Waarom we delinquenten beter kunnen behandelen dan opsluiten

Chris Klomp
Rechtbankjournalist
De koepelgevangenis in Breda. De kleurencodes van de gordijntjes zeggen iets over de bewoner van de cel. Foto: Michiel Wijnbergh, Hollandse Hoogte.

Hoewel de vraag naar langere celstraffen goed valt te begrijpen, is er overweldigend bewijs dat laat zien dat een celstraf weinig zin heeft. Maar er zijn genoeg alternatieven die veel beter werken dan opsluiting in een gevangenis.

Nederland is dol op de gevangenisstraf. Discussies gaan nooit over het nut van de celstraf, altijd over de hoogte. Een ruime meerderheid van de bevolking gaf in 2011 aan voor te zijn. En dat terwijl strenger straffen al jaren aan de orde van de dag is. Strafmaxima zijn de laatste jaren alleen maar hoger geworden. Voor ernstige geweldsmisdrijven mag sinds kort al geen werkstraf meer worden opgelegd. In vier jaar tijd is de gemiddelde opgelegde straf voor doodslag

De grote vraag is of dat terecht is. Er zijn namelijk nogal wat kanttekeningen te plaatsen bij de zin van een kale vrijheidsstraf. Niet alleen over wat de juiste hoogte zou moeten zijn, maar fundamenteler: zijn celstraffen überhaupt zinvol en effectief?

Celstraf maakt vaak juist crimineel

Het statistische antwoord op die vraag naar de zin van celstraf is in ieder geval niet om vrolijk van te worden. Zeventig procent van alle gaat binnen zes jaar opnieuw in de fout. De celstraf levert bovendien deels op wat het moet voorkomen: (opnieuw) crimineel gedrag. Ter vergelijking: recidive onder daders die veroordeeld worden tot een werkstraf ligt op vijftig procent. Tbs’ers recidiveren in dertig procent van de gevallen.

Als criminelen zichzelf bewust of onbewust buiten de samenleving plaatsen door de wet te overtreden, wat schieten we er dan mee op om die uitsluiting van overheidswege te handhaven? Met andere woorden: als celstraffen vaak niet het beste middel zijn, wat werkt er dan wel?

Gevangenisstraf is hét middel om in ieder geval twee van die drie stabiele factoren onderuit te halen. Werk en huis gaan verloren bij een celstraf van enige duur

Rechters, officieren van justitie en hulpverleners die dagelijks werken met delinquenten kennen allemaal de drie officieuze w’s: werken, wonen, wijf. Het zijn die met succes een criminele carrière kunnen afbreken dan wel voorkomen.

Het is opmerkelijk dat de politiek onderzoek naar de effectiviteit van de celstraf grotendeels negeert. Gevangenisstraf is namelijk hét middel om in ieder geval twee van die drie stabiele factoren onderuit te halen. Werk en huis gaan verloren bij een celstraf van enige duur. Wat nog rest van een beschaafd netwerk wordt ingeruild voor celgenoten die je soms met liefde wijzen op nog betere manieren om illegaal je geld te verdienen. En met een strafblad werk vinden is geen gemakkelijke opgave. Soms is het opsluiten van een kleine boef genoeg om hem in een grote boef te veranderen.

De gevaarlijke gevangenis

Er zijn criminologen die een gevangenis zelfs onomwonden betitelen als dé school voor criminaliteit. Een plek waar je aan drugs kunt komen. Waar een pikorde heerst en bedreiging en intimidatie onderdeel kunnen zijn van het dagelijkse leven.

Hoewel het geregistreerde geweld in gevangenissen afneemt, stelt criminologe Simone van der Zee in haar boek Het Staatshotel (2012) dat de helft van de celgestraften nog altijd te maken krijgt met geweld in de breedste zin van het woord. Omdat gevangenen niet bekend zouden willen staan als ‘verraders’, zou dit cijfer in de praktijk nog hoger liggen.

Natuurlijk, het zou van een schrijnend gebrek aan democratische zin getuigen om te denken dat de gevangenisstraf zonder meer uit de maatschappij kan worden gehaald. De samenleving eist eensgezind dit ultieme middel, vooral uit oogpunt van vergelding en veiligheid; de boef moet het voelen. En door een gevangenisstraf vormt hij in ieder geval voorlopig geen direct gevaar meer.

Maar, als de maatschappij vast wil houden aan een vrijheidsberovende straf en tegelijkertijd de kans op recidive wil verlagen, wat nu niet samengaat, welke middelen staan er dan nog meer open?

Behandeling werkt

Het antwoord ligt opvallend genoeg in de terbeschikkingstelling (tbs). Hoewel verreweg de meeste verdachten (99,4 procent) in Nederland niet in aanmerking komen voor deze intensieve en gedwongen vorm van behandeling achter dikke muren in treurige gebouwen, blijft het lastig om voorbij te gaan aan het succes van de maatregel − de individuele behandeling.

