Alle middenpartijen zijn één pot nat, ziet deze hoogleraar. Zijn oplossing: politieke strijd die weer over idealen gaat

In de Nederlandse politiek is er nauwelijks nog sprake van een ideologische strijd tussen de middenpartijen. Dat maakt ze inwisselbaar én helpt de partijen op de flanken aan de macht, stelt hoogleraar politicologie Tom van der Meer.
Een democratie kan niet zonder politiek conflict. Maar in Nederland draaien conflicten tussen partijen maar al te vaak om de poppetjes en media-aandacht, en zelden écht om ideologie en inhoud. Dat stelt hoogleraar politicologie Tom van der Meer in zijn boek Waardenloze politiek.
Om kiezers niet van zich te vervreemden, gingen de van oudsher grote middenpartijen zich steeds minder inhoudelijk onderscheiden – en werden daarmee inwisselbaar. Dat maakte de opkomst en het succes van populistische partijen mogelijk, ziet Van der Meer.
Een jaar geleden sprak ik Van der Meer na de Provinciale Statenverkiezingen, toen de BBB als winnaar uit de bus kwam. Inmiddels zijn we een Tweede Kamerverkiezing verder, maar is zijn centrale stelling onveranderd. Integendeel, die lijkt bevestigd door de winst van de PVV in november.
Goede redenen dus voor een tweede gesprek, waarbij ook de technocratische aanpak van de middenpartijen en de rol van de journalistiek niet onbesproken blijft. Want we moeten het maar weer eens hebben over waar het echt om gaat: idealen, en ideologie.
Transcript
‘De middenpartijen hebben zichzelf inwisselbaar gemaakt. Dat is in zekere zin een onbedoelde keuze geweest. De partijen in het politieke midden waren huiverig om grote verschillen neer te zetten, en gingen meer op elkaar terugvallen. Ze wilden de kiezers die ze aan het kwijtraken waren najagen, maar als alle partijen in het midden dezelfde kiezers gaan najagen, worden ze inwisselbaar. Het is als een telefoon. Als alle verschillende merken dezelfde specs hebben, dan stapt iemand makkelijker over van het ene naar het andere merk. Dat is er in het midden ook gebeurd. Ze trokken verder naar het midden toe en verbleekten daarmee hun eigen profiel. Ze probeerden het onderscheid nog te maken door te zeggen dat ze een goede premierskandidaat hebben. Dat helpt niet, want de enige die daarbij winst kan boeken is de premier zelf’.
‘In het beleid trokken partijen zich terug op veilige afspraken die ze achter de schermen bij de coalitieonderhandelingen hadden gemaakt, wat ze nog minder profiel gaf. Middenpartijen vonden het verstandig om algemeen te blijven en kleur te verliezen. Op lange termijn is dat een groot risico geworden, omdat ze niet meer herkenbaar waren voor de kiezer’.
Politiek is conflict. Niet het conflict waar het in de media over gaat, de ruzietjes en akkefietjes, maar het grotere ideologische conflict.
‘Dat zou mooi zijn. Democratie bestaat niet zonder conflict. De vraag is vooral welke conflicten we agenderen. Het kan gaan over de poppetjes, de media-aandacht, of wie er de grootste is in de peilingen. Maar waarom zouden we dat doen? Ons systeem draait niet om de grootste zijn, of de mooiste soundbite hebben. Ons systeem functioneert niet op de personen die de beste oneliner uiten in een tv-debat. Het draait uiteindelijk om het vinden van meerderheden, om het maken van beleid en keuzes’.
‘Het zou goed zijn als we dat conflict om de inhoud centraal zetten. Dan worden kiezers in staat gesteld om richting te geven aan de democratie en samen te bepalen welke kant we op willen. Inhoudelijk conflict zorgt voor herkenbare partijen die kiezers aan zich kunnen binden. Inhoudelijk conflict zorgt dat burgers het bestuur kunnen aansturen, en dat het bestuur weet waarom bepaalde keuzes gemaakt worden’.
Waarom zijn politici zo bang geworden? Is het een angst voor visie op de maatschappij, op de wereld? Hebben we ideologie afgezworen?
‘Dat is al lang aan de hand. De grondtoon in de Nederlandse politieke cultuur is dat een verregaande ideologie, zeker op eliteniveau, voor politici niet altijd fijn is. Tijdens de verzuiling had de samenleving sterke ideologische tegenstellingen, waardoor politici de boel bij elkaar probeerden te houden. In de jaren negentig kwam het “derde-wegdenken” op. Wim Kok gaf aan dat de ideologische veren van zijn partij moesten worden afgeschud. Daarvoor was er Ruud Lubbers met zijn no-nonsense politiek. Sindsdien hebben we het ook bij anderen gezien. Rutte ontkent dat hij een visie heeft: “Als je last hebt van visie moet je naar een oogarts. Visie is de olifant die het zicht belemmert.” We kennen alle clichés. Het is een onderdeel van de cultuur, dus we kunnen het individuele politici niet eens verwijten, maar het is opmerkelijk dat zo veel partijen daarin zijn meegegaan’.
‘Het kan ook een voordeel zijn voor een premier om te ontkennen dat hij visie heeft, want dan is die niet op ideologische keuzes te pakken. Alles is uitvoering, alles is leiderschap. Dat is voor een premier gunstig; de premier wordt het rationele alternatief boven het gekibbel van die partijen. Voor andere partijen is het juist goed om die inhoudelijke tegenstellingen neer te zetten, want dan maken ze zichzelf herkenbaar. Ik kan me oprecht verbazen over het feit dat verschillende nieuwe lijsttrekkers zichzelf hebben neergezet als toekomstige premierkandidaat, in plaats van mensen met een visie. Als premierkandidaat daag je de leider uit op leiderschap, maar niet op inhoud. Dat verlies je altijd’.
