De grote problemen van nu kun je pas aanpakken als je ziet dat alles verbonden is (en nee, dit is geen zoet newageverhaal)
Hoe orden je de werkelijkheid? Het antwoord op die vraag zegt van alles over de cultuur en de machtsstructuren waarbinnen je leeft – en de oplossingen die je ziet. Je kunt het leven zien als een strijdtoneel waarop het individu vecht voor dominantie. Of je kunt erkennen dat er zonder samenleven überhaupt geen leven mogelijk is.
Stel je voor: een pasgeboren baby, vers uit haar mama geglipt, compleet overstelpt door alle indrukken van haar nieuwe realiteit. Voor deze baby moet onze wereld wel een overweldigende ‘gonzende verwarring’ zijn, zoals de grote psycholoog William James in 1890 schreef. Haar zintuigen vangen van alles op – geuren, kleuren, geluiden, vormen, contact met iets hards of iets warms – maar ze weet het nog niet te duiden. Het bestaan is nog een ordeloze klont.
De komende dagen, weken, maanden zal de baby langzaam voor haar zinvolle onderscheidingen leren maken, daarbij geholpen door soortgenoten om haar heen. Na ongeveer een jaar zal zij de eerste dingen in haar leefwereld actief kunnen benoemen. Papa. Poes. Pap. Misschien heeft ze zelfs al woorden voor een proces in plaats van een ding. Drinken. Hebben. Plassen.
We worden allemaal geboren in een chaos. En daarbij bedoel ik niet verwarring, hoewel die er ook zal zijn. Met chaos bedoel ik: vormeloosheid. Een wereld zonder zinvolle onderscheidingen. Want dat is chaos: de afwezigheid van vorm. De zoektocht van een nieuw mensenkind spiegelt in het klein de zoektocht van de hele mensheid: welke orde brengen we aan in de realiteit? Hoe gaan we die aanvankelijke chaos structureren? Waar ontwaren we voor ons zinvolle vormen?
Denken is het systematiseren van wat aanvankelijk op ons overkwam als chaos, door de realiteit enigszins begrijpelijk en althans een beetje voorspelbaar te maken. En die onderneming is voor ons van levensbelang, want het structureren van chaos geeft ons enige controle.
De eerste westerse filosofen, de presocratici, probeerden de realiteit te ordenen door die terug te brengen of te herleiden tot enkele basale principes. Zo is voor Thales van Milete, die in de zevende eeuw voor Christus wordt geboren, alles eigenlijk, goedbeschouwd, water. Anaximenes komt uit op lucht. Heraclitus op vuur. Wat hen tot filosofen maakt, in plaats van bijvoorbeeld tot goede verhalenvertellers of mythologen, is dat zij ook proberen te beargumenteren hoe en waarom ze tot hun ordening van de chaos zijn gekomen.
Die redenen zelf hoef je niet overtuigend te vinden; dat zijn ze voor de meeste moderne mensen niet meer. Het gaat erom dat die filosofen überhaupt de noodzaak voelen om redenen te geven. Zij nemen de sociale taak op zich om hun kijk op de realiteit sterk en aannemelijk te maken door er argumenten voor te geven. Die impuls, dus het beredeneren van de ordening van dat wat bestaat, is de kern van filosofie, en van de wetenschappen die aan filosofie ontsproten zijn.
Die impuls is na millennia filosofie nog steeds intact. Zo noteert de befaamde Oostenrijks-Britse filosoof Ludwig Wittgenstein op 1 juni 1915 in zijn dagboek: ‘Het grote probleem waar alles wat ik schrijf om draait is: is er een a priori ordening in de wereld, en zo ja, wat is die ordening dan?’
De realiteit bestaat niet uit hompen die we alleen nog maar hoeven los te snijden
Want ja, wij brengen ordening aan in de realiteit. Maar ís die ordening er eigenlijk wel? Of preciezer gezegd: op welke manier is die ordening er – vooral of zelfs uitsluitend in ons hoofd, of ook in de realiteit zelf? Betekenisvol ordenen is een activiteit, en het doel ervan is om ‘je thuis te gaan voelen in de realiteit’, in de woorden van een andere grote filosoof, Wilfrid Sellars.*
Zie daar wat een werk dat is, wat een enorme onderneming. Want het is niet alsof de realiteit, die ‘chaos’, tot ons komt in voorgestanste onderdelen, die we alleen nog maar namen hoeven te geven. De realiteit bestaat niet uit hompen, die we met onze woorden alleen nog maar bij de gewrichten hoeven door te snijden. Het is niet alsof we alleen nog maar hoeven te ontdekken welke ‘dingen’ er echt zijn. Alsof dat daar typisch ‘een bos’ is, en dit ‘een gezin’, en dit ‘een vriendengroep’. Dergelijke onderscheidingen zijn niet zonder meer logisch en vanzelfsprekend. Het zijn creaties, beslissingen.
Want wanneer telt een groepje bomen als een bos? Weet u nog hoe een schamel groepje bomen voor u als kind een spannend bos was? Bestaat een gezin uit een vader, een moeder en een stuk of wat kinderen, of kunnen we met een gezin ook iets anders bedoelen? Ik bedoel maar: wat logisch en vanzelfsprekend is om te onderscheiden, hangt af van je eigen tijd en cultuur. En uiteindelijk, als je ver genoeg uitzoomt, ook van je eigen soort. Het gaat er maar net om wat voor mensen belangrijk is, waar mensen vat op willen krijgen.
We gaan de verwarring te lijf met concepten van onze cultuur
Hoe dan ook: ieder van ons gaat die overweldigende ‘gonzende verwarring’ waar William James zo invoelend over schreef, te lijf met de concepten van zijn of haar cultuur. Die culturele ordening maakt bepaalde manieren van zijn en doen voor ons mogelijk. En andere mogelijke manieren van leven, andere mogelijke manieren van in cultuur brengen van de overdadige realiteit, blijven daardoor onderbelicht.
Wat mij momenteel bijzonder interesseert, is hoe de westerse wetenschap in haar jongste verleden een bepaald veld georganiseerd heeft, namelijk: levende materie. Wat is eigenlijk ons wetenschappelijke oorsprongsverhaal? Hoe hebben we die bubbelende, borrelende, levende chaos geordend waarmee alles voor ons begon? Welke entiteiten onderscheiden we daarin, wat kunnen we dankzij een specifieke ordening van het leven zien, en wat valt buiten beeld?
Hoe hebben we die bubbelende, borrelende, levende chaos geordend waarmee alles voor ons begon?
In onze contreien is sinds de jaren 1930 het neodarwinistische verhaal dominant. Dit neodarwinisme combineert Darwins verhaal over natuurlijke selectie met genetica. Ter herinnering, en kort door de bocht geformuleerd: Charles Darwin stelde dat levende soorten floreren of uitsterven al naargelang hun vermogen om zich als soort aan te passen aan hun omgeving. De neodarwinisten voegen hieraan toe dat het beslissende criterium hierbij het erfelijk materiaal, het genoom, van die soorten is.
Dus waar Darwin slechts zei dat de natuur ‘selecteert’, zeggen neodarwinisten: de natuur selecteert op genen. De genenpakketjes die coderen voor fysieke eigenschappen en gedrag dat het beste is toegesneden op de omgeving, slagen er het beste in om zichzelf te reproduceren, waardoor op den duur de beste genenpakketjes uitgeselecteerd worden. Vanwege deze focus op genen kon de – inderdaad spectaculaire – ontdekking van de dubbele DNA-helix zo halverwege de vorige eeuw leiden tot verrukte kreten dat hiermee de ‘code van het leven’ was gekraakt!*
Je reproduceert al snel de grote ordenende aannames van je eigen tijd
Dit is niet de enige mogelijke ordening van de drijfveer achter het leven op aarde. Zelf ben ik gecharmeerd van de versie van de Amerikaanse bioloog Lynn Margulis. Margulis, overleden in 2011, stak echt een ander verhaal af over de ontwikkeling van het leven op aarde dan het gebruikelijke. Een verhaal waaruit als het ware een ander levensgevoel blijkt. Want neodarwinisten denken wel dat ze neutraal zijn en filosofie aan de filosofen overlaten, zei Margulis,* maar natuurlijk wasemen ze zelf een filosofie uit – en wel een manier van ordenen die helemaal in lijn ligt met de gevestigde belangen en gebruikelijke manieren van doen binnen het kapitalisme.
Want dat is wat er gebeurt als je denkt niet aan filosofie te doen; je reproduceert al snel kritiekloos de grote ordenende aannames van je eigen tijd. Dus speelt het neodarwinisme een verhaal in de kaart waarin competitie ‘natuurlijk’ en alomtegenwoordig is, waarin streven naar dominantie normaal is. Dit wereldbeeld is bovendien in essentie mechanistisch: leven bestaat eigenlijk uit ‘elementen’ – genen – die ‘coderen’ voor eiwitgedrag en in een algoritme te vangen zijn.
Zo lijkt een harde maatschappij van winnaars en verliezers opeens heel gezond en hoe dan ook een voldongen feit. En het leven wordt in essentie berekenbaar en voorspelbaar; eigenlijk niets meer dan een set algoritmes. ‘We lopen het gevaar dat we de natuur precies die verhalen opleggen die we graag horen’, concludeerde de Amerikaanse natuurwetenschapper Evelyn Fox Keller.*
Lynn Margulis had dus een heel ander verhaal over de basisprincipes van leven. Margulis ontkent niet dat genen ertoe doen in dat blinde darwinistische proces van natuurlijke selectie. Zij vindt alleen dat de neodarwinisten te grof denken over ‘het genoom’ als de entiteit waarop de selectie inwerkt. Bij haar wordt de vraag: ‘Eh, wiens genoom?’ Het genoom van het individu, is dan gewoonlijk het snelle antwoord.
Maar daarmee verschuift de vraag. Want wat is een individu? Wat is dat voor entiteit? Anders gezegd: hoe ontwaar je individuen in de oorspronkelijke chaos? Wat voor soort ordening breng je dan aan?
In welke zin 'ben' je je genoom?
Biologisch gesproken is een individu, volgens Margulis, een metabolisch systeem dat bij elkaar gehouden wordt door één doorlopend omhulsel (huid, schil, bast, schaal). Dat systeem heeft het bijzondere vermogen om zijn identiteit te behouden, terwijl wat op enig moment bij het individu hoort, op een ander moment verdwenen kan zijn. Ik heb nu bijvoorbeeld een stuk pizza in mijn maag dat spoedig grondig van vorm veranderd zal zijn, en binnenkort niet meer als zodanig in mij is. Dat stuk pizza kwam van buiten, ik heb het in mijn mond gepropt, ik zal het deels in mijzelf transformeren en het zal mij deels weer verlaten.
Als individu moet ik me verdedigen tegen ‘aanvallen’ van buitenaf, van roofdieren of ziektekiemen of soortgenoten. Dat verhaal kennen we, en dat verhaal benadrukt de gevestigde orde graag met gebruik van allerlei fraaie militaire metaforen. Maar ik móét ook elementen van buiten toelaten, anders stopt mijn leven. Voedsel, water en zuurstof zijn voor mij als metabolisch wezen cruciaal.
Bovendien moet ik me laten penetreren door bacteriën. Zeker, bacteriën kunnen schadelijk voor me zijn; ik kan doodgaan aan een bloedvergiftiging. Maar in mijn darmen leven ook miljarden ‘goede’ bacteriën.* En – hier komt het cruciale punt – die bacteriën hebben ander genetisch materiaal dan ikzelf. Mijn genetisch materiaal kan niet bestaan zonder het genoom van de duizend verschillende soorten bacteriën die binnen mijn vel leven. Dus in welke zin ‘ben’ ik eigenlijk mijn genoom? Hoezo is ‘het’ genoom het ordeningsprincipe om de ontwikkeling van leven mee te verklaren? Welk van de duizend genomen binnen mijn vel bedoelt u?
De moderne cel is het resultaat van ‘de intimiteit van vreemden’
Ik begin hier niet toevallig over bacteriën. Voor Margulis zijn die vreemde bacteriën de reden dat nu juist ons soort leven uit de oersoep kon ontstaan. Haar oorsprongsverhaal gaat ongeveer als volgt:
De eerste levensvormen op aarde, eencellige wezentjes zonder celkern, ontstonden in het Archeïcum, zo’n 4 miljard tot 2,5 miljard jaar geleden.* Er was toen nog maar weinig land, en de atmosfeer bevatte vrijwel geen ongebonden zuurstof. Dat veranderde toen minstens 2,4 miljard jaar geleden uit mutaties van deze eencelligen de eerste cyanobacteriën ontstonden.* Deze categorie bacteriën klonterde samen tot microbische matten in ondiep water. Ze gebruikten zonlicht als energiebron en scheidden daarbij zuurstof af, waardoor er rond die matten een stabiele atmosfeer met bellen zuurstof ontstond. Dit is precies de atmosfeer waarin óns soort leven, het leven zoals wij dat nu kennen, kan gedijen.
Waar neodarwinisten strijd als onze oerplot beschouwen, ziet Margulis symbiose, verknooptheid
Die grote hoeveelheden zuurstof waren echter giftig voor veel van de toenmalige bestaande levensvormen. Sommige eencelligen die deze ramp overleefden, slaagden daarin door een symbiose aan te gaan met bacteriën die zuurstof konden opnemen. Die bacteriën leefden voortaan ín die eencellige wezens voort, die daardoor een celkern kregen.
Het bestaan van wezens ‘in’ een ander wezen was al langer bekend. Maar Lynn Margulis heeft dit idee conceptueel uitgewerkt en grondig empirisch getoetst. In 1967 opperde ze de hypothese dat deze ‘creatieve’ fusie van twee eencelligen zonder kern tot een complexer wezen mét celkern van groot evolutionair belang was, en in feite de drijvende kracht achter de evolutie zoals die haar gang heeft genomen.*
De complexe moderne cel is het resultaat van ‘de intimiteit van vreemden’, zoals Margulis dat noemde.* Wij, ons soort leven, zijn een amalgaam van organismen. En precies die oorspronkelijke intimiteit van twee genetisch gezien verschillende wezens was de cruciale stap in de evolutie van ons bestaan.
Niet strijd is onze oerplot, maar verknooptheid
Goed. Ingewikkeld verhaal. Waar het mij om gaat, is dat Margulis in de realiteit dus geen afgesloten individuen ontwaart waarop de natuurlijke selectie ‘inwerkt’. Zij ziet genetisch verschillende organismen die hun levenscycli permanent integreren; die samen als het ware één individu worden. Waar neodarwinisten strijd als onze oerplot beschouwen, ziet zij symbiose, verknooptheid. Om te kunnen blijven leven moet dat individu zich nog steeds afvragen: waar ben ik, en waar stop ik? Wat hoort bij mij, en wat niet – en waar moet ik dus van wegblijven?
Het cruciale criterium ligt echter niet langer bij huid of vel of membraan, of iets anders lekker zichtbaars. Wat bij jou mag horen, en wat niet, dat beslist in feite je immuunsysteem. En de grens van je immuunsysteem is niet zo gemakkelijk te lokaliseren, want een immuunsysteem is niet zichtbaar. Het is geen ding! Het is eerder een functie. Die beslissingen – dit mag mij wel zijn, dit mag mij niet zijn – worden dus niet bij een of andere vaste, zichtbare grenspost genomen. En stabiel zijn die oordelen ook al niet: wat jouw immuunsysteem vandaag accepteert, kan het morgen weigeren. Al naargelang hoe je ‘in je vel zit’.
Kortom: waar neodarwinisten in zichzelf besloten pakketjes genen zien die er alles aan doen om zichzelf te kopiëren, ontwaart Margulis ‘ecologische assemblages’:* in genetisch opzicht verschillende organismen die samenvloeien met levende wezens in en om zich heen. Het zijn die assemblages die het in het evolutionaire proces blind tegen elkaar opnemen en worden uitgeselecteerd. Wederom: wat wil je zien, wat onderscheid je in de realiteit, en hoe loopt dan je verklaring? Aan welke eenheden wil je je ordening, jouw verhaal over de ontwikkeling van het leven op aarde, ophangen?
Deze twee verklaringen van hoe een waterige brij zich is gaan organiseren zodat ook wij uiteindelijk gingen bestaan – deze twee oerplots – roepen elk hun eigen cruciale vragen en fascinaties op. De vraag voor de hedendaagse neodarwinisten is: ‘Wat strijdt met elkaar en wat werkt met elkaar samen?’ De vraag voor Margulis is eerder: ‘Wat is eigen en wat is vreemd?’
Bij Margulis werd dit overigens geen zoet newageverhaal. Haar geassembleerde organisme kan pure opportunisten omvatten, die niets bijdragen aan het geheel of er zelfs op parasiteren. Het punt is eerder dat háár biologie over fysieke versmeltingen gaat. Over het uitreiken, toelaten, opnemen en combineren van levende entiteiten.
Zelf sta ik niet neutraal in dit debat. Ik ben ervan overtuigd dat we Margulis’ manier van ordenen nodig hebben om de grote en zeer reële problemen waar we voor staan goed te overleven. De voorstelling van leven die Margulis geeft, kan helpen om ons in te laten zien dat we bezig zijn met een langzame zelfmoord door de wezens te vernietigen waar we in feite met huid en haar aan verbonden zijn. Het is samenleven, of geen leven. Die boodschap brengt het symbiotische verhaal veel beter over dan het neodarwinistische narratief.
Onze dominante ordening is niet onvermijdelijk
Nu ga ik een paar tandjes terugschakelen: van het classificeren van al het leven op de planeet naar hoe wij, ménselijke levende wezens, onszelf ‘identificeren’. Hoe plaatsen wij ons eigen leven in de chaos van indrukken die het bestaan voor ons is? Eén organisatieprincipe domineert onze filosofie en politiek sinds een paar eeuwen, en dat organisatieprincipe is inmiddels uitgegroeid tot de elementaire bouwsteen van het maatschappelijk leven, namelijk: het autonome, zichzelf aansturende, zelfstandige individu.
Ook daar is een ander verhaal naast te plaatsen. En ook dat alternatieve verhaal kan het vruchtbeginsel zijn van politiek verzet, omdat het laat zien dat de momenteel dominante ordening niet onvermijdelijk en ‘door de natuur’ gegeven is, maar bepaalde ervaringen en belangen bedient, terwijl andere ervaringen en belangen naar de marge van het menselijk bestaan worden gedrongen.
En weer begint dit andere verhaal met een baby. Dit keer draait het echter niet om wat een baby merkt zodra hij geboren wordt, maar om wat het is om een baby te dragen en te krijgen. Vorig jaar verscheen daar een moedig en experimenteel boek over van de Zweedse hoogleraar filosofie Jonna Bornemark, ik ben zee en hemel, waarin ze reflecteert op de existentiële ervaring van zwangerschap.
Je bent je baby wel, en tegelijkertijd niet. De baby is jou wel, en tegelijkertijd niet
Bornemarks vraag is: wat kunnen wij – en ze bedoelt echt wij, dus vrouwen, mannen, mensen met en mensen zonder kinderen – wat kunnen wij van de ervaring van zwangerschap leren over ‘de structuur van het leven zelf’? Om te beginnen, zo zegt ze, dat ‘identiteiten moeilijk vast te houden’ zijn. In zwangerschap sluit het ene lichaam het andere lichaam typisch niet uit. Die ervaring sluit frappant aan bij de visie op leven van Margulis, maar wringt met de dominante aristotelische logica waarop zowat het hele bouwsel van de westerse wetenschap is gestoeld.
De aristotelische logica stelt dat ‘iets’ – een individu bijvoorbeeld – noodzakelijk met zichzelf samenvalt. Ook zou het volgens Aristoteles absurd zijn om op enig moment zowel iets wél als iets niet te zijn. Iets is het een of het ander, punt. Hoe goed die logica ons meestal ook bedient, en hoe fraai die ook strookt met onze aannames over autonome individuen, er valt niet mee te beschrijven wat er in een zwangerschap gebeurt. Want: ‘Zwanger zijn is juist níét identiek aan jezelf zijn’, zoals Bornemark opmerkt.
