Zevenendertig zetels voor de PVV: toe maar! Het was een ongekende verkiezingsuitslag, die natuurlijk schreeuwde om een verklaring. En verklaringen kregen we de afgelopen maanden.  

In een normaal land onder normale omstandigheden, meenden zij, hoort slechts een onbeduidende minderheid op een rechtspopulistische partij te stemmen. Er moet dus wel iets fout zijn gegaan in Nederland, anders zou niemand zich aangetrokken voelen door de gure belofte om ‘Nederland weer voor de Nederlander te maken’.

Dat mensen op de PVV stemmen zou dus vooral een teken zijn van diep maatschappelijk verval. 

Een van de meest eloquente vertolkers van dit genre was collega Arjen van Veelen. ‘Ze zeiden dat ze zich verweesd voelden; we schrapten hun buslijnen’, ‘Ze zeiden dat ze ontworteld raakten; we flexibiliseerden hun banen. Ze mompelden dat ze vereenzaamden; we verhoogden hun parkeertarieven, verkochten hun huisarts aan de hoogste bieder en verpatsten halve woonblokken aan Blackstone. Ze vroegen om waardige banen; we gaven ze na tien jaar flexibele dienst een doosje Merci.’ 

De PVV-stem is, met andere woorden, een uiting van breed ongenoegen over de puinhopen van dertien jaar Rutte. ‘We’ (en als u dit leest, kunt u ervan uitgaan dat u tot de ‘we’ behoort) hebben het over de hele breedte vernacheld. En ‘ze’ kozen daarom voor de man met de grootste hamer: Geert Wilders.

De PVV-stem moeten we blijkbaar anders begrijpen dan een stem op gewone partijen. Op ‘gewone’ partijen stem je uit overtuiging. Wil je milieubeleid? GroenLinks. Belastingverlaging? De VVD. Beter bestuur? NSC. Maar een stem op de PVV? Een stem op de PVV is een schop tegen de machine, een ongerichte middelvinger naar boven, een laatste noodkreet van de verliezers van de moderniteit.

Het is op het oog wat ongerijmd om vanwege de toeslagenaffaire (‘het grootste racistische schandaal sinds de koloniën’, aldus Van Veelen) te stemmen op een partij die Marokkaanse Nederlanders het stemrecht wil ontzeggen, maar consistentie hoef je van de PVV-kiezer ook niet te verwachten, die krast namelijk in blinde razernij over zijn stembiljet.

Als je er even over nadenkt is het behoorlijk bevoogdend. Vergeef het hen, o NRC-lezer, want ze weten niet wat ze doen!

Maar weten ze het echt niet, of is een PVV-stem er ook een uit overtuiging?

De boodschap

Wat motiveert PVV’ers om voor de PVV te stemmen?

Sympathisanten van de PVV vinden inderdaad vaker dat politici ‘niks geven om het volk’, dat politici niet te vertrouwen zijn, en dat de belangrijkste beslissingen beter door ‘het volk’ kunnen worden genomen dan door ‘politici’. Geert Wilders is een begenadigd vertolker van zulk populistisch gedachtegoed, waarin een gelijkdenkend volk tegenover een corrupte elite wordt geplaatst. 

Maar als mensen die met de PVV sympathiseren dat vooral zouden doen uit ongerichte onvrede, dan verwacht je dat PVV’ers weinig inhoudelijke standpunten gemeen hebben anders dan afschuw over politici. Maar dat is niet het geval.

Voor wie meent dat PVV-kiezers gemotiveerd zijn door groeiende ongelijkheid, is het interessant te weten dat het economisch geluid van de PVV juist niet onderscheidend is

Om een idee te krijgen van wat PVV’ers motiveert kun je het Nationaal Kiezersonderzoek uit 2021 gebruiken en De 20 procent Nederlanders met de grootste PVV-sympathie blijkt dan verdacht veel standpunten te delen met… de PVV. 

PVV-sympathisanten en -kiezers zijn dus niet alleen tegen andere partijen, ze zijn ook uitdrukkelijk voor de ideeën van de PVV. Ze vinden dat vreemdelingen zich moeten aanpassen aan onze cultuur, dat het klimaatbeleid doorslaat en dat de Europese eenwording te snel gaat. Daarmee kom je sowieso snel uit bij de PVV, omdat er niet zo veel (grote) partijen zijn met dit soort standpunten.

Voor wie meent dat PVV-kiezers gemotiveerd zijn door groeiende ongelijkheid, is het interessant te weten dat het economisch geluid van de PVV juist niet onderscheidend is. Sterker nog, het standpunt van de PVV-kiezer over het herverdelen van inkomens stond naar eigen zeggen dichter bij GroenLinks en de PvdA dan bij de PVV (en van sympathisanten even dichtbij D’66 als bij de PVV).

Alleen: uiteindelijk stemmen kiezers niet op de partij die het dichtst bij hen staat op alle onderwerpen, maar op de partij die het dichtst bij hen staat op de onderwerpen die het belangrijkst voor hen zijn.

