Van Zin Magazine tot het aanzwellende leger levenscoaches, en van Jordan Peterson en Andrew Tate tot Eckhart Tolle: vandaag de dag kun je de straten plaveien met mensen die proberen het gat te vullen dat de ontkerkelijking heeft achtergelaten.
Als je al dat moderne zoeken naar zingeving wilt begrijpen, kun je niet om de man heen die God doodverklaarde: de Duitse filosoof Friedrich Nietzsche. Hoe kwam hij daarbij? En wat kunnen wij én de nieuwe wereldse profeten van de eenentwintigste eeuw daar nog altijd van leren?
Wat moet de mens na God?
Friedrich Nietzsche (1844-1900) boog zich over een grote kwestie die nog altijd onopgelost voor ons ligt. Als de mens afscheid neemt van God – wat dan? Wat blijft er over van moraliteit, van goed en kwaad, als het fundament wegvalt waarop al die noties de afgelopen millennia zijn gebaseerd?
Als we God doodverklaren, en in plaats daarvan de wetenschap omarmen als bron van waarheid, blijft er een gat achter, zag Nietzsche. De mens blijft hunkeren naar iets wat de wetenschap niet biedt. Als we niet afrekenen met die honger naar iets hogers, zal de mens bereid zijn om in wat dan ook te geloven om het godvormige gat te vullen: hij zal geld idealiseren, of racistische theorieën, of de natiestaat. De dood van God kan rampzalig uitpakken.
De twintigste eeuw gaf Nietzsche gelijk. Dus wat doen we met het godvormige gat in de eenentwintigste eeuw?
Filosofie als autobiografie
Nietzsche beschouwde alle filosofie als autobiografie – en zijn levensverhaal vormt inderdaad een miniatuur van zijn grootste filosofische dilemma. Hij viel zelf van zijn geloof en bleef er juist daardoor levenslang mee bezig, tot hij uiteindelijk meende zélf God te zijn geworden – eigenlijk precies wat hij mensen had aangeraden. Behalve dat hij zelf eindigde in een gekkenhuis. Zijn werk en leven zijn overigens prachtig beschreven door Sue Prideaux in de biografie I Am Dynamite!
Op het oog had de jonge Friedrich niet per se de kaarten om blasfemisch filosoof te worden. Zijn vader, die jong overleed, was dominee; het leek erop dat Friedrich in zijn voetsporen zou treden, temeer daar hij op zijn twaalfde een visioen kreeg van God. ‘Ik ben vastbesloten om me voor altijd in dienst van Hem te stellen’, schreef hij toen.
Dat gebeurde ook, maar Nietzsches toewijding zou vreemde vormen aannemen. Hij studeerde weliswaar braaf theologie en klassieke filologie, en werd professor, zoals van hem verwacht werd, maar hij ontpopte zich vervolgens tot een filosoof die zijn leven wijdde aan het tot de grond toe afbreken van het concept van God en de ‘hogere oplichterij’ van religie. In De antichrist zou hij schrijven: ‘Alle priesters moeten worden opgesloten. Deelname aan kerkdiensten is een aanval op de moraliteit […] De woorden “God”, “redder” en “verlosser” zouden scheldwoorden moeten zijn om criminelen mee aan te duiden.’
Van vrome pastoorszoon tot antichrist
Nietzsches zeer religieuze opvoeding schuurde met de tijd waarin hij leefde. De verlichting had de wereld opgeschud; inmiddels was de wetenschap – meer dan de kerk – de dominante verstrekker geworden van waarheden over hoe de wereld en de mens in elkaar staken. Zelfs religie werd ingekapseld in het wetenschappelijke denken; Jezus werd een historisch personage, en theologen probeerden christelijke dogma’s te ‘bewijzen’ alsof het verifieerbare hypotheses waren.
De potsierlijkheid van die pogingen bracht Nietzsches geloof aan het wankelen. Door een rationele bril bezien blijft er van religie immers niet veel over.
Maar wat was het alternatief? Op de grote ‘rivaal’ van religie, de wetenschap, had Nietzsche óók scherpe kritiek. Argwanend zag hij hoe wetenschappers met grote stelligheid nieuwe waarheden over het universum poneerden, soms op basis van belachelijke redeneringen. Blind geloof in God werd vervangen door blind geloof in wetenschap – het zogeheten sciëntisme werd de nieuwe religie.