Hoe zit dat internationaal? Wij hebben last van populisme omdat in het midden niks meer te kiezen valt. Alles lijkt op elkaar, dus het echte alternatief zit aan de flanken. Speelt dat ook in andere landen?
‘Het verschilt. In sommige landen, zoals België en Duitsland in mindere mate, komen dezelfde bewegingen op. Middenkabinetten die technocratisch zijn en populistische uitdagers uitlokken, maar er zijn ook andere koersen mogelijk. In noordelijke landen, Denemarken of Zweden, zijn er ook grote populistische partijen, zoals de Deense Volkspartij of de Zweden-democraten. Maar daar worden ze onderdeel gemaakt van een blokkensysteem. Het politieke midden is in staat geweest om alternatieven te bieden binnen het systeem. Er bestaat een linker- en een rechterblok, en in principe wisselen ze elkaar af. Ook de populistische uitdagers worden onderdeel gemaakt van het blokkensysteem. De Deense Volkspartij en de Zweden-democraten zijn onderdeel van dat rechterblok. Ze bieden gedoogsteun aan de regering, en worden dus ingekapseld binnen dat systeem. Nederland is nooit op een blokkensysteem met twee blokken geëindigd. We misten de boot vanaf de jaren zeventig, en dus ging de politiek zich meer op het midden richten. Onder de kabinetten Lubbers, Kok, en onder Balkenende werden de flanken er niet meer regelmatig bij betrokken. Het gebeurde nog wel met de LPF, maar het gebeurde niet met de Socialistische Partij in 2006. Het gebeurde half met de PVV, toen ze in 2010 gedoogpartner werden. Toch kregen we steeds meer middenkabinetten’.
Alles wordt grijs.
‘Niet per se. Er is niks mis met een middenkabinet. Een middenkabinet kan bepaalde tegenstellingen doorbreken. Een middenkabinet is in staat soms nieuwe coalities te smeden door bestuurlijke verandering door te voeren. Het paarse kabinet heeft rond het ethische beleid een aantal veranderingen ingezet, zoals het homohuwelijk, abortuswetgeving en euthanasiewetgeving. Een middenkabinet hoeft niet grijs te zijn, maar als op dominante tegenstellingen herhaaldelijk wordt gekozen voor middenkabinetten die geen kleur bekennen, wordt het lastig voor een partij om haar profiel te bewaren’.
De indruk kan ontstaan dat er geen peil op te trekken is. De ene keer is de BBB gigantisch, nu de PVV. Volgende keer zal het weer iets anders zijn. De kiezers lijken maar wat te doen, maar daaronder zit stabiliteit. De kiezers zijn goed te verdelen in ideologische blokken want daar zijn ze trouw aan. Dat biedt toch kansen voor politieke partijen?
‘Jazeker. Kiezers zijn constant in hun voorkeuren voor beleid. De meeste kiezers in Nederland zijn op economisch gebied wat links. Ze zijn voor een goede herverdeling en een stevige verzorgingsstaat’.
Dat is toch een links blok? Daar zit toch potentie?
‘Tegelijkertijd is een meerderheid van de kiezers sceptisch over de multiculturele samenleving, over migratie, en over Europa. Je kunt niet zeggen, links hoort altijd te winnen óf rechts hoort altijd te winnen. Het gaat voor een deel om welke van deze opvattingen politieke aandacht krijgen. Welke worden gemobiliseerd? Aan de hand van welke tegenstellingen gaan kiezers naar de stembus? In 2023 was dat bij de Provinciale Statenverkiezingen stikstof. Partijen die zich daar sterk op profileren hadden daar baat bij. In het najaar ging het niet meer om stikstof, maar over migratie. Partijen die eigenaar van dat thema zijn hebben daar baat bij’.
‘Ik heb me behoorlijk kunnen ergeren aan duiders die in de aanloop naar de verkiezingen van 2023 ver voor tijd wisten te voorspellen wie er gingen winnen. Achteraf bleek dat niet te kloppen. Er zitten enorme constanten in de publieke opinie. Er zitten ook constanten in partijen en van welke thema’s zij eigenaar zijn. Dat maakt de uitslag achteraf goed verklaarbaar. Wetende dat migratie het centrale thema werd, ligt het voor de hand dat de PVV winst zou boeken. Als de VVD en NSC migratie blijven agenderen als het centrale vraagstuk van de verkiezingen, ligt het voor de hand dat de PVV wint. Als ze zelfs economische thema’s als huisvesting en onderwijs een migratiethema maken, ligt het nog meer voor de hand dat de PVV gaat winnen. Laat staan dat de aandacht in de laatste paar dagen vooral uitgaat naar de PVV zelf, en de PVV de inzet van de verkiezingen werd. Dat betekent niet dat de uitslag voorspelbaar was in de structuren. Het zijn keuzes geweest van partijen, gedurende de campagne, om bepaalde thema’s centraal te zetten. Het waren kéuzes van de VVD en NSC om in te zetten op migratie. Het was een kéuze van GroenLinks-PVDA om een premierscampagne te voeren, terwijl ze de grootste oppositiepartij waren. Het was een kéuze om geen eigen stellingen in te zetten en zich niet stevig te profileren op economie of klimaat. Daardoor ontstond er meer ruimte voor andere thema’s van andere partijen, omdat ze zelf niks claimden’.