De PVV’er is simpelweg geen fan van de migrant

De PVV ontleent veruit de meeste steun aan kiezers die niet zijn te spreken over de bijdragen van migranten aan ons land. Veel PVV-sympathisanten geloven dat migranten slecht zijn voor de economie, een bedreiging vormen voor de eigen cultuur en criminaliteit veroorzaken. 

Onder de 40 procent van Nederland met de minste sympathie voor de PVV vindt slechts zo’n 20 procent dat er ‘te veel’ buitenlanders in ons land wonen. Onder de 20 procent Nederlanders met de grootste PVV-sympathie is dat maar liefst 80 procent. 

Nederlanders vinden het in meerderheid prima om asielzoekers op te vangen. Twee derde wil ‘als dat nodig is’ asielzoekers opvangen in de eigen gemeente. Onder PVV-sympathisanten is deze bereidheid echter drie keer zo laag.

Meer dan 85 procent van de sterkste PVV-sympathisanten vindt dat de overheid moet voorkomen dat nieuwe moskeeën worden gebouwd. (Een ongrondwettelijk standpunt dat overigens door een meerderheid van de Nederlanders wordt gedeeld.) 

De PVV-sympathisant neemt ook een duidelijke positie in over een groot aantal culturele twistpunten. Zo moet Zwarte Piet blijven (bijna 90 procent van de PVV-sympathisanten is daar voor), zijn slavernijexcuses onzin (83 procent is tegen), en moet de Michiel de Ruyterlaan de Michiel de Ruyterlaan kunnen zijn (86 procent is tegen het veranderen van koloniale straatnaamborden). 

Er is, tot slot, zelfs nog aardig wat steun te vinden voor extreme standpunten onder PVV-sympathisanten, zoals het inperken van de sociale zekerheid voor legaal verblijvende migranten (30 procent is voor), het invoeren van de doodstraf voor bepaalde misdrijven (51 procent), en autochtone Nederlanders voortrekken bij het toewijzen van woningen (54 procent).

De aandacht

Een scheve inkomensverhouding speelt nu eenmaal geen grote rol

Als je de cijfers bekijkt, is het lastig om PVV-sympathisanten te zien als kiezers die uit algemene onvrede een proteststem uitbrengen. Integendeel: de PVV-kiezer heeft een specifieke onvrede over met name de komst en aanwezigheid van migranten in Nederland en over de eigen cultuur die bedreigd wordt door vreemde invloeden. Een onvrede die hij bovendien zwaar laat meewegen in zijn stemkeuze. 

Linkse opiniemakers geloven graag dat de PVV’er vooral ergens tegen stemt en niet ergens vóór.

‘Jarenlang neoliberaal afbraakbeleid zette de deur naar Wilders’ zondebokpolitiek wagenwijd open’, ‘Na de verkiezingen hoorde ik mensen zeggen: één op de vier Nederlanders is een racist geworden. Daar verzet ik me hevig tegen’, ‘Een hele grote groep [is] verwaarloosd geraakt.’

Het is voor deze opiniemakers misschien een troostrijke gedachte dat de grieven van rechtse kiezers zijn te wijten aan de voorkeursproblemen van linkse intellectuelen.

Het is blijkbaar een onverteerbare gedachte dat de PVV-stemmer volledig toerekeningsvatbaar is en simpelweg stemt op standpunten die hem of haar bevallen

Maar uit kiezersonderzoek blijkt allerminst dat PVV-kiezers gemotiveerd worden door bezorgdheid over de scheve inkomensverdeling (laat staan neoliberale privatiseringen in de jaren negentig).

Het is nogal merkwaardig dat opiniemakers die zich opwerpen als bozeburgerfluisteraars die de ware intenties van de PVV-kiezer doorgronden, dat vooral doen door de stemverklaringen van PVV-kiezers uit te gummen en hun eigen politieke voorkeuren op hen te projecteren. 

Draai het eens om. Wat als PVV-ideoloog Martin Bosma opeens de PvdA-stem gaat verklaren als vals klassenbewustzijn: een PvdA-kiezer die zegt ‘armoedebestrijding’ bedoelt eigenlijk ‘asielstop’! Tamelijk potsierlijk. 

Het is blijkbaar een onverteerbare gedachte dat de PVV-stemmer volledig toerekeningsvatbaar is en simpelweg stemt op standpunten die hem of haar bevallen. En dus krijgen we duizend-en-één variaties op het thema ‘maatschappelijk verval’, die de plotselinge opmars van de rechtspopulistische stem zouden moeten verklaren.

De politicologische literatuur wemelt van het onderzoek waarin werkloosheid, globalisering, bezuinigingen of andere vormen van economische malaise worden gerelateerd aan de opmars van het rechtspopulisme. ‘De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de verklarende kracht van economische onzekerheid voor de opkomst van het populisme bescheiden is’,

Een belangrijke drijfveer van de PVV-kiezer is, volgens De Vries, ‘de uitholling van publieke voorzieningen’. Rechtspopulisten profiteerden blijkens haar onderzoek van de koude sanering van vuilnisophaaldiensten en politiebureaus.

Maar blijkt dat werkelijk uit haar eigen onderzoek? Zelfs als je de wat wankele theorie accepteert (best een vreemd verhaal, dat mensen gaan stemmen op Lega Nord vanwege bezuinigingen van… Lega Nord!): het onderzoek weet slechts 0,4 procentpunt van het toegenomen stemaandeel voor rechtspopulisten te verklaren. Op een recente verkiezingsuitslag waarbij Italiaanse rechtspopulisten bijna 35 procent van de stemmen wisten te halen, is dat weinig indrukwekkend. 

Dit zie je steeds terug. Dikwijls vinden politiek wetenschappers wel statistisch significante uitkomsten. Dat wil zeggen: de gevolgen van een variant van economische malaise op de rechtspopulistische stem zijn – waarschijnlijk – niet nul. Maar als je de lat legt bij ‘niet nul’ dan is succes snel behaald.

De relevante vraag is natuurlijk of economische malaise ook verklarende significantie heeft (kan ze een substantieel deel van de stem op rechtspopulisten verklaren?).

Het protest

Er waren altijd al veel rechtspopulisten. Nu stemmen ze ook zo

Uiteindelijk is het niet zo vreemd dat de PVV bijna een kwart van de kiezers voor zich weet te winnen. Rechtspopulistische opvattingen zijn namelijk ruim vertegenwoordigd binnen het Nederlandse electoraat. 

Om maar wat te noemen: zo’n 38 procent van Nederland vindt dat er te veel buitenlanders in ons land wonen, 38 procent wil de migratie uit moslimlanden stopzetten, en 51 procent wil dat de overheid de bouw van nieuwe moskeeën verbiedt. 

Bijna alle stemmen op de PVV kwamen van kiezers met dit soort kiezers die het gevoel hebben dat de autochtone bevolking wordt bedreigd door invloeden van buiten (kernachtig gevat in de verkiezingsslogan: ‘Nederlanders weer op één zetten’). 

Tegelijkertijd – en dit is cruciaal – stemden lang niet alle nativistische kiezers voor rechtspopulistische partijen.

Kiezers kunnen weliswaar vinden dat er te veel buitenlanders in ons land wonen, maar ze vinden wel meer, en meestal gaan verkiezingen ook over meer

Het goede nieuws is dus dat mensen met nativistische opvattingen niet altijd rechtspopulistisch stemmen – een meerderheid deed dat bij vorige verkiezingen niet. Kiezers kunnen weliswaar vinden dat er te veel buitenlanders in ons land wonen, maar ze vinden wel meer, en meestal gaan verkiezingen ook over meer. 

Maar dat is ook meteen het slechte nieuws: er waren altijd al méér mensen met rechtspopulistische opvattingen dan mensen die rechtspopulistisch stemden, zodat er veel ruimte was voor zetelwinst. Het is niet voor niets dat Geert Wilders van alle verkiezingen een referendum over migratie wil maken. 

Bij de verkiezingen van november 2023 werd Wilders daarin nadrukkelijk geholpen door de VVD, die het kabinet liet vallen op migratie en de PVV regeringsfähig verklaarde. ‘Het kabinet is gevallen op een onderwerp waar [de VVD] niet voor is opgericht en wij wel,’  

De voorlopige resultaten van het Nationaal Kiezersonderzoek 2023 bevestigen de lezing van Agema: De PVV won kiezers bij de VVD (15 procent van de stemmen), andere rechtspopulistische partijen (14 procent), onder niet-stemmers (13 procent) en van alle linkse partijen (12 procent). Ondertussen wist de PVV dik 80 procent van haar oude kiezers te behouden.


Waarom verkiezingen verschillen, maar standpunten hetzelfde blijven

Nu is het belangrijk om de bijzonderheden van deze verkiezingen (het electorale weer) te onderscheiden van de politieke verschuivingen op de lange termijn (het electorale klimaat). Het electorale weer zat dit keer ongekend mee voor de PVV. Tegelijkertijd staat buiten kijf dat er ook in het electorale klimaat iets aan het veranderen is. Het succes is wisselvallig, maar op de langere termijn winnen rechtspopulisten steeds meer stemaandeel in Europa.

Aan het begin van de jaren negentig stemde nog geen 5 procent van het Europese electoraat op een rechtspopulistische partij; dat is nu gestegen naar bijna 18 procent. Voor Nederland is de groei van het rechtspopulisme nog veel sterker. 

De vraag is dan ook: wát is er veranderd? 

Het is verleidelijk om verkiezingsuitslagen te duiden als massale verschuivingen in de volkswil. Maar terwijl het rechtspopulisme succesvoller is dan ooit, neemt het antimigratiesentiment juist af! 

Aan het begin van de jaren negentig vond bijvoorbeeld nog meer dan de helft van de Nederlanders dat er ‘te veel’ mensen met een migratieachtergrond in ons land woonden. Dat is nu zo’n 12 procentpunt minder. De bijdragen van migranten aan onze economie, onze cultuur en ons land beoordelen Nederlanders ook positiever dan twintig jaar terug. 