Nietzsche was dol op wetenschap: hij gold als wonderkind in zijn vakgebied, de taalkunde, was al jong professor en kende het genot van het denken. Hij genoot ervan te worden getroffen door een inzicht ‘dat zich uitbreidt in steeds wijdere cirkels, in een poging de hele zichtbare wereld te omvatten’, maar hij zag ook dat rationaliteit niet genoeg was. Het helpt je niet bij zingeving, bijvoorbeeld.
Een grote liefde voor muziek
Hoewel hij rigoureus analytisch getraind was als wetenschapper, had Nietzsche ook een grote liefde voor muziek. Die bracht hem in extase, bijvoorbeeld wanneer hij pianospeelde. Waar was er, in het benauwend rationele wereldbeeld van de wetenschap, plaats voor de zielsvervoering die hij voelde als hij luisterde naar de muziek van zijn tijdgenoot Richard Wagner?
Nietzsche ontwikkelde een intense vriendschap met die beroemde componist. Hij bracht veel tijd door in het paleis van Wagner en zijn vrouw Cosima, op wie hij hopeloos verliefd werd, en hij aanbad Wagner als een god.
In de wervelstorm van muziek en emotie die Nietzsche bij het echtpaar Wagner beleefde, begon hij na te denken over wat er tegenover het rationele moest staan.
Wie zich wilde bevrijden van alle oude ideeën, moest gek worden, meende Nietzsche, of tenminste doen alsof
Hij concludeerde: met ratio alleen is de mens niet meer dan ‘een bibliothecaris en corrector die zijn zicht verpest met stoffige boeken en drukfouten’. Er moet betovering zijn, vervoering. In De geboorte van de tragedie zet Nietzsche daarom de extase (gesymboliseerd door Dionysus, god van de roes, de drank en de waanzin) tegenover de ratio (gesymboliseerd door de Griekse god Apollo).
Als de wetenschap (Apollo) afrekent met elke vorm van mythisch denken (Dionysus), blijft er enkel een ‘seniele, steriele’ cultuur over, die volledig in dienst staat van de economie en de macht. Is dat de bedoeling? Of, zoals Nietzsche de kwestie stelde: ‘Moet het leven de kennis en wetenschap overheersen, of overheerst de kennis het leven?’
Tussen ratio en roes
Nietzsche bleef heen en weer gaan tussen die twee, tussen de ratio en de roes. En tussen kennis en God. Het is lastig of zelfs onmogelijk om Nietzsches ideeën en standpunten hierover helder uiteen te zetten, want hij vond het niet erg om zichzelf in opeenvolgende boeken, of zelfs binnen een boek, tegen te spreken. En omdat hij zo’n argwaan koesterde tegen Absolute Waarheden, weigerde hij ook om een overzichtelijk systeem te bieden waarin zijn denken, en dat van de lezer, keurig op de rails kon lopen.
Nu eens betoogde hij dat vervoering (zoals muziek die kan opwekken) een gevaarlijke en nihilistische vlucht was uit de realiteit; dan weer bezong hij de waanzin als antidotum tegen de culturele bloedarmoede. Want alleen waanzin was een krachtig genoeg antwoord op het ontzielde materialisme waaraan de wereld leed.
Nietzsches vader was waanzinnig geworden en op zijn vijfendertigste overleden aan een niet opgehelderde ziekte (‘smelten van het brein’), en er waren wel meer gekken in de familie. Nietzsche vreesde dat hem hetzelfde lot beschoren was.
Tegelijkertijd wénste hij dat. Wie zich wilde bevrijden van alle oude ideeën, moest gek worden, meende hij, of tenminste doen alsof. Als waanzin het offer was dat je moest brengen voor wijsheid, dan wilde hij dat brengen. ‘O, hemelse machten, geef me waanzin! […] Maak dat ik schreeuw en jank en kruip als een beest’, zo schreef hij in Morgenrood.
Filosofische boeken die lezen als lyrische romans
‘Het is echt wonderbaarlijk hoe twee wezens simpelweg naast elkaar kunnen bestaan in deze man’, schreef een collega over Nietzsche. ‘Aan de ene kant heb je de striktste methodes van gedegen wetenschappelijk onderzoek […] Aan de andere kant heb je dat fantastisch rapsodische, overdreven briljante, die extreme buiteling-richting-het-onbegrijpelijke-Wagner-Schopenhauer-achtige, kunst-mysterie-en-religie, uitzinnige enthousiasme.’