Tbs heeft in Nederland een niet al te beste naam. De zweem van gevaarlijk gestoorde gekken hangt er als een donkere wolk boven. Er doen genoeg verhalen de ronde over tbs’ers die in hun proeftijd gruwelijk de fout ingaan.

De cijfers schetsen echter een ander, groter plaatje. Er zijn in Nederland op dit moment ongeveer 1.700 tbs-gestelden. Samen zijn zij verantwoordelijk voor 70.000 verloven in een jaar. Ze staan achter u bij de kassa in de supermarkt, verlaten de poorten van de klinieken om buiten aan het werk te gaan, bezoeken sportclubs om te trainen, of slaan een hengeltje uit bij uw lokale visvijver.

Ze staan achter u bij de kassa in de supermarkt, verlaten de poorten van de klinieken om buiten aan het werk te gaan, bezoeken sportclubs om te trainen, of slaan een hengeltje uit bij uw lokale visvijver

En de feiten hieromtrent zijn onmiskenbaar: in 2012 noteerden alle tbs-klinieken samen 54 incidenten op deze 70.000 verloven. In verreweg de meeste gevallen ging het om tbs’ers die iets later terug waren in de kliniek dan gewenst. Ze maakten geen slachtoffers en pleegden niet opnieuw delicten, ze waren simpelweg te laat.

Behandeling lijkt dus goed te werken. De vraag is vervolgens of ‘normale’ gedetineerden een dergelijke arbeidsintensieve behandeling nodig hebben. Opnieuw bieden de cijfers uitkomst: ruim tachtig procent van de gedetineerden in Nederland heeft een gestoord verleden, maar niet iedereen is even gek.

Vaak draait het om een relatief ‘eenvoudige’ antisociale persoonlijkheidsstoornis. En heel vaak gaat het om een verslaving aan verdovende middelen, zoals alcohol, die een succesvolle deelname aan de samenleving in de weg staat. Bijna altijd liggen de moeilijkheden in verschillende leefgebieden: er kan niet met geld worden omgegaan, een passende opleiding ontbreekt, er zijn problemen met agressie of mensen ontberen gewoon vaardigheden in de omgang.

Gedetineerden zijn, kortom, pijnlijk vaak mensen die niet afdoende zijn toegerust op een leven waarin je moet presteren, en niet in staat zijn zich staande te houden in de samenleving. Werk vergt nu eenmaal opleiding en inspanning. Voor al deze mensen geldt: behandeling zou van grote positieve invloed kunnen zijn.

De les van tbs

Alleen, verdachten van misdrijven in Nederland kun je niet zomaar tbs geven. Deze kostbare maatregel is specifiek bedoeld voor mensen die zonder specialistische en dure hulp te gevaarlijk zijn om zomaar weer los te laten in de maatschappij.

Maar tbs leert wel een wijze les.

Die les luidt dat het uiterst zinvol en effectief is om te kijken naar de redenen van crimineel gedrag, en om vervolgens te beginnen bij het bestrijden van die redenen, in plaats van het bestrijden van de symptomen ervan door middel van uitsluiting.

Een voorstel om af te stappen van de kale celstraf en vol in te zetten op behandeling en begeleiding klinkt geheel in strijd met de huidige tijdsgeest, waarin politiek en bevolking juist vragen om strengere en langere straffen. De dagelijkse praktijk van het strafrecht wijkt hier echter al vanaf.

Strafrechters in Nederland spreken iedere werkdag 800 vonnissen uit, omgerekend ruim 200.000 per jaar. Hoewel we in Nederland in vergelijking met buurlanden opvallend vaak kiezen voor een gevangenisstraf, is de kale celstraf in de minderheid. Uit het oogpunt van resocialisatie en het terugdringen van de recidive kiezen rechters bijvoorbeeld vaak al voor een onvoorwaardelijke celstraf in combinatie met een voorwaardelijke celstraf.

Een dergelijke voorwaardelijke celstraf klinkt wellicht louter als een waarschuwing in de oren, maar heeft in de praktijk een functie met veel meer gewicht: aan een voorwaardelijke celstraf is een proeftijd gekoppeld, meestal van twee jaar en steeds vaker van drie. In die proeftijd moet een veroordeelde zich houden aan tal van voorwaarden. En vooral van belang is: de behandeling en begeleiding in deze periode zijn meestal standaard.

Rechters in Nederland kiezen dus ondanks de politieke druk al deels voor constructieve hulpverlening, vanuit de gedachte dat mensen kunnen veranderen als je daar tijd en energie in steekt. Blijkbaar is het geloof in pragmatisch straffen onder rechters wel groot − veel groter dan onder de bevolking en haar volksvertegenwoordigers.