We zijn geneigd te denken dat er een direct verband bestaat tussen politieke gebeurtenissen en de publieke opinie. Schandalen zoals de toeslagenaffaire en de aardbevingen in Groningen veroorzaken een acuut verlies van vertrouwen. Een vluchtelingencrisis of een economische crisis doet mensen compleet van mening veranderen over het gewenste beleid. 

Zo ongeveer iedere maand verschijnt wel weer een essay waarin het maatschappelijk ongenoegen wordt gekoppeld aan de actualiteit. In 1975 vond ongeveer de helft van de Nederlanders dat de politiek niet geeft om ‘mensen zoals ik’, bijna een halve eeuw later was dat gezakt tot zo’n 45 procent. Ongeveer evenveel mensen hebben het gevoel dat zij geen invloed hebben op de politiek.

Zo lang het wordt gemeten zegt een meerderheid van de Nederlanders al dat het de verkeerde kant op gaat met ons land

Sinds de jaren zeventig meent steeds een meerderheid van de Nederlanders dat onze normen en waarden achteruit hollen (tussen de 50 en 60 procent). En al zo lang het wordt gemeten zegt een meerderheid van de Nederlanders dat het de verkeerde kant op gaat met ons land. Een stoet aan politici is de afgelopen halve eeuw voorbijgetrokken met de belofte beter te luisteren naar de burger, normen en waarden te herstellen en het land weer op koers te brengen.

Ook de inhoudelijke opvattingen van het electoraat zijn in de afgelopen vier decennia niet of nauwelijks verschoven.

We denken over herverdeling (meer of minder?), criminaliteit (harder of minder hard straffen?), integratie (aanpassen aan onze cultuur of behouden van eigen cultuur?) en Europa (federalisme of decentralisatie?) grofweg hetzelfde als dertig jaar geleden.

Nu zijn er ook onderwerpen waar meningen wel zijn veranderd (euthanasie, abortus en homorechten, bijvoorbeeld). Maar over het algemeen lijken politieke opvattingen gegrond in diepe overtuigingen die nauwelijks vatbaar zijn voor verandering.

Dit geldt ook voor het standpunt over migratie: mensen veranderen hierover nauwelijks van mening. De beste bron hiervoor – de enige bron hiervoor – is het dat probeert een willekeurige groep Nederlanders meerdere jaren te volgen.

 

Vrijwel niemand – slechts 4 procent – veranderde in tien jaar tijd van

Maar nee, ook daar was geen aanwijzing voor:

‘Als je giftig populisme wilt bestrijden, begin bij de bron: neoliberale guurheid’, ‘Onzekere mensen worden xenofober.’ Maar van een opmars van de xenofobie is geen sprake, noch bekeren onzekere mensen zich vaker tot de xenofobie. De meeste mensen vinden in gebeurtenissen vooral een bevestiging van wat ze toch al vonden.

Wat dat betreft zijn columnisten net mensen.

De veiligheid

Rechtspopulistische stemmen lagen langzaamaan klaar in een vruchtbare voedingsbodem

De publieke opinie is dus lang niet zo veranderlijk als onze verkiezingsuitslagen doen vermoeden. Dat geldt niet alleen in Nederland, maar in heel Europa. ‘De zogenaamde “golf” van rechtspopulistisch sentiment [in Europa] is eerder een reservoir’,

Nederland heeft in vergelijking met andere Europese landen een relatief klein rechtspopulistisch reservoir, laat Bartels zien.

De publieke opinie is in Nederland misschien niet zo progressief als in Noorwegen of IJsland, maar wel minder rechtspopulistisch dan in landen als Spanje en Portugal, laat staan Polen en Hongarije. Tegelijkertijd zijn Nederlandse rechtspopulisten aanzienlijk succesvoller dan hun Spaanse en Portugese collegae!

De omvang van het reservoir aan rechtspopulistisch sentiment zegt dan ook niet zo veel over de mate waarin rechtspopulisten succesvol zijn. In Nederland is het reservoir klein en slinkend bovendien, maar het reservoir is diep genoeg om, zelfs als je maar een klein deel weet af te tappen, een enorme verkiezingszege te boeken.

Dit is goed te zien in de gegevens van het LISS-panel: het reservoir zelf is in de afgelopen vijftien jaar niet of nauwelijks veranderd; wat wel is veranderd, is de mate waarin partijen antimigratiestandpunten weten te converteren in rechtspopulistische stemmen.

De echte vraag is dus niet hoe het mogelijk is dat een rechtspopulistische partij kan winnen. De echte vraag is waarom rechtspopulisten nu pas winnen, gezien de vruchtbare voedingsbodem die er altijd al was.

Hoe rechtspopulistische standpunten veranderden in rechtspopulistische stemmen

Dus nogmaals de vraag: als de publieke opinie niet of nauwelijks is veranderd, wat is er dan wél veranderd?

Twee factoren blijken in hun analyse doorslaggevend. De eerste: dat er überhaupt rechtspopulistische partijen meedoen aan verkiezingen. De tweede: dat kiezers meer gewicht toekennen aan hun culturele in plaats van hun economische voorkeuren.