Dat uitzinnige verklaart waarom Nietzsches boeken totaal niet lezen als filosofische traktaten, maar eerder als lyrische romans met onbetrouwbare vertellers, of als mythische vertellingen met bizarre personages. Als lezer weet je nooit wat je aan Nietzsche hebt. Is hij ironisch? Bloedserieus? En welke conclusie moet je trekken uit een boek dat eindigt met een afgebroken zin, of met drie puntjes?
Al met al geen recept voor onmiddellijk succes. De zo veelbelovend begonnen wetenschappelijke carrière van Nietzsche raakte in het slop; zijn boeken verkochten zo slecht dat zijn uitgever er de brui aan gaf en Nietzsche zijn laatste boeken in eigen beheer liet drukken.
Intussen leed hij aan heftige en nooit helemaal begrepen kwalen: hij werd haast blind, verdroeg nauwelijks licht en moest veel van zijn tijd doorbrengen in een donkere kamer, verscheurd door intense hoofdpijn.
Dat isolement verklaart misschien dat hij erin slaagde om op te schrijven wat niemand anders durfde.
God is dood: tragedie dreigt
Nietzsche is het bekendst geworden om zijn uitspraak ‘God is dood’. Dat klinkt misschien alsof hij victorie kraaide, maar het was allesbehalve een triomfantelijke kreet. De context van dat citaat maakt het duidelijk.
‘Waar is God? […] Ik zal het je zeggen: we hebben hem vermoord – jij en ik! Wij allen zijn zijn moordenaars. Maar hoe hebben we dit gedaan? Hoe is het ons gelukt om de oceaan op te drinken? Wie gaf ons de spons waarmee we de hele horizon hebben uitgewist? Wat deden we precies, toen we de aarde loskoppelden van de zon? […] Dwalen we nu niet door een eindeloze leegte? […] God is dood! God blijft dood! En wij hebben hem vermoord […] Het heiligste en machtigste dat de wereld ooit bezat, is doodgebloed onder onze messen: wie zal het bloed van ons af wassen? […] Is de grootsheid van deze daad niet te groot voor ons? Moeten wij zelf geen goden worden, simpelweg om deze daad waardig te zijn?’
Je kunt de moraal van het christendom niet bewaren nadat je de theologie ervan hebt afgekeurd. Als God en het christendom hebben afgedaan, is het ook niet meer logisch om de moraal van het geloof te handhaven. En zonder stevige moraal dreigen er rampen voor de mensheid. Nietzsche sluit de passage af met de woorden: ‘incipit tragoedia’ – de tragedie begint.
Het verlies van God was ongelofelijk pijnlijk voor Nietzsche; en die pijn was de brandstof voor zijn filosofie
Nietzsche had verdriet om de God in wie hij ooit zo vurig geloofde, en hij wist dat hij niet de enige was. De mens, schreef hij, is ‘het zieke dier’: al heeft hij alles, toch blijft hij een onstilbaar verlangen koesteren naar het metafysische, het hogere. Dat is riskant, zag Nietzsche. In Gods afwezigheid zal de mens om het even wat aanbidden, vreesde hij. Ook bijvoorbeeld de antisemitische volksmenners waar Nietzsche zo’n hekel aan had.
Als God dan toch dood was, moest er absoluut worden afgerekend met zijn schaduw. Het laatste restje God moest worden weggeschrobd uit de geest van de mens, tot die van zijn bijgelovige neigingen af was. Doorpakken, dus.
Spierballentaal, maar het verlies van God was ongelofelijk pijnlijk voor Nietzsche; en die pijn was de brandstof voor zijn filosofie. Zijn hele leven bleef hij zoeken naar een substituut.
‘Moeten wij zelf geen goden worden?’
Wie bleef er over in een goddeloze wereld? De mens. Die droeg voortaan zelf de verantwoordelijkheid voor het vinden van betekenis in zijn leven. En die betekenis moest ín het leven worden gezocht: niet erbuiten, niet in de onzichtbare wereld van de ideeën. En niet door een ander, maar door jou persoonlijk: ‘Niemand kan de brug voor je bouwen waarop je de stroom des levens moet oversteken, niemand anders dan jijzelf.’
Hiermee stelt Nietzsche de mens voor een behoorlijke opgave. De existentiële leegte in staren, zonder steun te zoeken bij hersenspinsels, bovennatuurlijk gebabbel en verzonnen Waarheden, en ook zonder te vervallen in nihilisme, dat was de taak. De enige oplossing was ‘ja’ zeggen tegen alles wat het leven je biedt, ‘ja’ tegen elk toeval en elk lot.
