid als muizentand? Het is zelfs mogelijk om er Escheresque patroonkunst mee te maken. Bakstenen zijn als woorden. Op zichzelf doen ze weinig, maar voeg ze samen en je spreekt een taal. Die kan technisch en formeel zijn, poëtisch, subtiel of juist expressief, maar zelden saai.
Én: ze hebben eeuwigheidswaarde. Onderhoudsarm, en goed bestand tegen weer en wind, worden bakstenen eigenlijk alleen maar mooier naarmate ze verouderen. Veelzeggend wat dat betreft: in Nederland worden bakstenen allang niet meer met de hand gemaakt (maar nog wel steeds met de hand gelegd: metselen is vakmanschap!), maar met miljoenen tegelijkertijd machinaal geproduceerd in 42 fabrieken.* Dat zorgt voor een uniformiteit waar vroegere steenbakkers slechts van konden dromen.
Maar wat doen we vervolgens? We trommelen ze nog even flink voordat we ermee bouwen, om ze er oud en uniek uit te laten zien. Of er wordt in de fabriek een roller met structuur over de gladde natte klei gehaald om ze zo een handgevormd imago te geven. Soms zijn het zelfs niet eens hele bakstenen, maar steenstrips: een façade, zowel in bouwtechnische als figuurlijke zin.
Dat brengt ons bij de dieperliggende vragen: waarom hechten we dan zo aan authenticiteit, vakmanschap en ‘de menselijke maat’? En welke rol speelt de baksteen hierin? Ook hier is een voorbeeld uit de Nederlandse bouwgeschiedenis illustratief.
De baksteen als vertrouwd anker
Aan het begin van de twintigste eeuw waren er in Nederland twee belangrijke – maar behoorlijk dwars op elkaar staande – architectonische stromingen: de Stijl en de Amsterdamse School.
De Stijl was een modernistische beweging die zich verzette tegen traditionele materialen zoals hout en baksteen; de aanhangers ervan streefden naar een radicale breuk met eerdere architectuur. Ze waren voorstander van beton, staal, en een universele architectuur die geen relatie had met de omgeving of regio waarin werd gebouwd.
Voor Dudok was baksteen de verbinding tussen het verleden en het heden; tussen traditie en innovatie
De Amsterdamse School – ook wel bekend als ‘baksteenexpressionisme’ – was de tegenpool hiervan. Architecten van deze school gebruikten bewust baksteen om massieve gebouwen, veelal sociale woningbouw, een ‘menselijk’ gevoel te geven. Beide stijlen hebben bijzondere gebouwen voortgebracht die internationaal erkenning krijgen. Maar geen enkel gebouw is zo bekend en gevierd als het Raadhuis van Hilversum, ontworpen door Willem Dudok en voltooid in 1931.
Dat Raadhuis past in geen van beide stromingen – of in allebei. Het slaagt erin om de vermeend tegenstrijdige stijlen van de Amsterdamse School en de Stijl te overbruggen, ze zelfs te laten samensmelten. Het is een uitgesproken modernistisch gebouw met een skeletconstructie van beton en staal en in de abstracte stijl van de Stijl, maar tegelijkertijd is de hele gevel bedekt met bakstenen. En niet zomaar baksteen – de typische rode – maar een speciaal voor dit gebouw gemaakte slanke gele variant.
Voor Dudok was baksteen de verbinding tussen het verleden en het heden; tussen traditie en innovatie.
Het oude gebruiken om het nieuwe te introduceren
Er zijn veel mensen die het modernisme lelijk vinden: saai, zielloos, mensonterend zelfs. Er zijn ook genoeg mensen die niets moeten hebben van traditionalisme; dat gedweep met het verleden. Maar het Raadhuis in Hilversum overstijgt die tweedeling. Bewondering alom; het is een van de meest invloedrijke gebouwen uit de twintigste eeuw.