Verandering en wording kan onze logica slecht aan
In haar filosofie probeert Bornemark de vreemde ervaring van het zwanger-zijn te beschrijven, waarbij de gebruikelijke taal – met haar impliciete ordeningen – tegenstribbelt. Ze schrijft: ‘Ik heb een uitwendige ervaring die van mij is, en niet van jou, ik hoor en voel niet wat jij hoort en voelt. Maar als ik eet, eet ik voor jou en als ik ademhaal, haal ik adem voor jou.’ Je bent je baby wel, en tegelijkertijd niet. De baby is jou wel, en tegelijkertijd niet.
Merk op hoe de logica van Aristoteles hier met voeten wordt getreden. En toch maakt Bornemark geen denkfout. Ze beschrijft een toestand die een essentieel onderdeel uitmaakt van het menselijk leven; zonder die toestand zou er al snel geen menselijk leven meer zijn. Het probleem is niet de ‘absurde’ ervaring die een lichaam heeft in zwangere toestand. Het probleem is de ordenende logica die onze cultuur suggereert. Die ‘kapselt de beweging van het wordende in en bevriest die’, zoals Bornemark zegt.
Onze logica kan veel en ordent de realiteit voor ons op krachtige wijze. Maar verandering en wording kan onze logica slecht aan. In feite moet ze het leven bevriezen om effectief te kunnen zijn. Daarom probeert Bornemark in haar boek een alternatieve logica naast de aristotelische te zetten, net zoals Margulis haar verhaal over intieme vreemden plaatste naast het neodarwinistische vertoog.
Als je zwanger bent, wordt de wereld zoals je die kent ‘uit positie gebracht’, merkt Bornemark op. En dat kan een verontrustende, zelfs beangstigende ervaring zijn. Je merkt: ‘De beweging van het leven is gewelddadig en bekommert zich niet om mij [...]’. Het leven staat op uitbreken. Uit jou. Huh? Hoe moet je dat verwerken? Waar laat dat jou, jij die geleerd heeft zichzelf eerst en vooral te begrijpen en te respecteren als autonoom en zelfstandig individu?
Waarom bevallen van een kind ook een crisis is
Als we het hebben over ervaringen van zwangerschap en bevalling, gaat het vaak over liefde en ook wel over pijn. De denkhorror van de situatie – het feit dat je gebruikelijke ordeningskader om jezelf te ervaren helemaal verkruimelt – wordt zelden aangestipt. Het beste voorbeeld dat ik ken om uit te drukken wat het is om de ongenadige drang tot het uitbreken van leven in je te voelen, neemt de omweg van een man.
Ik doel op Alien (het eerste deel, dat van Ridley Scott uit 1979). In die film is astronaut Kane ‘zwanger’ van een buitenaards wezen, dat zijn ei in hem heeft gelegd. Zodra het jong rijp is, breekt het uit, via de borst van Kane. De blik die Kanes collega’s werpen op het levende ding dat uit hem komt, is die typische horrorblik met grote ogen en opengesperde mond. Die blik van ‘wat gebeurt me nou!’ die gepaard gaat met het besef dat jouw gebruikelijke ordeningen van de wereld, en de verwachtingen die daarmee gepaard gaan, verpletterd worden.
In deze sciencefictionfilm legt Kane letterlijk het loodje door geboorte te geven. En al is de geboortezorg inmiddels gelukkig heel goed, existentieel gezien ga je door een zwangerschap en bevalling nog steeds dood als het individu dat je was, en word je opnieuw geboren als moeder. Je hebt geen idee waaraan je begint, je weet alleen dat het heftig is en dat je bestaan door elkaar zal worden geschud.
Begrijp me goed, het krijgen van een kind is bijzonder en kan mensen heel gelukkig maken, dat kan ik beamen. Maar het is ook een crisis, in de zin dat oude ordeningen instorten en nieuwe ordeningen zich opdringen, zonder dat jij daar als autonoom wezen bijster veel over te zeggen hebt.
Voor een zwanger lichaam komt die vraag van Lynn Margulis – ‘wat is eigen, wat is vreemd?’ – helemaal op scherp te staan. Opeens nestelt zich vreemd genetisch materiaal in je, dat van alles uit je slurpt. Je afweermechanisme moet die invasie toestaan, en zal dat soms weigeren. Dan volgt een miskraam, of een zwangerschapsvergiftiging.
