De vele gezichten van opvang in de regio

Şanlıurfa is een van de provincies in Turkije die de meeste Syrische vluchtelingen opvangt. Syriërs en Turken leven er naast elkaar, maar de twee groepen mengen nauwelijks. Onder de oppervlakte borrelen grote spanningen.
Hoe ziet ‘opvang in de regio’ er in de praktijk uit?
Tijdens mijn verblijf van twee maanden in Turkije, besloot ik Istanbul een paar dagen te verruilen voor Şanlıurfa, een van de provincies die de meeste Syrische vluchtelingen opvangt: zo’n 300.000 in totaal.* De grensovergang met Syrië ligt op een uurtje rijden.
Turkije vangt naar schatting 4 miljoen vluchtelingen op,* het grootste aantal ter wereld. Vooral in grensprovincies als Şanlıurfa heeft dat de voorzieningen onder druk gezet. Huren zijn torenhoog,* klassen zitten overvol,* en dan zijn er ook nog de gevolgen van de verwoestende aardbeving, nu dik een jaar geleden, die ook Şanlıurfa trof.*
Op het eerste oog lijken Syriërs en de inwoners van ‘Urfa’ – zoals de provincie in de volksmond heet – weinig van elkaar te verschillen, maar de twee groepen mengen nauwelijks en staan soms lijnrecht tegenover elkaar. In gesprekken met de lokale bevolking vliegt de onvrede me om de oren.

'Turkije is de afvalbak van Europa geworden'
Mustafa Kalender is ingenieur en zakenman. Hij is telg van een succesvolle familie die al generaties lang land bezit in de regio.
‘Wij zijn de afvalbak van Europa geworden. Europa neemt alleen de succesvolle mensen op en wij blijven achter met de kansarmen. We weten allemaal dat de EU Turkije geld geeft om deze mensen weg te houden uit Europa.’
Kalender vertelt dat hij een Syrische werknemer had, maar hem ontsloeg omdat hij ‘het evenwicht op de werkvloer’ verstoorde.

‘We worden uitgekotst door de samenleving‘
In Urfa hoor je ook verhalen over Turkse mannen die trouwen met Syrische weduwes, die ze soms als tweede of derde vrouw aannemen. Of je hoort over Syrische vrouwen die met een Turkse man een islamitisch huwelijk aangaan, in de hoop dat dat wordt omgezet naar een wettelijk huwelijk, zodat de vrouwen aanspraak kunnen maken op het Turkse staatsburgerschap.
Badriyah Alhussein is zo iemand. Ze ging een islamitisch huwelijk aan met een Turks-Koerdische man en kreeg met hem twee kinderen. Hij had beloofd hun huwelijk officieel te maken, maar vertrok.
‘Soms denken we eraan om terug te gaan naar Syrië’, zegt Badriyah. ‘Er is een economische crisis in Turkije en we zijn alleen maar aan het overleven. We worden ook nog eens uitgekotst door de samenleving. Maar ik blijf voor mijn kinderen.’
Badriyah woont samen met een vriendin, Sarab Domiati. Zij was advocaat in opleiding in Syrië en kwam acht jaar geleden naar Turkije. Ze is kostwinner en verzorgt een ernstige zieke vrouw, waarvoor ze zwart wordt betaald.
Sarab: ‘Een Syrische vrouw is minder waard dan een Turkse. Je ziet wel dat Turkse mannen Syrische vrouwen nemen, vaak als tweede of derde vrouw. Maar andersom zie je het niet.’
Officieel staat het huis waarin Badriyah en Sarab wonen leeg: sommige wijken in Urfa hanteren een quotum voor Syriërs.* Badriya en Sarab kunnen zich daarom niet registreren op hun adres.

‘Onze levenswijzen komen totaal niet overeen'
Ömer Gürbüz is muhtar, een soort hoofd van een wijk in Urfa. Hij weert Syriërs bewust uit zijn wijk. Ik spreek hem in een typisch Turks theehuis waar Turkse mannen bij elkaar komen.
Om de paar minuten wordt hij gebeld.
Sinds hij in functie is, heeft hij het aantal woningen van Syriërs in zijn wijk teruggeschroefd van 370 naar 7. Tegen Syriërs zegt hij dat er geen beschikbare woningen meer zijn, ook als dit wel zo is.
‘Onze levenswijzen komen totaal niet overeen’, zegt hij. ‘Syriërs kleden zich anders, hebben een ander dagritme, ontvangen gasten tot laat, draaien harde muziek tot in de nachtelijke uren en slapen lang uit. Zet mensen het land uit die niet werken of een dagbesteding hebben, of een overtreding begaan.’

