Al leggen Aziatische Nederlanders de lat nog zo hoog, modelminderheden bestaan niet
Al van jongs af aan leerde ik dat ik anders was. Ik groeide op in Deventer, mijn ouders openden daar een Chinees restaurant nadat zij in de jaren zeventig de Culturele Revolutie in China waren ontvlucht en naar Nederland waren gekomen. Mijn vader had toen nog de ijdele hoop te kunnen studeren.
In de jaren negentig, de hoogtijdagen van de Chin. Ind. Restaurants, werkte ik als jong meisje mee in de bediening. Goedbedoelde gesprekken met de gasten volgden vaak hetzelfde riedeltje: ‘Wat spreek je goed Nederlands’, ‘Jullie zijn wel heel netjes’, ‘Jullie zijn gelukkig niet zoals die k-...’, ‘We hebben nooit last van jullie’. Deze opmerkingen legden een stevige bodem voor mijn zelfbeeld en zelfhaat, en waren de bouwstenen voor mijn modelminderheidsgevangenis.
In mijn streven om erbij te horen, gezien en erkend te worden, om goed ‘geïntegreerd te zijn’, wilde ik absoluut niet als Aziatisch gezien worden. Succes is integratie, is assimilatie. Ik rende weg van iedereen die op mij leek. Liep ik op straat en zag ik een andere Aziatische persoon, dan begon ik automatisch nog duidelijker Algemeen Nederlands te praten, of ik liep er met een boog omheen. Bang om als een van hen gezien te worden.
Maar deze logica is schadelijk. Ik hield een mythe in stand: die van een modelminderheid. Een minderheid die perfect is, en daarom niet te maken zou krijgen met discriminatie.
Nieuw onderzoek naar discriminatie onder Aziatische Nederlanders
Voor het eerst is er onderzoek* gedaan naar ‘ervaren discriminatie en racisme bij mensen met een Oost- of Zuidoost-Aziatische herkomst in Nederland’, door de UvA en Fontys. Bij eerdere grootschalige onderzoeken van het Sociaal Cultureel Planbureau (in 2014 en 2020) was men domweg ‘vergeten’ Aziaten mee te nemen. Dat ‘over het hoofd zien’ en denken dat het niet nodig is om racisme jegens Aziatische Nederlanders in kaart te brengen, is op zijn minst frappant: al in 1911 werden woorden als ‘ongedierte’ en ‘het gele gevaar’ gekoppeld aan de Chinese zeelieden op Katendrecht in Rotterdam.
Uit het rapport* dat vandaag gepubliceerd is, blijkt dat de helft van de Chinese Nederlanders het afgelopen jaar discriminatie heeft ervaren. Een op de twee dus, en als je de twijfelaars meeneemt is het zelfs 61 procent. Ook andere cijfers uit het rapport zijn om verdrietig van te worden: ruim een op de drie mensen (36 procent) met roots in Zuidoost- of Oost-Azië kreeg te maken met ongelijke behandeling (27 procent) of wantrouwen (28 procent).
De onderzoekers concluderen dat deze ‘onzichtbare groep’ in feite een van de meest gediscrimineerde groepen is, ‘vergelijkbaar met de ervaringen van mensen van Marokkaanse, Surinaamse of Antilliaanse afkomst’. Met de aanname dat Aziaten als modelminderheid ‘weinig problemen zouden ervaren en weinig problemen zouden opleveren’, maakt het rapport dus korte metten.
‘Maar jullie zijn zo goed geïntegreerd’
Het idee van ‘modelminderheid’ gaat over een manier om etnische, culturele of religieuze minderheden tegen elkaar uit te spelen. Aziatische minderheden worden bijvoorbeeld vaak als excuus gebruikt om ándere minderheden inferioriteit en ongelijkheid aan te meten. Denk aan opmerkingen als: ‘Maar jullie zijn zo goed geïntegreerd’, of: ‘Jullie maken nooit problemen.’
De term werd voor het eerst gebruikt in de jaren zestig door een Amerikaanse socioloog, maar we zien hem ook al terug bij de VOC, die met haar verdeel-en-heerstactiek de Chinezen een bijzondere status gaf ten opzichte van andere groepen – een betere status. Ondertussen werden ze gewoon uitgebuit door de Hollanders en zorgden hun zogenaamde ‘rechten’ vooral voor meer onderdrukking.
Als modelminderheid zouden wij geen hulp nodig hebben – alsof alle Aziatische Nederlanders dezelfde ervaring delen en niemand van hen ooit te maken heeft met armoede, discriminatie, geweld of andere uitdagingen. Signalen dat ook Chinese families in Nederland problemen kunnen ervaren, werden door de overheid niet opgepakt. Al in 1998 pleitten onderzoekers Geense en Pels* in een rapport voor beleid voor en ondersteuning van Chinese families. Wat daarmee gebeurd is? Geen idee.