Wie nog eens gaat grasduinen in oude peilingen ziet dat in de jaren zeventig, de hoogtijdagen van het linkse levensgevoel, Nederlanders ook niet enthousiast waren voor de komst van vreemdelingen. zei maar liefst driekwart van de Nederlanders dat er een visumplicht voor Surinamers moest komen En op de vraag of gastarbeiders in Nederland weg moesten of mochten blijven, antwoordde in datzelfde jaar 51 procent van de Nederlanders dat ze weg moesten. 

Maar: kiezers waren in die tijd vooral gesorteerd in partijen op basis van hun economische standpunten en hun levensbeschouwing, niet op grond van hun mening over migranten.

Het was dus niet zo dat PvdA-kiezers (71 procent voor een visumplicht) in 1972 wel enthousiast waren over de komst van Surinamers, en VVD-stemmers niet (75 procent voor een visumplicht). Nee, zowel linkse als rechtse kiezers waren in meerderheid tegen de komst van Surinamers.

Het ideologische pakket dat een partij aanbiedt is vaak een afgeleide van het onderwerp dat kiezers het zwaarst meewegen in hun stemkeuze

Dat was tien jaar later nauwelijks veranderd. In 1982 meende 40 procent van de PvdA-kiezers dat autochtone Nederlanders ‘minder hulp en rechten kregen dan Surinamers, Turken en Marokkanen’. Dat was iets meer dan binnen het CDA (35 procent) en iets minder dan bij de VVD (41 procent).

Antimigratiekiezers waren, kortom, over alle grote middenpartijen verspreid. Dit had ook belangrijke gevolgen voor de stellingnames van politieke partijen. Het ideologische pakket dat een partij aanbiedt is vaak een afgeleide van het onderwerp dat kiezers het zwaarst meewegen in hun stemkeuze (indertijd was dat vooral de economie). Als kiezers die meer herverdeling willen, bijvoorbeeld ook meestal tegen de Vietnamoorlog zijn, dan is het voor een linkse partij opportuun om ook tegen de oorlog in Vietnam te zijn.

Maar als kiezers die meer herverdeling willen, even vaak gastarbeiders willen toelaten als terugsturen, dan is het voor een linkse partij niet aantrekkelijk om een standpunt over gastarbeiders in te nemen. Daarmee zou je immers de eigen achterban in tweeën splijten. Je kunt dan beter je mond houden over migratieproblematiek. Haar achterban denkt namelijk eensgezinder over migratie, dan over economie.

Omdat nativistische standpunten matig overlappen met economische standpunten, was het voor geen van de grote middenpartijen in de jaren zeventig voordelig migratie te ‘politiseren’ (lees: om verschillen tussen partijen uit te vergroten).

Beleidsvorming werd – in de beste Nederlandse traditie – In de praktijk ontstonden daardoor tegenstellingen tussen de met de mond beleden stellingnames (‘Nederland is geen immigratieland’) en het in de praktijk gevoerde beleid: een geleidelijke verruiming van de gezinshereniging, een generaal pardon voor gastarbeiders, geen restricties op de komst van Surinamers.

Dus: waar moest een Nederlander met rechtspopulistische standpunten heen? Maar uit dit onderzoek blijkt in ieder geval dat een groot deel van de Nederlanders met antimigratiestandpunten simpelweg niet kwam opdagen bij verkiezingen. Hun onvrede had geen electorale uitlaatklep.

Waarom Hans Janmaats populisme geen voet aan de grond kreeg...

Of nou ja, er was natuurlijk wel de Centrumpartij (CP, 1980-1986) en de Centrumdemocraten (CD, 1984-1998) van de rechtspopulist Hans Janmaat. Verder dan drie zetels in 1994 zou die partij echter nooit komen (hoewel ze in november 1993 eventjes op negen zetels peilde). Dat is wel verwonderlijk, aangezien de voedingsbodem voor rechtspopulisme er toen ook al was. Dus wat verklaart dat Janmaat nooit succesvol werd?

In de eerste plaats: de persoon Hans Janmaat zelf. Janmaat was een paranoïde querulant, die verkiezingsnederlagen weet aan fraude met stemcomputers (wat dat betreft zijn tijd ver vooruit) en die voortdurend in de clinch lag met de mensen om hem heen

Tegelijkertijd werd Janmaat ook vakkundig door politieke en culturele elites afgesloten van politieke zuurstof. ‘De vaak felle bestrijding [van Hans Janmaat] heeft waarschijnlijk een flinke bijdrage geleverd aan het ontbreken van enig succes voor de CP en CD’,

Janmaat stond bij herhaling in de rechtszaal vanwege opiniedelicten, en werd verschillende keren veroordeeld tot flinke geldboetes vanwege discriminerende uitingen (hij had bijvoorbeeld gezegd de multiculturele samenleving af te willen schaffen). Eind jaren negentig dreigde zelfs uitsluiting van subsidies en gratis zendtijd voor partijen met een veroordeling voor discriminatie. Janmaat besloot hierop de slogan van zijn partij te veranderen: ‘De CD, u weet wel waarom.’