Wat Dudok hier deed, zouden we nu verankering noemen. Verankering is een proces waarbij je het oude gebruikt om het nieuwe te introduceren. Niet veel later zou Rijksbouwmeester G.C. Bremer er zijn motto van maken: ‘Modern van binnen en van constructie, aan de traditie aangepast van buiten.’ Hoe en waarom dat werkt, daar wordt al een aantal jaar onderzoek naar gedaan door een groot team aan classici.
Classici? hoor ik je denken. Jazeker, omdat we juist bij de antieke Griekse en Romeinse samenlevingen zien dat ze volop innoveerden, terwijl ze toch bij alles wat ze deden in de greep van het verleden leken te zijn. Zo werden bij de bouw van marmeren tempels – het staal van die tijd – bewust tufsteen, hout en terracotta toegevoegd om een link met traditie te suggereren.
‘Verankering is geen kwestie van behoudendheid, maar een aanpak om vernieuwing succesvol te laten verlopen’, aldus onderzoeksleider Ineke Sluiter.* ‘Mensen kunnen pas met iets nieuws omgaan als ze een verband kunnen leggen met iets vertrouwds.’*
Dat vertrouwde, dat geeft houvast. En de hang naar de houvast die het verleden biedt, kennen we ook wel als nostalgie.
Een pleidooi voor baksteendenken
Nostalgie is een krachtige emotie, niet in de laatste plaats in de politiek. Dat heeft Nederland afgelopen november aan den lijve ondervonden. Rob Wijnberg schreef dat als de vooruitgang geen verhaal heeft, het verleden vertelt waar we naartoe gaan. Nostalgie als een rechts-nationalistisch obstakel; iets wat we moeten overwinnen om vooruitgang te boeken.
Ik zie dat toch anders.
Nostalgie is een condition humaine. Ook in de slogan van de progressieven van GroenLinks-PvdA zit het woordje ‘weer’. Deze club is simpelweg nostalgisch over andere zaken. Wat de baksteen doet, is ons verbinden door middel van een onuitgesproken collectieve nostalgie. Want de baksteen, dat is thuis.
De baksteen is het verleden dat in steeds nieuwe verbeeldingen de toekomst inleidt
En natuurlijk vertelt het verleden waar we naartoe gaan; welke andere opties zijn er? De mens is slecht in het verbeelden van wat nog nooit geweest is, laat staan het als toekomst beloven. Denk aan futuristische utopia’s: die laten vaak vliegende auto’s zien. Ze mogen dan wel vliegen, het zijn nog altijd auto’s. En het duurzame toekomstverhaal van Europa is door Ursula von der Leyen niet voor niets ‘New European Bauhaus’ genoemd. Onze verbeelding, kortom, bouwt voort op wat we al kennen.
Maar zelfs al hebben we de mogelijkheid om het compleet anders te doen, dan nog gebruiken we vaak het oude om die vooruitgang te verankeren in wat we al kennen. Want waar de mens nóg slechter in is, is het accepteren van grote vervreemdende veranderingen. En daarom verankeren we de e-mail in een symbool van een envelop, terwijl je die met e-mail juist niet meer nodig hebt. Zit het oplaadpunt van veel elektrische auto’s bij de brandstoftank, die er niet meer is. En gebruiken we nog steeds bakstenen om mee te bouwen, ook al zijn ze niet meer noodzakelijk.
Millennia oud en al die tijd nauwelijks wezenlijk veranderd, blijft dit materiaal ons boeien. De baksteen is het verleden dat in steeds nieuwe verbeeldingen de toekomst inleidt.
In een minder abstracte bewoording: vraag studenten bouwkunde aan de TU Delft naar Nederland over honderd jaar, en de baksteen komt gewoon nog voor in het plaatje, om de buitenkant van een voornamelijk houten en aarden huis mee te beschermen.
Natuurlijk is er altijd frictie tussen het oude en het nieuwe; tussen traditie en innovatie. Maar het baksteendenken leert ons dat dit geen onoverkomelijke tegenstelling hoeft te zijn. Sterker nog, ze hebben elkaar heel hard nodig.