Heel soms wordt het werkelijk spookachtig, in het geval van een zogenoemde ‘stone baby’. In deze zeldzame gevallen overlijdt een wat grotere foetus in de moeder zonder dat het vervolgens geboren wordt, of uitgedreven, of hoe je dat dan ook noemt; meestal omdat de zwangerschap buitenbaarmoederlijk was. Als een dode vrucht niet geboren kan worden, en ook te groot is om door de witte bloedcellen van de moeder te worden afgebroken, dan heeft het moederlichaam een probleem. De moeder kan dit kindje niet langer zijn. Het weefsel is haar niet half, maar helemáál vreemd geworden, en dat accepteert haar lichaam niet.
Onze concepten maken onze leefwereld. We zijn altijd opgenomen in wat we willen beschrijven, ordenen en administreren
Zie hoe deze gang van zaken strookt met de manier waarop Margulis de levende realiteit organiseert: de beslissing over wat bij mij mag horen, wordt genomen door het immuunsysteem, en is niet absoluut maar veranderlijk met de tijd. Wat geaccepteerd werd als ‘voldoende eigen’, de levende foetus, is vreemd geworden nu het leven eruit vervlogen is. Gewoonlijk infecteert vreemd weefsel, wat levensgevaarlijk zou zijn voor de moeder. Om infectie te verhinderen, ‘verkalkt’ het kindje, vandaar de naam ‘steenbaby’.
De voormalige moeder draagt het vaak haar hele verdere leven met zich mee,* als een monument voor een mogelijk leven. De logica van Aristoteles regeert weer: iets is niet langer zowel het een als het ander. Moeder en foetus zijn losgekoppeld. Waarmee het zich ontwikkelende leven is verdwenen.
Hoe we de chaos ordenen doet ertoe
Ik begon met de vraag: hoe ordenen we de realiteit, die chaos die op ons afkomt? Welke ‘objecten’ snijden we af en creëren we door ze te benoemen en erover te praten? Wat laten wij oplichten in de realiteit, en wat verdwijnt in de marge of gaat compleet aan ons voorbij? Hoe we de oorspronkelijke chaos ordenen, doet ertoe. Onze concepten maken namelijk onze leefwereld. We zijn altijd opgenomen in wat we willen beschrijven, ordenen en administreren.
Om pragmatische redenen beschouwen we elkaar gewoonlijk als zelfstandige eenheden, maar in wezen kan ons lichaam maar heel kort echt op zichzelf staan. Wil je als mens in leven blijven, dan zul je juist allianties aan moeten gaan met andere levende wezens – met mensen, met dieren, met planten. In feite ben je met hen verbonden zodra je leeft, en zolang je leeft. De dominante ordeningen van het Westen hebben het zicht daarop ontnomen, door mensen te verbijzonderen en te isoleren. Precies die voorstelling van zaken crasht nu op de harde grenzen van de biosfeer.
Onze tijd vraagt om een meer dynamische manier van ordenen, een ordenen dat raad weet met de verknopingen. Zo’n manier van ordenen zal bijdragen aan een goed leven op aarde – voor alle levende wezens en voor de wezens die mogelijk gaan leven. Zo’n manier van ordenen kan ons gelukkiger maken.
Dit verhaal heb je gratis gelezen, maar het maken van dit verhaal kost tijd en geld. Steun ons en maak meer verhalen mogelijk voorbij de waan van de dag.
Al vanaf het begin worden we gefinancierd door onze leden en zijn we volledig advertentievrij en onafhankelijk. We maken diepgravende, verbindende en optimistische verhalen die inzicht geven in hoe de wereld werkt. Zodat je niet alleen begrijpt wat er gebeurt, maar ook waarom het gebeurt.
Juist nu in tijden van toenemende onzekerheid en wantrouwen is er grote behoefte aan verhalen die voorbij de waan van de dag gaan. Verhalen die verdieping en verbinding brengen. Verhalen niet gericht op het sensationele, maar op het fundamentele. Dankzij onze leden kunnen wij verhalen blijven maken voor zoveel mogelijk mensen. Word ook lid!