‘Het waren keuzes van media om steeds te hameren op de vraag wie de grootste werd. Wie gaat de premier leveren? Zelfs als Omtzigt zegt dat het niet voor de hand ligt dat hij premier wordt. Ook Bontebal moest duidelijk maken of hij een premierskandidaat was, terwijl hij in de peilingen op vijf zetels stond. Die keuzes hebben de structuren beïnvloed’.
De partij die eigenaar is van het dominante campagnethema wint de verkiezingen, is dat de dynamiek? Maar daaronder is er geen kans om een conflict links-rechts te maken, omdat die tegenstelling niet bestaat onder de kiezers?
‘Zeker wel. Die tegenstelling rond economie bestaat wel degelijk onder kiezers. Een meerderheid is links, en een minderheid is rechts. Als economie het centrale vraagstuk is van de verkiezingen hebben linkse partijen als de SP en PvdA daar baat bij, maar ook partijen als de VVD. Dat zagen we in 2012. Maar als migratie het centrale thema is, of de Europese Unie, dan hebben de partijen er baat bij die daar uitgesproken op zijn, zoals de PVV, D66, GroenLinks in mindere mate. Er is een schijnconflict of onzichtbaar conflict over wat de dominante tegenstelling is. Dat is de derde laag van conflict: het verborgen conflict waar de politiek over gaat, en hoe we alles om ons heen moeten interpreteren. Dat is een fundamenteel vraagstuk. Je moet besluiten om de tegenstelling met je grootste tegenstander uit te vergroten. Dat hebben grote partijen, zeker de middenpartijen, afgelopen decennia vaak laten zitten’.
‘Het CDA is een partij die lang niet door had waar ze baat bij hadden, strategisch en inhoudelijk. Kiezers associeren het CDA met gemeenschap, met waarden en normen. Na Balkenende probeerde het CDA hun verloren kiezers na te jagen. Het CDA verloor christelijke en niet-christelijke kiezers aan seculiere partijen zoals de VVD, de PVV, later BBB en NSC. Dus ging het CDA kiezers najagen met thema’s van de andere partijen, zoals Hoektra in 2021 met economie en veiligheid. Maar elke keer als het CDA het over economie en veiligheid had, gaven ze hun keizers het signaal dat de verkiezingen daarover gaan, en denken kiezers dat ze bij de VVD moeten zijn. Ze voerden campagnes met hun thema’s van de grootste tegenstander, in de hoop die te verzwakken maar versterkten die alleen maar’.
‘De VVD is vanaf 2002 over migratie behoorlijk intern verdeeld. Tussen 2002 en 2010 waren er twee enorme afsplitsingen binnen die partij: Geert Wilders en Rita Verdonk. Dat stond niet los van culturele tegenstellingen. Daarna kwam de Rutte-periode. Rutte draaide de verscheurdheid rond migratie om door het aan te pakken als een economisch vraagstuk. Door tegen Wilders te zeggen: “Meneer Wilders, het maakt niet uit of migranten uit de Antillen of uit België komen, we kunnen alleen geen kansarme migranten meer aan.” Daarmee werd het een economisch vraagstuk, en kon hij de boel bij elkaar houden. Maar na Rutte begon de VVD meteen weer over migratie, terwijl dat het centrale thema van de PVV was’.
Wat een misverstand.
‘Kijk, als partijen dat doen omdat ze inhoudelijk een punt willen uitdragen, zul je mij niet horen. Ik ben van de sterk normatieve overtuiging dat het goed is als partijen ergens voor staan. Het moet een inhoudelijke intrinsieke keuze zijn om bepaalde thema’s uit te dragen; als het strategisch bedoeld is, werkt het niet’
Dat wordt dus niet goed gespeeld. In plaats daarvan is ingezet op technocratie. Je noemt het “inhoud zonder conflict”. Politiek wijkt voor bestuur. Problemen worden alleen doelmatig opgelost. Alle fundamentele keuzes, alles wat er politiek aan is, worden weggelaten.
‘Ze worden vooral ontkend, maar ze zitten er nog steeds. Misschien was de coronacrisis het meest typische voorbeeld van een technocratische aanpak, maar er werden wel (en terecht) fundamenteel politieke keuzes gemaakt’.
Maar zo zagen ze er niet uit.
‘Zo werden ze niet gepresenteerd, en dat had wel moeten gebeuren’.
Dat is het wonderlijke met deze technocratische verschuiving. De premier zegt dat hij geen visie heeft, terwijl daar een keiharde liberale ideologie onder ligt.
‘Een technocratische presentatie van het beleid is een goede manier om inhoudelijke kritiek opzij te schuiven. Er wordt gesteld dat er geen alternatief is door het beleid buiten de democratie te plaatsen. Er is geen alternatief, dus geen keuze, en dus is iemand minder kwetsbaar voor ideologische verwijten en oppositie. Op korte termijn is dat aantrekkelijk; op lange termijn verbleek je. Het heeft zelfs een voordeel voor de verantwoordingsprocessen: als later iets fout gaat, denk aan het stikstofprobleem of toeslagenschandaal, kan je zeggen, dat zijn geen keuzes die ik heb gemaakt die eraan ten grondslag liggen, het is niet mijn beeld op de samenleving die er de schuld van is, nee, dit is het gevolg van uitvoeringsproblemen. Dat gebeurt vaak. Grote problemen worden beschouwd als uitvoeringsproblemen waar geen visies aan ten grondslag zouden liggen’.