‘We voelen ons gedwongen naar Europa te gaan’
Aya en Felek al Hassan, beiden Syrische vluchtelingen, moesten na de aardbeving van vorig jaar verhuizen omdat hun woning werd afgebroken. Ze wonen nu in een beschimmeld souterrain met scheuren in de muur.
‘Het leven is moeilijk in Turkije’, zegt Felek. ‘Het liefst blijven we hier, want we delen dezelfde religie en cultuur. Maar de situatie is uitzichtloos geworden, waardoor we ons gedwongen voelen naar Europa te gaan.’
Felek heeft zeven kinderen – vier dochters en drie zoons. Haar oudste zoon is vermist in Syrië, haar middelste is tijdens zijn vlucht gewond geraakt aan zijn rug en is arbeidsongeschikt. Hij kan daardoor moeilijk aan werk komen in Turkije. Haar jongste zoon is vorig jaar via illegale routes naar Duitsland gereisd. Daar wacht hij zijn asielprocedure af.
Aan het eind van het gesprek vraagt Felek me of ik misschien een route naar Europa weet voor haar andere zoon. Ze is niet de laatste die dit aan me vraagt.

‘Europa financiert hier mensenrechtenschendingen’
Advocaat en mensenrechtenactivist Mustafa Vefa komt op voor vluchtelingen. In Urfa bevindt zich een van de grootste uitzetcentra van Turkije. Vefa staat regelmatig cliënten bij die er onterecht vastzitten.
Veel van Vefa’s cliënten worden onder valse voorwendselen gedeporteerd naar Syrië.* ‘Er wordt tegen mensen gezegd dat ze een deken krijgen tegen de kou als ze een formulier ondertekenen. Maar onbewust tekenen ze voor hun vrijwillige terugkeer. Daarom zeg ik tegen mijn cliënten: onderteken niets als ik er niet bij ben.’
Hij is bezig om een rapport te schrijven voor de Human Rights Association over gedwongen uitzettingen en mensenrechtenschendingen die hij en zijn collega-advocaten zien in het uitzetcentrum van Urfa.
‘Die praktijken’, zegt Vefa, ‘worden allemaal gefinancierd uit Europa.’

‘Veel mensen kennen hun rechten niet, dus help ik ze'
Amr Alhasan woont sinds 2015 in Turkije en bezit inmiddels de Turkse nationaliteit. Dat geeft hem meer vrijheid en zekerheid. We spreken Turks met elkaar. ‘Ik ben niet bang. Als mensen racistische opmerkingen maken, dan dien ik ze van repliek.’ Taal is alles, zegt hij. Daarom is hij betrokken bij een stichting die Syrische vluchtelingen helpt met taal en werk. ‘Veel mensen zijn zich niet eens bewust van hun rechten. Ik vind het belangrijk om ze daarbij te helpen.’
Amr pakt zijn telefoon. Hij laat me een foto zien die hij tijdens de presidentsverkiezingen van vorig jaar naar zijn vrienden stuurde. In de tweede ronde hingen door het hele land campagneposters van oppositiekandidaat Kemal Kılıçdaroğlu met de tekst Suriyeliler gi-de-cek, ‘Syriërs zul-len gaan’.
Hij lacht erbij. Ik herken die lach. Het is een ongemakkelijke manier om je onvrede en frustratie weg te lachen. Ik doe het ook bij dit soort onderwerpen in Nederland.

'Mijn dochter huilde van de honger – ik zwoer er iets aan te doen'
De Syrische Nur El Hoca woont sinds 2013 in Turkije en woont in Urfa samen met haar drie dochters en haar ouders. Zij wil graag in Urfa blijven, ze voelt zich er thuis. Trots laat ze me twee winkelpanden zien die ze binnenkort gaat openen: een kapsalon en een winkel met schoolspullen.
Nur was zwanger toen ze met haar man en twee dochters vanuit Syrië naar Turkije vluchtte. Haar man ging terug naar Syrië om zijn zieke moeder op te zoeken, maar na zijn vertrek hoorde ze niets meer van hem. Zijn bus is nooit op de plaats van bestemming aangekomen.
‘Ik zat aan de grond genageld. We waren arm. Ik schoor de haren van mijn dochters omdat ik die niet kon verzorgen of vastbinden. Toen mijn dochter op een dag huilde van de honger, zwoer ik er iets aan te doen.’
Ze werkte als schoonmaakster bij mensen thuis en spaarde geld om een eigen kapsalon te openen. Inmiddels is ze een paar ondernemingen verder.
Nur woont in een buurt met veel andere Syriërs. Toevallig komt haar Turkse buurvrouw Fatma Karakut binnen. Nu er veel Syriërs in haar wijk wonen, heeft ze Arabisch geleerd. Fatma leende Nur geld, zodat die een van haar winkels kon openen.
‘Wat moeten deze mensen dan?’ zegt ze. ‘Wat als wij ooit ons land moeten verlaten? Dan willen wij toch ook dat zij ons met open armen ontvangen?’

Dit project kwam tot stand met financiële steun van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten.