Het gaat beter dan ooit, roept de vooruitgangsdenker. Maar die overtuiging is onjuist – en vooral gevaarlijk
Populaire denkers als Steven Pinker en Maarten Boudry stellen ons graag gerust met cijfers die laten zien dat alles alleen maar beter wordt. Maar achter die progressieve peptalk gaat een conservatieve agenda schuil. En wij mogen achterover blijven leunen.
Als je denkt dat de wereld er slecht voor staat, dan heb je het mis. We hebben het beter dan ooit – en de toekomst zal nóg veel beter zijn. Althans, als we de vooruitgangsdenkers mogen geloven. In hun opbeurende (en goed verkopende) boeken vertellen denkers als Steven Pinker, Maarten Boudry, Hans Rosling en Matt Ridley allen een soortgelijk verhaal: ‘Weg met al dat gesomber! Wie uitzoomt en voorbij de negatieve incidenten in het nieuws kijkt, kan allerlei positieve trends ontwaren. We zijn rijker, veiliger, en leven langer dan ooit. Zelfs het milieu gaat erop vooruit!’
Ook hier op het door mij gewaardeerde De Correspondent klinkt geregeld de roep om niet te somberen maar juist optimistisch te zijn, om het vooruitgangsgeloof nieuw leven in te blazen. Nu geloof ik uiteraard dat we meer hebben aan goede moed dan aan wanhoop en cynisme. Ook van vooruitgang ben ik groot fan. Vooruitgang is top. Met achteruitgang en verval heb ik bovendien persoonlijk maar weinig. (Al moet ik op basis van mijn steeds dunner wordende haar concluderen dat het wel iets met mij heeft.)
Toch denk ik dat we kritisch moeten zijn op het soort vooruitgangsdenken dat we omarmen. Want als we een aantal van de prominentste vooruitgangsdenkers wat nauwer bestuderen, kunnen we twee gevaren ontdekken.
Lang niet alles gaat de goede kant op
Allereerst wordt er nog weleens selectief omgegaan met de statistieken die zouden aantonen dat we er zo florissant voor staan. Er zijn namelijk ook wel wat trends en statistieken aan te wijzen die minder vrolijk stemmen. Zo staan we inmiddels in het rood bij zes van de negen cruciale ‘planetaire grenzen’* – de ecologische grenzen waarbinnen onze planeet leefbaar blijft. Het aantal conflicten wereldwijd is in de afgelopen vijftien jaar meer dan verdubbeld, net als het aantal slachtoffers dat daarbij valt.
En het aantal mensen dat ontheemd of op de vlucht is, heeft een record bereikt van meer dan 120 miljoen – ongeveer 1,5 procent van de wereldbevolking.* Niet het soort feitjes dat het goed doet op feestjes, maar wel een wezenlijke kanttekening bij het verhaal dat alles alleen maar beter wordt.
Maar het tweede punt is nog belangrijker: het is deze vooruitgangsdenkers niet te doen om een positieve peptalk om ons humeur op te krikken. Onder het mom van vrolijk optimisme worden allerlei aannames binnengesmokkeld over hoe vooruitgang werkt. Veel van die aannames zijn ronduit schadelijk. En hoe progressief ‘vooruitgang’ ook klinkt, het idee dat het allemaal al de goede kant op gaat – ‘kijk maar naar deze statistieken’ – kan gemakkelijk als argument gebruikt worden om de politiek-maatschappelijke status quo in stand te houden.
En dat zie je terug in de politieke en maatschappelijke recepten die de vooruitgangsdenkers voorschrijven. Want hoewel ze zichzelf graag neerzetten als moedige denkers die tegen de pessimistische tijdgeest in durven denken, blijken ze keer op keer vrij betrouwbare woordvoerders van de wereld zoals die nú is ingericht. En zo vreemd is dat niet: onze huidige maatschappij is gebouwd op een fundament van dit vooruitgangsdenken – een denktrant met een lange traditie.
Het einde van de geschiedenis (en waarom de bakker zo onzalig vroeg opstaat)
Door de geschiedenis heen hebben verschillende ideologieën geprobeerd vooruitgang te claimen. Zo was ook de Koude Oorlog in feite een strijd tussen twee vooruitgangsideologieën: het marxistisch communisme aan de ene kant, en het liberaal-democratische kapitalisme aan de andere. Het eerste kamp dacht dat de historische ontwikkeling uiteindelijk zou uitmonden in de communistische heilstaat. Maar met de val van de Berlijnse Muur leek het pleit beslecht in het voordeel van dat andere, ‘westerse’ model.
Het was de Amerikaanse filosoof Francis Fukuyama die na het einde van de Koude Oorlog het westerse overwinningssentiment vertolkte. Hij proclameerde triomfantelijk ‘het einde van de geschiedenis’.* Daarmee bedoelde Fukuyama niet dat er geen historische gebeurtenissen meer zouden plaatsvinden. Dat zou deprimerend zijn. Fukuyama doelde juist op het optimistische gegeven dat de geschiedenis haar ideologische eindbestemming had bereikt: het liberaal-democratische kapitalisme. Tada!
Vrijwel alle hedendaagse vooruitgangsdenkers staan in deze liberale traditie, een denktrant die teruggaat tot verlichtingsdenkers als Immanuel Kant en Adam Smith. In deze liberale variant staan drie instituties centraal: de liberale democratie, de wetenschap en de vrije markt.
Deze drie instituties werken innig op elkaar in: de liberale democratie waarborgt allerlei rechten en vrijheden, niet in de laatste plaats de (intellectuele) eigendomsrechten waar het kapitalisme op drijft. De wetenschap vergroot op haar beurt onze kennis, en maakt het daarmee mogelijk dat die kennis wordt toegepast in de vorm van nieuwe technologieën. De vrije markt levert tot slot de financiële prikkels om die kennis om te zetten in consumptieartikelen (en dus in welvaart) en in technologische innovaties die maatschappelijke problemen kunnen oplossen.
Dankzij het samenspel van deze drie instituties kunnen we, in de woorden van de prominente vooruitgangsdenker Steven Pinker, ‘vooruitgang waarborgen’.
De belofte van deze instituties is dat ze weinig van ons vragen. We hoeven niet ons eigenbelang opzij te zetten of ons op te offeren voor het gemeenschappelijke belang. Nee, de taak van de liberale instituties, zoals de rechtsstaat en de vrije markt, is het streven naar individueel gewin gewiekst omzetten in maatschappelijk voordeel. Zo kan vooruitgang functioneren als ‘een automaat’, die volledig draait op de brandstof van onze zelfzuchtige verlangens. Volgens Kant, een van de grondleggers van het liberale vooruitgangsgeloof, zou vooruitgang met de juiste inrichting van de maatschappij zelfs mogelijk zijn ‘voor een volk van duivels’.*
Neem de rechtsstaat. Dankzij de rechtsstaat hoeven we niet daadwerkelijk deugdzame mensen te zijn; we hoeven alleen te begrijpen dat we gestraft worden als we ons niet aan de wet houden. En gestraft worden is niet in ons eigen belang.
Dezelfde logica gaat op voor de vrije markt: dat de bakker zo onzalig vroeg opstaat is niet uit altruïsme, maar omdat er met zijn kaascroissants en zijn halfjes wit geld valt te verdienen. Op de markt volgen consumenten en producenten hun eigen belang, en op die manier zet ‘de onzichtbare hand’ eigenbelang om in collectief welzijn: de consument krijgt een smakelijke kaascroissant, de bakker kan op zijn beurt met zijn verdiende geld een neustrimmer kopen, of iets anders wat zijn hartje begeert.
Eind vorige eeuw werd het liberale vooruitgangsdenken omarmd door links en rechts. In het neoliberalisme vond dit type denken simpelweg zijn radicaalste toepassing: niet alleen de economie, maar de hele samenleving moest worden omgevormd tot een markt. Geheel volgens dezelfde denktrant: de juiste instituties zetten eigenbelang om in maatschappelijk voordeel. Het neoliberalisme is vooruitgangsdenken pur sang. (Of vooruitgangsdenken par excellence. Of iets anders waardoor het lijkt alsof het met mijn Frans wel goed zit.)
Daarom kunnen we de vooruitgangsideologie zien als een poging om zaken als burgerlijke deugdzaamheid en maatschappelijke betrokkenheid overbodig te maken. De voorstanders zien dat als de grote kracht: op die manier maken we ons niet langer afhankelijk van de (onbetrouwbare) morele inborst van de mens. De vooruitgangsideologie verkondigt daarmee een dubbel aanlokkelijke boodschap: ten eerste kunnen we erop vertrouwen dat de wereld steeds beter wordt, en ten tweede vraagt die vooruitgang ook nog eens bijna niks van ons.
Hoe mythes over vooruitgang, vooruitgang in de weg zitten
Inmiddels heeft het vooruitgangsdenken onze ideeën over politiek en maatschappij zo verregaand bepaald dat we het niet eens meer herkennen als ideologie. Dat is goed terug te zien in de vooruitgangsmythes die het heeft geproduceerd: aannames die velen van ons hebben over hoe vooruitgang werkt. Veel van die aannames hebben onze samenleving ernstig verzwakt en maken ons weinig weerbaar in een tijd waarin crisis zich op crisis stapelt.
Hoe deze vooruitgangsmythes in onze samenleving doorwerken, en hoe ze ironisch genoeg betekenisvolle vooruitgang juist vooral in de weg zitten, daarover zou je een heel boek kunnen schrijven. (Dat heb ik toevallig ook gedaan, getiteld In onze tijd.) Maar laten we hier alvast een aantal van die mythes aanstippen om een idee te krijgen van waar we alert op moeten zijn.
Mythe 1: Internationale handel brengt vrede
In zijn essay Naar de eeuwige vrede (1795) stelde Kant dat we wereldvrede niet doelbewust hoeven na te streven als een moreel ideaal. Als landen simpelweg handel met elkaar drijven zal er vanzelf vrede komen, omdat het dan – je raadt het al – niet meer in hun belang is om oorlog te voeren. Zo wordt vrede een prettig bijproduct van de wereldhandel.
Deze theorie werd na de Koude Oorlog weer gretig van stal gehaald en bepaalde grotendeels het westerse buitenlandbeleid. De aardgashandel met Poetin, zo luidde lange tijd het argument, zou de band met Rusland pacificeren. Onze ideologische geloofsovertuiging heeft ons lang verblind: het besluit tot de bouw van de pijpleiding Nord Stream 2 werd genomen in 2015,* nota bene een jaar nádat Poetin de Krim en andere delen van Oekraïne had ingenomen.
Maar helaas pindakaas: handel bracht geen vrede. Wel leidde de afhankelijkheid van Russische fossiele brandstof ertoe dat Europa de oorlogskas van Poetin nog altijd maandelijks spekt met enkele miljarden.*
Mythe 2: Technologie is dé oplossing voor maatschappelijke problemen
Het liberale vooruitgangsgeloof stelt een groot vertrouwen in technologie bij het oplossen van maatschappelijke problemen. Andere maatregelen, met name maatregelen die een beroep doen op burgers of bedrijven, worden vrijwel altijd afgedaan als ongewenst moralisme.
In de woorden van Steven Pinker: ‘Hoe we kunnen genieten van meer calorieën, lumina, joules, bits en kilometers met minder vervuiling en minder grond is een technologisch probleem, en een dat de wereld in toenemende mate al oplost.’* Pleidooien voor gedragsverandering, zoals het verminderen van onze vleesconsumptie of vliegreizen, noemt hij ‘een moralistisch obstakel’.
En dat terwijl het IPCC heeft berekend dat aanpassingen in ons gedrag en onze levensstijl een mondiale CO2-reductie van 40 tot wel 70 procent zouden kunnen bewerkstelligen.*
Het dogmatisch verkiezen van technologische oplossingen boven gedragsverandering is grotendeels in lijn met het beleid van veel westerse overheden. De Nederlandse staat investeert bijvoorbeeld wel in de ontwikkeling van kweekvlees (technologie),* maar de toenmalige minister schrapte tegelijkertijd de suggestie om minder vlees te eten uit een klimaatcampagne (gedragsverandering).* De burger moet ongestoord kunnen blijven consumeren, en de technologie moet de problemen oplossen. En dan maar hopen dat alles op zijn pootjes terechtkomt.
Het heeft iets absurds. We leven in een wereld waarin het klimaatdoel van maximaal 1,5 graad opwarming inmiddels zo goed als zeker buiten bereik ligt. En toch, met het receptenboekje van het liberale vooruitgangsdenken in de hand, zetten we nog altijd ons geld in op technologische toekomstfantasieën, terwijl we de dingen die we nú kunnen doen nalaten. Dus we gokken nog liever dan dat we concessies doen aan ons eigenbelang.
Het grote vertrouwen in technologie leidt niet alleen tot een overschatting van de positieve effecten ervan, het leidt ook geregeld tot een onderschatting van de negatieve effecten. Denk aan kunstmatige intelligentie die ons zou helpen de CO2-uitstoot omlaag te brengen,* maar door haar onstilbare energiehonger voorlopig het tegenovergestelde lijkt te doen.* En denk aan militaire AI die het aantal burgerslachtoffers zou moeten verkleinen, maar in de praktijk het tegendeel als effect heeft.* Of aan de belofte dat het internet de wereldbevolking dichter bij elkaar zou brengen, maar in de praktijk… afijn, ik hoef je niet te vertellen hoe je eigen Twitterfeed eruitziet. (En waar ik zei ‘Twitterfeed’, bedoelde ik ‘X-feed’. Stop de tijd, ik zet geen jokers in.)
Mythe 3: Morele en maatschappelijke inspanning van burgers is overbodig
Zoals we zagen, zien de vooruitgangsdenkers voor burgers geen grote rol van betekenis. Het hoeft daarom ook niet te verbazen dat veel vooruitgangsdenkers doorgaans weinig enthousiast – of zelfs ronduit vijandig – staan tegenover burgerbewegingen, zoals de milieu- en klimaatbeweging. Zij zien deze activisten vooral als moralistische onruststokers die niet begrijpen hoe vooruitgang werkt. Ook hier kunnen we deze denkers als spreekbuis van de status quo zien: ook de gemiddelde burger moet vaak weinig hebben van burgerlijk ongehoorzame (klimaat)activisten.*
Onze nieuwe minister van Justitie en Veiligheid David van Weel (VVD) verwoordde datzelfde sentiment onlangs als volgt: ‘Ik vraag me oprecht af waarom je het als gezagsgetrouwe burger een goed idee zou vinden om op de snelweg te gaan zitten en jezelf vast te plakken, wetende dat je daarmee honderden agenten in een weekend op de been houdt als we hier ook nog een festival en een voetbalwedstrijd hebben.’* Met andere woorden: ‘Burgers, hou je aan je rol als consument! Ga je vermaken bij een festival of een voetbalwedstrijd, maar bemoei je niet met de grootste crisis van onze tijd.’
Als het gaat om eerder geboekte maatschappelijke vooruitgang, moffelen de vooruitgangsdenkers burgerbewegingen dan ook vaak weg. Kijk bijvoorbeeld naar de verklaring die Pinker geeft voor de historische afname van racisme, seksisme en homofobie: ‘Rassenscheiding, kiesrecht alleen voor mannen en het strafbaar stellen van homoseksualiteit zijn letterlijk niet te verdedigen: mensen hebben dat in het verleden wel geprobeerd, maar zij hebben de discussie verloren.’*
Ze hebben de discussie verloren. Zo klinkt het alsof mensen bij elkaar zijn gekomen, rationele argumenten hebben uitgewisseld en tot de evenwichtige conclusie zijn gekomen dat rassensegregatie of vrouwendiscriminatie bij nader inzien toch niet door de beugel kon. Zo is het niet gegaan.
Aan de afschaffing van al deze immorele praktijken is een felle strijd voorafgegaan. Die strijd was nodig om de onderdrukkende macht te breken. Van het vrouwenkiesrecht tot de Afro-Amerikaanse burgerrechtenbeweging, van het einde van wettelijke homodiscriminatie tot het internationale verbod op de commerciële walvisjacht: in elk van die gevallen ontstond vooruitgang niet door een automatisch of rationeel proces, maar door de moedige inzet van (ongehoorzame) burgers.
Ook aan de basis van recente maatschappelijke successen stonden burgerinitiatieven. Zo wist stichting Urgenda via de rechtbank af te dwingen dat de Nederlandse staat de uitstoot van broeikasgassen versneld moet terugdringen; waren het klimaatactiegroepen als Just Stop Oil en Extinction Rebellion die de miljarden aan fossiele subsidies op de politieke agenda wisten te krijgen; en het was de druk van maatschappelijke organisaties die multinationals dwong tot transparantie over hun fiscale constructies, een niet te onderschatten overwinning in de aanpak van belastingontwijking.*
Mythe 4: Democratie is een onvermijdelijk eindstadium
Vooruitgangsdenkers tonen graag grafieken van hoe democratie vanaf het jaar 1800 de wereld steeds verder verovert. Zo bezien lijkt het alsof de opmars van democratie een onstuitbaar proces is. Maar als we kijken naar de afgelopen decennia, zien we een minder rooskleurig beeld: in 2023 daalde het democratische gehalte van de wereld voor de achttiende keer op rij.*
Als we ons democratie voorstellen als onvermijdelijk eindstadium, dan onderschatten we hoe kwetsbaar zij is – en wat zij van ons vraagt om haar overeind te houden. Het liberale vooruitgangsdenken heeft dan ook desastreus uitgepakt: het heeft een mentaliteit van eigenbelang en opportunisme gecultiveerd, en ons opgezadeld met een armoedige versie van democratie – een waarbij we eens in de vier jaar onze persoonlijke lobbyist aanwijzen in Den Haag, en waarbij we ons vooral interesseren voor maatschappelijke problemen in zoverre die onze eigen belangen raken.
Democratie zou moeten vertrekken vanuit het besef dat we uiteindelijk met z’n allen verantwoordelijk zijn. Of het nu gaat om de klimaatcrisis, de biodiversiteitscrisis, het stikstofprobleem of onrecht in de samenleving: op al die vlakken is een rol weggelegd voor wat Rebecca Solnit ‘het meest bescheiden heldendom’ noemt: goed burgerschap.*
Neem de biodiversiteitscrisis: Nederland heeft meer dan vijf miljoen tuinen, met een gezamenlijke oppervlakte zo groot als de Hoge Veluwe.* Wat als burgers hun woestijntjes van tegels zouden omvormen tot groene oases? Uit recent onderzoek blijkt dat al die snippers groen een veel grotere rol spelen bij het beschermen van zeldzame planten- en insectensoorten dan eerder gedacht.*
Hierbij is het punt niet eens zozeer dat dit soort kleinschalige inspanning in één keer het hele biodiversiteitsprobleem zal oplossen (al kunnen die tuintjes dus wel degelijk een verschil maken). Wat minstens zo belangrijk is: het soort burgerbevolking dat zich op deze manier maatschappelijk betrokken voelt en toont, zal zich onvermijdelijk vertalen in een verantwoordelijker vorm van politiek.
Vooruitgang is niet vanzelfsprekend
Vooruitgang kan niet zonder betrokken burgers die zich inspannen voor een betere wereld. Dat maakt vooruitgang niet vanzelfsprekend, maar juist breekbaar. Het staat of valt met onze bereidheid ons ervoor in te zetten.
Het is dan ook de hoogste tijd om af te rekenen met het liberale vooruitgangsdenken. Vooruitgang werkt niet als een automaat die draait op ons eigenbelang. Hij toont zich niet in een grafiek van het verleden die we kunnen doortrekken naar de toekomst. De wrange ironie van het vooruitgangsdenken is dan ook: de ideeënarmoede en de zelfgenoegzaamheid die dit type denken heeft gekweekt, vormen misschien wel de grootste vijand van betekenisvolle vooruitgang.
Ons vertrouwen in vooruitgang zouden we daarom niet moeten baseren op historische statistieken, maar op goede ideeën voor de toekomst. Gepaard met de collectieve inspanning om die in praktijk te brengen.
Dus zoals Mahatma Gandhi al zei: ‘Tandje erbij met z’n allen!’
Dit stuk is gebaseerd op mijn boek In onze tijd: Leven in het Calamiteitperk (2024).