Hoe ik leerde gezichten te verwisselen
Hoewel mijn familie qua uiterlijk op mij leek, herkende ik mij niet in hen. Ik voelde me vreemd, misplaatst. Ik zocht herkenning in verhalen. De bibliotheek werd mijn toevluchtsoord, met verhalen en avonturen die mij wegvoerden naar een andere dimensie. Ik, het rustige, stille meisje met weinig woorden.
De vormende jaren op de middelbare school kenden voor mij veel donkere dagen. Ik wilde zijn zoals al die andere meisjes: blond met blauwe ogen. Mee kunnen doen, mee kunnen praten over alles wat ik niet kende: hockey, skiën, uitgaan. Dit is de tijd waarin ik leerde om ‘gezichten te verwisselen’ – ‘bian lian’* noemen Chinezen dat, afkomstig uit de operacultuur, waarin versierde maskers een grote rol spelen. Ik vormde me naar verwachtingspatronen. Wat ik daarbij voelde? Mijn emoties stopte ik met elk masker dat ik aan mijn repertoire toevoegde steeds dieper weg.
Ik nam afstand van mijn identiteit. Tegelijkertijd voelde (en voel) ik dagelijks de sociale druk en onuitgesproken verwachtingen van de maatschappij. Ik mag niet vallen. Ik mag niet falen. En dan mijn uiterlijk: niet wit te wassen, hoe hard ik ook boen. Alles wat ik doe om te voldoen aan het beeld van de modelminderheid, lukt me niet.
Pas nu besef ik dat er meerdere krachten zijn die mij door de jaren heen klein hebben gehouden, gevangen in de mythe van de modelminderheid: sociaal-economisch succesvol, mooi, zonder problemen, mentaal en fysiek gezond en sterk. Nu voel ik hoe deze stereotypes, deze oversimplificatie van persoonlijke ervaringen een immense druk, stress en angst opleveren. Met cruciale gevolgen: de problemen die we wel hebben, hebben we continu genegeerd en gebagatelliseerd.
De druk om niet op te vallen
De gebrekkige representatie van Aziatische mensen versterkt de gevaren van de modelminderheidsmythe. En onbewust hielp ik mee deze in stand te houden. In een interview met NRC* uit 1998, naar aanleiding van het rapport ‘Opvoeden in Chinese gezinnen in Nederland’, zei ik: ‘Klasgenoten vinden het saai dat ik nooit meega de stad in, maar daar is geen denken aan. Ik rook niet en ik drink niet, net zomin als mijn Chinese vriendinnen. En mijn ouders zou ik verraden als ik ze achterliet in een volle zaak.’
Als ik het nu teruglees, zie ik twee dingen: de angst om het verkeerd te doen ‘voor alle andere Aziaten’, en de druk dat wij als Aziatische migranten niet mogen opvallen. We hebben moeite met het innemen van ruimte – dat alleen al is een bron van ongelijkheid.
Actrice en schrijver Nhung Dam heeft het daar ook over in een column:* ‘Ik neem te veel ruimte in, dacht ik almaar’, schreef ze over de aandacht die ze kreeg naar aanleiding van haar boek Definitie van liefde. Nhung is een multitalent, een alleskunner – juist zij zou dat van de daken mogen schreeuwen.
Ook ik moet keer op keer mijn grenzen verleggen. In mijn hoofd ga ik telkens dezelfde vragen langs: ben ik niet te luid? Mag ik dit wel zeggen? Ben ik wel goed genoeg? Heb ik het recht om deze ruimte in te nemen?
Inmiddels besef ik dat ik samen met veel andere Aziatische Nederlanders gevangenzit in het modelminderheidsgeloof. Gesandwicht tussen groepen. Ook nu, anno 2024, ben ik de muren ervan nog aan het afbreken. De muren en tralies die eeuwenlang stevig en onverwoestbaar zijn neergezet. Die breek je niet af in een paar dagen, maanden of jaren. Het is een proces van bewustwording, terugval, een paar stappen vooruit en vooral een enorme dosis flexibiliteit en weerbaarheid.
Ondertussen probeer ik heel luid te zijn. Ik vertel over de keren dat ik ben nagejouwd en nagetrapt, over dat ook ik als vrouw ongepast bejegend ben. Ook ik heb problemen, en een ‘modelminderheid’ ben ik zeker niet. Wat ik wel ben? Dat hoop ik terug te zien in verhalen waarin ik me wel kan herkennen.