Maak er een behandelkiniek van

De kritiek op dit systeem − eerst kaal afstraffen en daarna een behandeling opleggen − is dat je als rechtbank erkent dat iemand hulp nodig heeft (mede om de samenleving veiliger te maken), maar dat je die hulp pas start na een periode van onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De hulp is essentieel, maar komt pas echt op gang na een weinig constructieve wachtperiode, waarin jaren, maanden, weken of dagen lang twintig uur per etmaal voornamelijk doelloos wordt rondgehangen in een cel.

Het probleem van een te late behandeling is op te vangen door gevangenissen niet langer te zien als betonnen hokken waar gedetineerden voornamelijk doelloos hun tijd uitzitten

Een alternatief zou zijn om alle criminelen na een veroordeling meteen in vrijheid te stellen en ze thuis een behandeling te laten ondergaan. Maar daar is simpelweg geen draagvlak voor in Nederland. Bovendien is de kans op recidive vlak na zo’n veroordeling, in de eerste periode zonder begeleiding en behandeling, te groot om het risico te nemen.

Misschien is het probleem van een te late behandeling en een ineffectieve en zelfs contraproductieve wachttijd op te vangen door gevangenissen niet langer te zien als betonnen hokken waar gedetineerden voornamelijk doelloos hun tijd uitzitten.

Juist met vanuit het oogpunt risico’s voor de maatschappij in te dammen zou het een buitengewoon interessant experiment zijn om gevangenissen veel meer − of zelfs geheel − te modelleren naar volwaardige behandelklinieken, van een leerschool voor criminaliteit naar een opleiding tot legale deelname aan de samenleving. De veroordeelde van een zwaar misdrijf blijft verstoken van zijn vrijheden, zoals de maatschappij eist. Maar er kan dan wel meteen worden begonnen met de kern van het probleem: het behandelen van de oorzaak van het criminele gedrag.

Een extra drempel om het goede te doen

Behandeling en begeleiding, acute aandacht voor de problemen van de dader in plaats van kale uitsluiting, waarbij de straf vooropstaat: het klinkt als een gewaagd experiment waar we nog lang niet aan toe zijn. Toch is Nederland tien jaar geleden al voorzichtig begonnen met dit idee.

Op 1 oktober 2004 kreeg Nederland een nieuwe wet, de Maatregel Instelling Stelselmatige Dader (ISD). Verslaafde veelplegers werden niet langer keer op keer voor korte of langere tijd vastgezet, nee, ze kwamen terecht in een speciaal, op het individu afgesteld regime.

Het doel? Twee jaar lang werken aan de kern van het probleem. Behandelen en begeleiden in plaats van doelloos opsluiten. Werken aan het afkicken van een verslaving. Uit onderzoek is gebleken de recidive onder veelplegers intussen is afgenomen.

Uiteraard dient het strafrecht nog een ander doel: preventie. Het diepgewortelde idee in de samenleving is dat de dreiging van een celstraf mensen beschaafd zal houden. Hoewel veel daders misdrijven plegen uit een impuls, een stoornis of onder zware druk, zal een dreigende celstraf ongetwijfeld in veel andere gevallen een remmende werking hebben.

En de vraag is bovendien waar mensen het bangst voor zijn: een cipier die enkele keren per dag de sleutel in je celdeur steekt, of een behandelaar die je dag in dag uit confronteert met jezelf en alsnog je kamer op slot draait? De meeste gedetineerden weten hoe ze een celstraf door moeten komen. Er zijn er zelfs die liever in een gevangenis zitten dan buiten in de maatschappij, omdat ze beter gedijen bij een strakke structuur en het leven in de buitenwereld moeilijk en chaotisch vinden − werk en woning zoeken, uitkering aanvragen... In een gevangenis hoef je je daar allemaal niet mee bezig te houden.

Slechts zeer zelden verklaren rechters gedetineerden detentie-ongeschikt. De dagelijkse aanwezigheid van een man in een witte jas zal wellicht minder ruimte bieden aan gewenning en berusting en wel degelijk door velen als straf worden ervaren. Er moet immers door de gevangene zelf ook moeite worden gedaan.

Het ombouwen van gevangenissen tot constructieve behandelklinieken is beslist geen heilige graal. Het is kostbaar (tbs is bijvoorbeeld twee keer zo duur als een verblijf in een cel), bewoners zullen alsnog werk en woning verliezen en de kans op beïnvloeding door criminele medebewoners blijft een factor. Maar een behandelsysteem pakt wel de kern van de criminaliteit aan. De behandelaar gaat terug naar waar het begon: het hoofd van de crimineel.

Bovendien, wat hebben we te verliezen? Wat riskeren we als de recidive van celgestraften op dit moment al ruim zeventig procent is en tachtig procent van de gedetineerden kampt met psychische problemen?

De roep om meer repressie en strenger straffen als tegemoetkoming van slachtoffers van misdrijven is legitiem. Maar een beter antwoord op die wens van de maatschappij is een effectief plan om toekomstige slachtoffers te beschermen, effectiever dan we nu hebben.