Dat is een rookgordijn.
‘Het is een rookgordijn, maar een deel van de partijen meent oprecht dat er geen alternatief is voor hun beleid. Kijk naar stikstof. Stikstof stond vanaf eind jaren ‘00 hoog op de politieke agenda. In de eerste jaren werd er gekozen voor een bestuurlijk-juridische oplossing om dat probleem even op te lossen, zodat ze konden doorbouwen en het onder het tapijt konden schuiven: de PAS-regeling. Totdat de rechter instapte omdat het onhoudbaar was. Tot het ingrijpen van de Raad van State werd er gedaan alsof er geen probleem was, en hoefden kiezers dus geen keus te maken. Er hoefde geen compromis gezocht te worden want het was weggewerkt. Toen de Raad van State zei, dit is onhoudbaar, moest de politiek ingrijpen, en die zei: “We moeten dit doen, anders gaat Nederland op slot. Er is geen tijd meer voor een alternatief.” Dat was een onderkenning van het probleem, maar nog steeds geen keus. Zo kan technocratie de democratie in de weg zitten’.
Dat is erosie in het democratische proces, zeker op de lange duur?
‘De kern van democratie is dat mensen tussen alternatieven kunnen kiezen. Als die alternatieven weg zijn uit het proces bestaat die keuze niet meer, wat de democratie zelf raakt’.
Nederland komt in de tang tussen technocratie en populisme, die beide het belang van democratisch conflict ontkennen, en elkaar daardoor versterken. Toch schrijf je dat het vertrouwen in de Nederlandse politiek onverminderd hoog is.
‘Over het algemeen functioneert onze democratie goed. We hebben assertieve burgers, over het algemeen zijn politici integer, en het bestuur staat in hoog aanzien. Het probleem zit hem in de aansturing tussen die drie; op het scharnierpunt waar die drie bij elkaar komen gaat het fout. Dat zit hem bij de middenpartijen die meestal tussen die drie de sleutel zijn, en het zit in de cultuur. In het gebrek aan inhoudelijk conflict dat richting kan geven aan die schakelfunctie. Daar zit het grote risico. Deze technocratisering heeft twee ongunstige gevolgen. Ten eerste leidt technocratisering tot politisering van het openbaar bestuur. Te vaak hebben we gezien dat politici zich verschuilen achter de rechter, achter een OMT, achter klimaatwetenschap’.
Niet alleen achter de rechtspraak, maar ook achter de wetenschap?
‘Ja, dat heeft op de korte termijn tot voordeel dat politici die besturen leentjebuur kunnen spelen bij het hoge vertrouwen van mensen in wetenschappers of rechters. Die worden meer vertrouwd dan politici. Je leent hun vertrouwen en gaat moeilijke vragen uit de weg. Wat betekent dat? Het betekent dat ze zeggen dat de echte keuzes niet door hen gemaakt worden, maar door een groep experts. Dat is voor een openbaar bestuur niet fijn, want het is hun rol niet. Dit geldt voor rechters, voor wetenschappers, voor uitvoeringsinstanties. Zij horen die rol niet te spelen. Politici moeten op basis van informatie van onder andere experts een inhoudelijke afweging maken, maar die is wel aan hen’.
Dat is waarom instituties niet meer vertrouwd worden. Ze krijgen die functie, maar niet omdat ze het zelf willen.
‘Ze krijgen die functie niet. Ze krijgen het frame dat ze die functie hebben. Tijdens corona werden de fundamentele afwegingen gemaakt door de regering. Datzelfde geldt voor stikstof. Datzelfde geldt voor de bezuinigingen tijdens de grote recessie. De echte keuzes werden uiteindelijk gemaakt door politici, maar door zich te verschuilen achter technocratische argumenten ontstaat het verwijt dat de keuzes elders zijn gemaakt. Dat stelt die wetenschappers, de rechters, en de uitvoeringsinstanties voor een probleem. Een deel van de frustratie van mensen uit zich naar hen. Dat hebben we regelmatig gezien. Het OMT was rond corona het meest typerende voorbeeld. Het had anders gekund. Paul ‘t Hart, collega van de Universiteit van Utrecht, heeft beschreven dat de regering in noordse landen voor de eigen keuze stond. Ze lieten zich goed informeren door de experts, maar uiteindelijk maakten zij de keuze. Dat is een ander frame dan wat in Nederland in diezelfde periode werd gekozen’.
Wat is het andere gevaar van technocratie?
‘De middenpartijen lopen gevaar. Een verregaande technocratie lokt alsnog zijn eigen oppositie uit. Je denkt wel dat er geen oppositie mogelijk is. Bijna alle grote vraagstukken van onze tijd zijn op een technocratische manier aangepakt. Denk aan de grote bezuinigingsoperaties. Tijdens de grote recessie werd gezegd dat ze wel moesten, omdat de economie het anders niet hield. Alle partijen van links tot rechts waren het eens met miljardenbezuinigingen. Hetzelfde gebeurt rond stikstof, rond corona, rond de klimaattafels’.
‘Op korte termijn is er geen inhoudelijke oppositie, maar het lokt andere vormen van oppositie uit. In 2023 waren drie vormen van oppositie succesvol; alle drie waren een reactie op verregaande technocratisering in het midden. De eerste was de oppositie van partijen die claimen dat er wél een alternatief is. Met name BBB was daar in het voorjaar succesvol in, rondom stikstof. “Wat nou 2030? We doen 2035. Jullie zeggen wel dat het niet kan, maar het kan wel.”