Nietzsche, de gekruisigde
De mens moest godgelijk worden, vond Nietzsche. Uiteindelijk werd hij dat zelf – tenminste, dat geloofde hij.
Excentriek was hij al, maar rond 1888 merkten zijn vrienden dat er iets echt mis was. Zijn brieven werden steeds wilder en megalomaner. Hij begon ze te ondertekenen met de namen van diverse personages, waaronder ‘Dionysus’ en ‘De gekruisigde’. In een van zijn laatste brieven, vanuit Turijn, schreef hij: ‘Aangezien de oude God is afgetreden, zal ik voortaan de wereld leiden.’
In januari 1889 – hij was toen vierenveertig jaar – stortte Nietzsche in. Het verhaal wil dat hij, op straat in Turijn, een man een paard zag geselen, een aanblik die hij niet kon verdragen. Hij wierp zich om de hals van het paard en stortte ter aarde. Daarna sloot hij zich op in zijn hotelkamer, om naakt rond te dansen in een dionysische extase.
Een oude vriend kwam hem ophalen. Het duurde niet lang of Nietzsche zat opgesloten in een gesticht in Jena, waar hij zijn uitwerpselen op de muren smeerde, koning of God meende te zijn, raaskalde en ten slotte zijn spraakvermogen verloor.
Hij sleet de laatste jaren van zijn leven in de klauwen van zijn zus Elisabeth, die hem tentoonstelde als een curiositeit en haar monddode broer tot spreekbuis maakte van antisemitische propaganda. Ze ‘redigeerde’ delen van zijn teksten, zodat die een antisemitischer lading kregen, en verspreidde die onder zijn naam.
Dat werk heeft zijn reputatie sterk beschadigd. Maar de laatste tijd wordt Nietzsche weer voorzichtig in ere hersteld. Men koppelt zijn ideeën weer los van de manier waarop de nazi’s ermee aan de haal gingen.
God is terug?
Die nieuwe aandacht is welkom, want zijn werk lijkt alleen maar relevanter te worden. Precies zoals Nietzsche voorzag, is het de vraag of we wel écht met God hebben afgerekend. Van Zuid-Korea tot West-Europa en Noord-Amerika grijpen jongeren weer naar religie (in een sandwich van andere, zeer traditionele ideeën).
Sommigen van de populairste internetgoeroes van het moment spelen met religieuze motieven. Ik schreef al over het half mystieke wereldbeeld van Jordan Peterson; ook de immens populaire influencer en professioneel vrouwenhater Andrew Tate ging pas geleden in korte tijd van atheïst naar christen naar moslim (want het christendom vindt hij te zwak).
De schaduw van God is nog overal, en hij heeft geen geruststellende vorm. We zijn duidelijk nog niet klaar met Hem. En dus ook nog niet met Nietzsche, de zelfverklaarde profeet, wiens werk zich zo slecht laat vangen, maar die de grote vraag van zijn tijd zo dramatisch stelde: ‘Hebben we God vermoord? Wat nu?’
Over de beelden In de documentaire ‘Hoe zullen wij ons troosten’ laat Machiel van Hoek zonder commentaar zien hoe kerken een nieuwe bestemming krijgen als Hij verhuisd is. Yogaklasjes, colleges, technofeestjes en zalen vol trampolines. De mens blijft op zoek naar betekenis.Dit verhaal heb je gratis gelezen, maar het maken van dit verhaal kost tijd en geld. Steun ons en maak meer verhalen mogelijk voorbij de waan van de dag.
Al vanaf het begin worden we gefinancierd door onze leden en zijn we volledig advertentievrij en onafhankelijk. We maken diepgravende, verbindende en optimistische verhalen die inzicht geven in hoe de wereld werkt. Zodat je niet alleen begrijpt wat er gebeurt, maar ook waarom het gebeurt.
Juist nu in tijden van toenemende onzekerheid en wantrouwen is er grote behoefte aan verhalen die voorbij de waan van de dag gaan. Verhalen die verdieping en verbinding brengen. Verhalen niet gericht op het sensationele, maar op het fundamentele. Dankzij onze leden kunnen wij verhalen blijven maken voor zoveel mogelijk mensen. Word ook lid!
Je bent niet ingelogd. Log in om andere verhalen te lezen, verhalen op te slaan, bijdragen te lezen en plaatsen, correspondenten te volgen en meer.