Bijeenkomsten houden was voor de Centrumdemocraten nogal een opgave: burgemeesters verboden beraadslagingen en demonstranten verstoorden ze. Zijn latere vrouw verloor bij een gewelddadige demonstratie van antifascisten in 1986 zelfs een been, nadat ze uit een raam sprong omdat er brand was ontstaan door een rookbom. Deze politieke aanslag werd met apathie begroet door collega-politici. Alleen de links-pacifistische PPR stelde Kamervragen: of de demonstranten wel netjes werden behandeld.

Janmaat werd ook nooit uitgenodigd in praatprogramma’s of verkiezingsdebatten. ‘Hij heeft geen faire kans gekregen’, ‘Want we waren helemaal niet van plan om hem een faire kans te geven. We vonden namelijk dat elke stem op de CD er één te veel was.’ De gedachte dat Hans Janmaat zoals Geert Wilders in het Jeugdjournaal zou mogen vertellen over zijn katten Snoetje en Pluisje was volstrekt ondenkbaar.

Wie zich bij Janmaat aansloot, pleegde maatschappelijke harakiri. Partijleden werden ontslagen door werkgevers, gemeden door familieleden, buitengesloten door vrienden. Het partijkader van de Centrumdemocraten stroomde vol met ongure types die een voorliefde koesterden voor de meer vintage varianten van extreemrechtse politiek. Zoals de Kerk van Satan wat moeite heeft gelovigen te vinden vanwege haar associatie met het kwaad zelve, is het ook geen recept voor electoraal succes Telkens wanneer weer bleek dat er een fascistoïde malloot op de kandidatenlijst stond, leidde dat tot opzeggingen van meer ‘gematigde’ partijleden. Gevraagd waarom zijn partij zo veel criminele types aantrok, zei Janmaat eens: ‘Anderen kun je niet vinden. Want mensen met onbesproken gedrag willen graag onbesproken blijven.’

Economen spreken in dit verband wel van entreebarrières: hoe moeilijk is het voor nieuwkomers om een markt te betreden (in dit geval: de politieke markt)? Entreebarrières zijn er natuurlijk voor alle nieuwe politieke bewegingen. Het is nu eenmaal lastig een partij te organiseren, geld te werven, personeel te vinden, en, bovenal, aandacht te krijgen. In het vijandige maatschappelijke klimaat van de jaren tachtig en negentig waren de entreebarrières voor rechtspopulisten echter nog een stuk hoger dan voor andere partijen.

Vruchtbare electorale grond bleef zo dus braak liggen: het was te moeilijk om een functionerend rechtspopulistisch politiek bedrijf van de grond te krijgen.

De omstanders

... Frits Bolkestein de antimigratiekiezer wist te activeren...

Voor Nederlanders met antimigratiestandpunten die op een enigszins respectabele partij wilden stemmen, was alleen de VVD van Frits Bolkestein over. Bolkestein was begin jaren negentig als eerste mainstream-politicus kritiek gaan leveren op de consensus over migratie, door – naar huidige maatstaven – milde kritiek te uiten op het integratie- en immigratiebeleid. In de jaren negentig wist de VVD verkiezingswinsten te boeken door met name antimigratiekiezers te mobiliseren. 

In 1994 noemde maar liefst de helft van de kiezers ‘minderhedenproblematiek’ als een van de grote verkiezingsthema’s. De omstandigheden hielpen daar ook mee: de economische malaise van de jaren tachtig was gaan liggen, zodat er ruimte kwam voor andere politieke onderwerpen dan ‘werkgelegenheid’ en ‘economie’. Bovendien vroegen gedurende de jaren negentig aanzienlijk meer mensen asiel aan dan in voorgaande jaren. 

Bolkestein muntte zijn verkiezingswinst ook in strengere migratiewetgeving: voor het eerst sinds de Tweede Wereldoorlog maakte De VVD zou bij de volgende verkiezingen voor deze beleidsinspanningen echter niet beloond worden door de antimigratiekiezer. Het is sowieso merkwaardig dat de antimigratiekiezer eigenlijk nauwelijks reageert op beleidsveranderingen.

... en Pim Fortuyn er met de winst vandoor ging

Toen Pim Fortuyn rond de eeuwwisseling het politieke speelveld betrad, verloor de VVD vrij snel haar status als dé anti-immigratiepartij.  

Fortuyn vond de formule voor een salonfähiger rechtspopulisme. Hij maakte geen onderscheid op ras (zoals Janmaat soms deed door bijvoorbeeld te klagen over de hoeveelheid gekleurde spelers in het Nederlands elftal), maar op cultuur (waarbij vooral de islam het moest ontgelden). Dat maakte zijn standpunten ook moeilijker weg te zetten als onwelriekend racisme. Het was namelijk vooral een radicalisering van wat Bolkestein al voor hem zei en deed.

Belangrijker nog: Fortuyn werd niet als een melaatse behandeld door de media, integendeel. ‘Prime time was Pim time’, Deels lag dit aan het charisma van Fortuyn, maar deels ook aan veranderingen in het mediabestel. 

Waar de media in de decennia na de oorlog nog werden gedomineerd door politiek gekleurde omroepverenigingen en kranten, was de sector in de jaren voor de eeuwwisseling steeds verder gecommercialiseerd. (‘Professor Pim’ zou in de jaren negentig veelvuldig optreden in het RTL-programma Business Class.) De commerciële omroepen bleken een aantrekkelijk product te leveren: het marktaandeel van de publieke omroep liep al snel terug van 100 procent in de jaren tachtig naar zo’n 40 procent in 1998. 

Door de toegenomen concurrentie veranderen media steeds meer van aanbodgedreven (journalisten maken de verhalen die zij graag lezen, kijken en luisteren), naar vraaggedreven ondernemingen (lezers, kijkers, luisteraars krijgen de verhalen die zij willen lezen, kijken en luisteren). Wat dat betreft is sociale media ook geen radicale breuk met het verleden, maar een stap in een trend die al langer neigt naar een meer vraaggedreven informatievoorziening.

Pim Fortuyn en vele rechtspopulisten na hem gedijen uitstekend in zo’n vraaggedreven mediasysteem.

Maar de publieke opinie is betrekkelijk onkantelbaar. Media hebben nauwelijks invloed op wat mensen denken, wel waarover zij denken. De toon van de berichtgeving over rechtspopulisten (over het algemeen: kritisch) doet er dan ook minder toe dan het volume (over het algemeen: veel). 

Pim Fortuyn zou postuum maar liefst 26 zetels scoren bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2002. Van het kwart van de kiezers met de grootste voorkeur voor het terugzenden van asielzoekers won de LPF 44 procent van de stemmen.

Net als nu, was het ook toen modieus om het succes van de LPF te wijten aan het neoliberalisme van de Paarse kabinetten. Niet voor niets was een van de eerste wapenfeiten van Fortuyns gemeentelijke partij Leefbaar Rotterdam het voor bodemprijzen overdragen van gemeentelijk grondbezit aan steenrijke vastgoedeigenaren.

Politieke verandering komt vaak niet doordat mensen overtuigd raken van nieuwe standpunten (‘goed verhaal van die Fortuyn, migranten zijn eigenlijk helemaal niet oké!’), maar doordat latente opvattingen worden geactiveerd (‘eindelijk iemand die de waarheid durft te zeggen over die buitenlanders!’).

De doorbraak van Fortuyn, en Wilders na hem, heeft ervoor gezorgd dat antimigratiestandpunten nu mee worden genomen naar het stemhokje. Hierdoor zijn kiezers zich in toenemende mate gaan hersorteren op grond van hun migratiestandpunt.

De erkenning

Hoe het kan dat de linkse partijen de grootste verliezers zijn

De linkse kiezer met antimigratiestandpunten is vrijwel verdwenen. Van het kwart van de kiezers met de sterkste voorkeur voor het terugzenden van asielzoekers, wisten linkse partijen bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1994 nog ongeveer 42 procent voor zich te winnen. Bij de verkiezingen van 2021 was daar nog maar 14 procent van over. 

De economische standpunten van links zijn nog steeds populair (niet voor niets noemde Mark Rutte Nederland ‘in de kern diep socialistisch’), maar ze zijn niet meer doorslaggevend in de stemkeuze. Voor met name praktisch opgeleide kiezers weegt de ideologische kloof met links op culturele thema’s zwaarder dan de overeenkomsten op economisch gebied.

De laatste keer dat linkse partijen zo weinig zetels behaalden, was bij de Tweede Kamerverkiezingen in 1925. 

Dus wat te doen? ‘Zolang migratie de politieke agenda domineert is het kaartspel ten gunste van rechts geschud’, ‘Links moet ervoor zorgen dat sociaaleconomische thema’s de agenda domineren, zodat kiezers de verkiezingen als een referendum ervaren over eerlijk delen.’

In theorie is dat volkomen juist, maar de vraag is wat links precies kan doen om van verkiezingen een referendum over eerlijk delen te maken. GL-PvdA-fractievoorzitter Frans Timmermans riep ongeveer elk verkiezingsdebat dat het minimumloon naar 16 euro moest en de SP foeterde als vanouds op marktwerking in de zorg, de woningmarkt en de energiesector.

Het mocht niet baten.

Eerst komt het vreten, dan volgen de vibes

Het is vloeken in de kerk, maar misschien is het ook niet helemaal verwonderlijk dat het moeilijker is geworden om economische thema’s bovenaan de agenda te krijgen. De werkloosheid staat inmiddels op het laagste niveau sinds begin jaren zeventig. En dat bestaanszekerheid als thema meer beklijft in 1985 – toen 22,4 procent van de Nederlanders onder de armoedegrens leefde – dan in 2023,  

Nederland is in de afgelopen decennia een véél rijker land geworden. Het toegenomen gewicht dat wordt toegekend aan culturele thema’s is misschien dan ook niet zozeer het gevolg van economische malaise, als wel van economische voorspoed.

Hoe rijker mensen worden, hoe meer gewicht ze toekennen aan hun ‘waarden’ in plaats van hun materiële eigenbelang

Eerst komt het vreten, dan volgen de vibes: hoe rijker mensen worden, hoe meer gewicht ze toekennen aan hun ‘waarden’ in plaats van hun materiële eigenbelang. 

Toegenomen welvaart veroorzaakt politieke klimaatverandering. Het materiële eigenbelang speelt nog steeds een rol in het stemgedrag: wanneer mensen armer zijn, neigen ze naar links, wanneer ze rijker worden naar rechts. Maar tegelijkertijd kunnen mensen met meer inkomen – en dat zijn dus steeds meer Nederlanders – het zich ‘veroorloven’ te stemmen op hun waarden in plaats van hun portemonnee. 

Zie het zo: de achterban van links bestond vroeger uit academisch geschoolden met kosmopolitische waarden én uit praktisch geschoolden met nativistische opvattingen. De academische kosmopolieten stemden links, omdat ze rijk genoeg waren om op hun waarden te stemmen (maar weer niet zo rijk dat ze economisch rechts werden). En de praktisch geschoolden waren te arm om op hun nativistische waarden te stemmen, en stemden dan ook – bij gratie van hun economische klasse – links. 

Maar naarmate Nederland welvarender werd, ontstond bij praktisch opgeleiden de wens om te stemmen op een partij die hun culturele voorkeuren deelt (lees: anti-immigratievibes), en bij academisch geschoolden de hang naar steeds verfijndere postmateriële behoeftebevrediging (bijvoorbeeld: ‘pro-Europa!’ en ‘meer natuur!’). 

Aangezien de entreebarrières zijn afgenomen, zijn er steeds meer politiek ondernemers die de electorale markt betreden om in de politieke vraag te voorzien.

U wilt milieu? GroenLinks. Dierenrechten? Partij voor de Dieren. Minder discriminatie? BIJ1. Europa? D66. Meer Europa? Volt. Een onverdund antimigratiegeluid? PVV. Met een vleugje complot en een bruin sausje? Forum voor Democratie. Zonder complot, maar mét belastingverlaging? JA21. Mét complot en mét belastingverlaging? BVNL. 

In het verleden konden de grote middenpartijen polariserende onderwerpen zoals migratie smoren in achterkamertjes. Maar inmiddels wemelt het van de politieke partijen die een gevestigd belang hebben bij de politisering van de culturele as. De PVV wil nativistische kiezers mobiliseren door elk onderwerp te verbinden aan migratie. D66 en GroenLinks activeren kosmopolitische kiezers door zulke abjecte meningen ‘niet onweersproken te laten’ en te hameren op de naderende klimaatkladderadatsch.

Voor het electoraal succes van het linkse blok is de culturele hersortering slecht nieuws, maar voor individuele linkse partijen niet.

Nu kan een economische crisis of een wereldwijde pandemie tijdelijk verandering brengen in de prioriteiten van kiezers. Het kan af en toe regenen, maar door de bank genomen wordt Nederland almaar rijker.

Afgehaakt Nederland haakte aan bij Wilders

Op het eerste oog is het een wat paradoxale conclusie: de electorale voedingsbodem voor rechtspopulisme is in Nederland relatief klein en slinkend, en toch is het rechtspopulisme hier al jaren aan de winnende hand. Rechtspopulistische partijen slagen er dan ook steeds beter in om standpunten te converteren in stemmen.

Waar antimigratiekiezers eerder niet kwamen opdagen bij verkiezingen (en als ze wel kwamen opdagen, waren verdeeld over partijen die hun standpunten niet vertaalden in beleid), daar hebben ze inmiddels een electorale uitlaatklep gevonden. Afgehaakt Nederland is aangehaakt.

Dat komt in de eerste plaats doordat de politieke entreebarrières voor rechtspopulisten zijn afgenomen. Tot de eeuwwisseling waagde politiek talent zich niet aan rechtspopulisme. Wie beloofde Nederland weer voor de Nederlander te maken, wist zeker dat die een maatschappelijke paria zou worden. Dat is inmiddels wel veranderd: het succes van rechtspopulisten heeft hen gelegitimeerd. 

Tegelijkertijd bindt economische klasse kiezers steeds minder aan partijen. Kiezers wegen hun culturele opvattingen zwaarder ten opzichte van hun economische standpunten. Dit speelt in vrijwel alle welvarende economieën: meer materiële zekerheid zorgt ervoor dat mensen de luxe hebben te stemmen op hun waarden. Zelfs in een relatief kosmopolitisch land als Nederland zijn er een hoop mensen met nativistische waarden, die zich bedreigd voelen door invloeden van buiten. 

Opiniemakers en wetenschappers die vertrekken vanuit de gedachte dat rechtspopulisme in een normaal land onder normale omstandigheden nooit groot zou kunnen zijn, slaan dan ook de plank volledig mis. In een normaal land onder normale omstandigheden mag je dus een verkiezingsuitslag als deze verwachten. Het is vooral opmerkelijk dat het niet eerder is gebeurd.