‘Een tweede vorm is de oppositie van de controleur van de uitvoering. Als politiek wordt gereduceerd tot uitvoeringsproblemen, dan wordt degene die de uitvoering controleert op een zetel gezet. De politicus die zichtbaar is als controleur van de uitvoeringsproblemen. Dat was Pieter Omtzigt’.
‘De derde vorm. Het geeft ruimte aan populistische partijen, die zeggen dat het midden één pot nat is, en onder één hoedje speelt. Middenpartijen hebben verschillende ideeën, maar als de onderlinge verschillen niet stevig worden neergezet, geven ze voeding aan populistische partijen die bouwen op het argument dat het midden inwisselbaar is’.
Dan verplaatst het wantrouwen zich naar de flanken, buiten het hart van het democratisch systeem. Dat is gevaarlijk.
‘Voorheen zaten de vertrouwende en wantrouwende kiezers min of meer bij dezelfde partijen. Ze kwamen elkaar tegen bij de PvdA, de VVD, het CDA. Vanaf 2006 gaan wantrouwende kiezers en vertrouwende kiezers op verschillende partijen stemmen. De wantrouwende kiezers gaan naar Forum, de PVV, in mindere mate naar de SP. Voor de BBB weet ik de cijfers nog niet. Er ontstaan partijen van wantrouwende kiezers, en partijen van vertrouwende kiezers. Dat heeft een aantal oorzaken. Onder meer dat bepaalde partijen steeds buiten het bestuur zijn gehouden; dat maakt hun kiezers wantrouwend. Ook is het midden leiderschapscampagnes gaan voeren. Mensen die het leiderschap niet vertrouwen gaan dan naar de flanken. Er is een gebrek aan inhoudelijk conflict in het midden. Als dat wegvalt blijft nog altijd het vertrouwen over, de basale vorm waarop je je kan uiten’.
‘De achterban van die partijen groeit uit elkaar. Dat heeft risico’s voor de democratie zelf. Het gemiddelde niveau van vertrouwen is het probleem niet, maar als wantrouwende kiezers bij dezelfde partij zitten worden ze vatbaarder voor suggesties – vanuit die partij – dat het systeem tegen hen werkt. In 2021 hadden we vanwege corona de briefstem ingevoerd. Met name bij Forum kiezers werden er toen ook twijfels geplaatst bij het proces van de verkiezingen zelf’.
Dat wantrouwen dat niet doet aan het democratische spel, keert zich tegen het systeem tout court.
‘Mensen zijn eerder te mobiliseren om zich tegen het systeem uit te spreken. Daar zit het risico. Vooralsnog is dat een relatief beperkte groep, en een beperkt fenomeen, maar best vervelend. Traditioneel was Nederland goed in het betrekken van wantrouwende kiezers bij het systeem. Dat is een van de redenen waarom het vertrouwen in de Nederlandse politiek hoog ligt. Ons evenredige systeem zorgde ervoor dat nieuwe partijen snel konden opkomen en wantrouwende kiezers konden mobiliseren, en meenamen het systeem in. D66 lanceerde zichzelf in 1967 als de partij die het systeem van binnenuit wilde opblazen. Binnen een paar jaar waren ze onderdeel van de regering geworden. Dat zien kiezers’.
Zo moet het gebeuren.
‘Kiezers weten dat ze gehoord worden. Hetzelfde gebeurde met de LPF-kiezers in 2002. Fortuyn had het over de puinhopen van Paars, en toch mochten ze meteen gaan regeren. Die regering was instabiel, maar de kiezers zagen dat het systeem ook voor hen werkte. We zagen het na de Provinciale Statenverkiezingen vorig jaar. De BBB won, en veel omgekeerde vlaggen werden weggehaald. Kiezers hebben door dat het systeem ook voor hen is. Dat is belangrijk voor de democratie’.
Dat pleit ervoor dat de PVV nu mee gaat regeren.
‘Het is zeker een argument voor kiezers die herhaaldelijk aan de flanken bleven staan; voor een partij die herhaaldelijk aan de flanken bleef staan. Het moeten sterk wegende argumenten zijn om het niet te doen. Zeker als gevolg van een campagne waarin migratie en de PVV zelf de centrale vraagstukken werden.
Hoeveel zorgen maak jij je over het behoud van de democratie?
‘Beperkt. Ik benader democratische erosie vanuit het idee dat het een proces is waarbij we de democratie inperken, wat op korte termijn niet te herstellen is. Dat risico hebben we niet. Wereldwijd kachelt de democratie in verschillende landen achteruit. Denk aan Hongarije en Polen, hoewel Polen nog niet aan het herstel begonnen is. Denk aan de Verenigde Staten, India, Turkije. In die landen speelt elke keer hetzelfde. De democratie wordt geknecht door de zittende machthebbers in de regering. Ze proberen de democratie ondergeschikt te maken aan hun eigen plannen en eigen lijfsbehoud. Het gebeurt steevast in landen waar die politieke meerderheid berust op een maatschappelijke minderheid. In Hongarije kwam Fidesz aan de macht met een minderheid van de stemmen. Door het systeem kregen ze een meerderheid. PiS, in Polen, had een minderheid van de stemmen, en toch een meerderheid in het parlement. Trumps verkiezing in de Verenigde Staten berustte op een maatschappelijke minderheid. Erdogan kwam aan de macht met een minderheid. Modi kwam in India aan de macht met een minderheid. Dan krijgt een partij in zijn eentje de macht om het systeem aan te passen. Ze heeft de middelen, en ook de prikkels om dat te doen. Als ze dat niet doen en ze verliezen hun macht, dan staan ze goed buitenspel en kan de tegenstander hetzelfde trucje uithalen. Daarom worden in die landen eerst de onpartijdige instituties aangepakt. De rechterlijke macht, de media, dan langzamerhand de oppositie, en uiteindelijk komt de democratie zelf onder druk te staan. Dat risico hebben we in Nederland minder, simpelweg omdat wij een land hebben met een radicaal evenredig kiesstelsel, waardoor we veel partijen hebben die in hun eentje geen meerderheid behalen. Ze hebben coalitieregeringen nodig. Coalitieregeringen zorgen dat partijen die overwegen om de democratie in te perken altijd steun nodig hebben van een meerderheid van het parlement. In dit geval met zeker drie andere partijen. Dat is de eerste verdedigingslinie van democratie. We hebben er nog meer. Het tweekamerstelsel maakt het moeilijk om de democratie in te perken. De Eerste Kamer lijkt qua samenstelling niet op de Tweede Kamer, dus zijn nog meer partijen nodig. Gedwongen moeten polderen is de eerste verdedigingslinie van de democratie. Het is een waterlinie waar moeilijk doorheen te komen is als iemand de democratie echt wil aanvallen’.
‘Het neemt niet weg dat de kwaliteit van de democratie ingeperkt kan worden. Daar had ik het net over. Technocratie, inhoud zonder conflict. Populisme, conflict zonder inhoud. Dat zijn bedreigingen. Wanneer radicale of populistische partijen opkomen kunnen democratische normen vervagen. Andere partijen moeten daartegenin gaan. Ze moeten de democratische normen durven herpakken. Ook als ze op korte termijn niet doorhebben dat ze iets laten gaan. Kom er dan een paar maanden later op terug. Herstel die norm. Vorige week werd in het parlement met geweld gedreigd. Ik heb er duiders grappend en ironisch over horen praten, maar daar komt een serieuze democratische norm op het spel te staan. Die moet teruggepakt en bevestigd. Er zijn uitdagingen voor onze democratie, maar daar komt niet de democratie zelf op het spel te staan. Wel de kwaliteit van de democratie’.
Voeg dat bij het wantrouwen dat zich politiseert, zoals je het noemt, en vooral bij een of twee partijen, die zich tegen het systeem keren, onderdak vindt. Die keren zich tegen de instituties zoals de rechterlijke macht, de journalistiek, de wetenschap. Tegenmachten die ter discussie worden gesteld. Dat maakt de democratie op zijn minst zwakker.
‘Weet ik niet. Het risico dat neutrale instituties worden ingeperkt bestaat. Dat beeld zien we wereldwijd. Maar in Nederland worden die neutrale instituties niet zo makkelijk ingeperkt. Daarvoor hebben we veel verdedigingslinies. Het is eerder zo dat er meer spanning ontstaat binnen de democratie, maar dat is niet hetzelfde als dat de democratie op het spel komt te staan’.
Wat is die spanning?
‘Een van de intrinsieke spanningen binnen de democratie is het recht van de meerderheid ten opzichte van rechten van individuen. De electorale kant van de democratie ten opzichte van de liberale kant. De vertegenwoordigende en rechtsstatelijke kant. Het is inherent aan de democratie dat die twee schuren. Hoe meer nadruk wordt gelegd op de ene kant, in dit geval het recht van de meerderheid, hoe steviger die andere pijler bevestigd moet worden. Juist de kant die rechten beschermt en de onafhankelijkheid van tegenmachten blijft beschermen’.
‘Dat spanningsveld zit er al een poos. Ik heb onder de vorige regeringen gezien dat ze de Eerste Kamer wilden inperken. Of dat ze het niet de bedoeling vonden dat onafhankelijke organisaties naar de rechter stapten. Ook dat zijn pogingen om de onafhankelijke rechterlijke macht in te perken’.
Dat maakt het er niet vrolijker op. Het systeem wordt zwakker, en dat kunnen individuen aan den lijve gaan ondervinden.
‘Ja, de toegang tot de rechterlijke macht wordt nu al moeilijker gemaakt. Tegelijkertijd heeft Nederland veel tegenmachten. De grote teruggang waar je voor waarschuwt zie ik niet. De kwaliteit van de democratie is te herstellen’.
Gelukkig. Bovendien zeg je dat Nederlanders geen hang hebben naar die autoritaire leider.
‘Dat is dubbelzinniger. Over het algemeen weten we dat wantrouwende burgers vooral meer democratie willen. Ze willen meer invloed via referenda of via andere vormen van burgerparticipatie. Ze hangen niet meer of minder aan een sterke leider dan vertrouwende kiezers. Maar er zit een duistere kant. Of het nu gaat om klimaatbeleid of om migratiebeleid: als de prioriteiten groot genoeg zijn, ook in Nederland, zijn burgers bereid om even een oogje dicht te knijpen tegen wat minder rechtsstatelijke of democratische keuzes. Daarom is het belangrijk dat de democratie in normen steeds wordt bevestigd. Dat er niets hoger is dan dat spel. Op korte termijn kan iemand misschien, vanuit een technocratisch of populistisch idee, met de beste bedoelingen, de democratie willen inperken. Maar op lange termijn verzwakt dat het systeem. Waarom mag een ander die normen niet overschrijden?’
Laatste onderwerp, de journalistiek. Wat is de rol van de journalistiek, wat zou die idealiter moeten zijn? De politiek en de journalistiek lijken elkaar in een wurggreep te houden en zo het proces te versterken. Is dat zo?
‘Het is wat sterk geformuleerd, maar ik ben het met je eens. Rond het einde van de verzuiling, rond de jaren zestig en zeventig, ontstaan een aantal trends. Politieke partijen gaan op zoek naar een bredere groep kiezers, met name in het midden. Ze worden catch-all-partijen. Gelijktijdig komen de media meer op afstand van de politiek te staan. Dat is een gezonde democratische reactie. Tegelijkertijd gaan media meer nadruk leggen op personen en peilingen. Wie wordt de grootste? Wie de grootste wordt is door de jaren heen steeds minder belangrijk geworden, ironisch genoeg. De grootste is niet meer zó groot, maar tegelijkertijd is er meer aandacht voor gekomen. Zelfs bij de Provinciale Statenverkiezingen, waar de vraag wie de grootste wordt alleen nuttig is voor bragging rights’.
Waarom doen journalisten dat? Het is flauwekul.
‘In een systeem waar het uiteindelijk draait om meerderheidssteun is het gek dat die vraag zo veel aandacht krijgt. Wie wordt de premier? Niet: met wie ga je regeren? Na afloop van de verkiezingen is die vraag fundamenteel, maar hij werd niet gesteld. De vraag wie de premier wordt blijkt niet belangrijk voor de formatie, want dat blijven we maar uitstellen. De lijsttrekkers gaan het niet worden’.
‘Waarom doen media dit? Het heeft een aantal oorzaken. Ten eerste trekt het nieuws van de horse race kijkers om politiek neer te zetten als een wedstrijd met hoofdpersonen, met duidelijke verhaallijnen en acteurs die opkomen en afgaan. Het snoepje van de dag kan een week lang in de talkshows zitten, een keer een fout maken en dan afgeserveerd worden. Dat is aantrekkelijk. Het lijkt politiek begrijpelijk te maken, maar het komt niet overeen met de werkelijkheid. We doen alsof we in Amerika zijn: we hebben het over running mates die niet bestaan. Het gaat over lijsttrekkers bij Eerste Kamerverkiezingen, waar alleen een handjevol Statenleden van de provincies op mogen stemmen. De politiek wordt tot iets gemaakt dat in de Nederlandse context niet bestaat’.
‘Daar zit een risico. Als de media van tevoren zeggen dat de inzet van verkiezingen het premierschap is, en na afloop blijkt dat de grootste partij niet de premier gaat leveren is dat een teleurstelling voor die groep kiezers. Wilders speelde dit een paar weken geleden uit, door te zeggen dat het ondemocratisch was en onstaatsrechtelijk. Dat was onzin. Het is democratisch en staatsrechtelijk perfect in orde dat de grootste partij niet de premier levert. In 1982 was Lubbers geen lijsttrekker (dat was Van Agt), en zijn partij was niet de grootste bij de verkiezingen. (Dat was de PvdA). Hij werd de een-na-langstzittende premier. Echter, als er maandenlang voor de verkiezingen gedaan wordt alsof het premierschap de inzet is, dan is dit uit te spelen’.
Dat voegt brandstof toe aan het wantrouwen.
‘Dat bevestigt het wantrouwen. We hebben de afgelopen jaren vaak gezien dat de grootste partij de premier levert, maar dat geldt in de praktijk vooral als de grootste partij centrumrechts is’.
‘We hadden het net over de media, en politiek als een soapverhaal. Er is ook een subtielere manier waarop media van invloed zijn op het politieke conflict. Dat is door wat media herkennen als belangrijke conflictlijnen. Media zijn beter in staat om conflicten op te pikken die raken aan wat zij als dominante tegenstellingen zien. In 2019 waren er grote demonstraties rond de publieke sector. Die grote demonstraties op het Malieveld kregen weinig aandacht in de talkshows. Vergelijk dat met de aandacht voor de gele-hesjes-beweging, die met enkele tientallen mensen over de Erasmusbrug liepen: dat werd herkend als onderdeel van het grotere probleem rond klimaat en cultuur. Het was anti-elitair. Welke conflicten aandacht krijgen hangt af van hoe media de dominante tegenstelling in de politiek zien. In die wisselwerking tussen politiek en media is het lastig om het idee van een dominant conflict goed te doorbreken’.
Journalisten lopen met open ogen in de fuik van de aandachtsrace. Wat zouden ze wel moeten doen? Vragen met wie partijen willen regeren?
‘Ja, dat is een belangrijke vraag. Het is een taboevraag in de campagne. Nieuwsuur stelde het iedere keer wel, maar partijen geven er liever niet te veel duidelijkheid over’.
Het is in hun belang om dat wel te doen?
‘Voor media is het een sleutelvraag om kiezers te informeren, en grip te geven op wat er na de verkiezingen gebeurt. Partijen willen van tevoren vaak geen antwoord geven. Ze willen hun handen na de verkiezingen vrij laten. Door van tevoren niet duidelijk te maken met wie ze willen regeren, blijven er na afloop van de verkiezingen veel opties op tafel liggen. Dan moeten ze eerst maandenlang bespreken welke opties vatbaar zijn, waar kiezers weinig grip op hebben, voordat we verder kunnen. In 2021 leidde dit tot serieuze problemen. In 2023 tot op zekere hoogte weer’.
‘Het is goed dat media aandacht besteden aan het feit dat de premier in Nederland een belangrijkere rol is gaan spelen. Het maakt ook uit wie de premier wordt, maar het moet niet neergezet worden als de inzet van de verkiezingen. Het zou goed zijn als partijen in blokken, in meerderheden, aangeven wat voor hen kandidaten zijn. Dat geeft kiezers invloed. Zet het systeem niet neer op een manier die niet past’.
Partijen zeggen dat ze eerst willen dat de kiezer zich uitspreekt. Dat vind jij onzin.
‘Het is omgekeerd. Kiezers kunnen zich pas uitspreken als ze weten welke opties er op tafel liggen. Alsof je naar een restaurant gaat en een menukaart met allemaal ingrediënten krijgt. “Ja, kiest u maar. Wat wilt u met z’n allen hier aan deze tafel? Dit zijn de ingrediënten.” Dat is lastig kiezen. Als je een menukaart hebt met een aantal opties, al zijn het er maar twee, kan je kiezen welke van die gerechten je liever wilt. Anders heb je geen idee wat er op tafel komt te staan’.
Je zou willen dat partijen de aandacht naar een ander niveau van conflict verplaatsen. Wat is het belangrijkste conflict waar wij onze tegenstellingen gaan uitvechten? Kan de journalistiek daar een rol bij spelen? Bevraag de politici waar het in hun visie op het leven en de maatschappij over gaat: vrijheid, duurzaamheid, gelijkheid; grote ideologische systemen, zoals socialisme, conservatisme of liberalisme.
‘Ik ben bescheidener; het is niet aan mij om een harde norm te stellen aan journalisten. Journalisten doen er goed aan om zich goed bewust te zijn van de rol die ze spelen in conflicten agenderen. Dat ze zich bewust zijn van de vraag wat nieuws en nieuwswaardig is, buiten de vanzelfsprekendheden om. Een nieuwsincident is niet per se nieuwswaardig. Tegenstellingen binnen een coalitie zijn geen teken van een coalitieprobleem, maar een teken van een gezonde coalitie die in staat is om verschillende opvattingen een plek te geven. Die een open gesprek aan blijft gaan. Die keuzes zijn niet zo vanzelfsprekend als ze soms lijken. Het is zowel voor journalisten als voor politici moeilijk om dit individueel te doorbreken. We hebben in de journalistiek meerdere mensen gezien die probeerden op een andere manier journalistiek te bedrijven. Denk aan Peter Middendorp die vijftien jaar geleden op het Binnenhof rondliep, recent nog met Dieuwertje Kuijpers en Kim van Keken. Ook zij konden het bijna niet doorbreken, omdat de logica van politieke relevantie en talkshows niet zo makkelijk te doorkruisen is. Dit geldt ook aan de politieke kant. Wat journalisten als politiek relevant beschouwen beïnvloedt de keuze die individuele politici kunnen maken. Als ze weten dat een leiderschapscampagne meer aandacht trekt, gaan politici daarin mee. Ze kunnen bijna niet anders. Als ze niet zeggen dat ze premiekandidaat zijn worden ze irrelevant, en krijgen ze minder aandacht’.
‘De middenpartijen zijn bij uitstek in staat om dit een andere koers te geven. Als die meer nadruk leggen op de onderlinge verschillen, op waardenstrijd en inhoudelijke tegenstellingen, kan dat als gevolg hebben dat er meer aandacht komt voor dat type tegenstellingen. Ze moeten in staat zijn alternatieven te bieden, maar dat is niet vanzelfsprekend. Het CDA heeft twaalf, dertien jaar, de verkeerde koers gekozen. Nu lijken ze zich ervan bewust dat ze wel onderscheidend kunnen zijn op het thema gemeenschapszin. Maar in je eentje ben je er niet’.
Ik begrijp het. In de jaren zestig kwamen de journalistiek en de politiek wat meer op afstand te staan. Nu is het bijna zo dat journalisten meewerken aan de subtiele erosie van de democratie, door niet op inhoudelijk niveau te werken.
‘Het gevolg is dat de democratie minder inhoudelijke richting krijgt. In een wisselwerking tussen politiek en politieke journalistiek zit het grootste risico. Er zit een duidelijke symbiose tussen politici, spindoctoren, politieke journalistiek, die elkaar continu informeren in een precaire en moeizame balans. Vanuit politici is het verstandig om te kijken naar onderscheidend vermogen op lange termijn. Mijn pleidooi voor waardenstrijd is een pleidooi voor partijen die onderscheidend zijn. Partijen die alternatieven kunnen bieden, ook in het midden, en als een baken voor kiezers kunnen fungeren. Dat betekent voor journalisten dat ze in staat zijn om kiezers beter te informeren. Ze moeten stilstaan bij de vraag wat nieuws is, en wat nieuwswaardig is. Nieuws wordt vaak geframed als iets dat verrassend is. Schurende uitspraken, extreme uitspraken, schandaaltjes. Politici die buiten de stippellijntjes kleuren. Dat is nieuws, maar het is niet altijd nieuwswaardig. Nieuwswaardig zit ook in de structuren. Het kan in beleid of in de uitvoeringsproblemen zitten. Die vorm van journalistiek krijgt minder aandacht, maar gaat wel over de toekomst van ons land’.
‘Begrijp me niet verkeerd, die platte lijn van conflict doet er ook toe. Het is belangrijk om politici ter verantwoording te roepen, maar we moeten de democratie niet reduceren tot die eerste lijn van conflict. Die onderliggende waardenstrijd, alternatieven die worden geboden, zijn op de lange termijn belangrijker’.