Klassieker

Klimaatverandering is nog niet de helft van ons probleem. We vernielen de levende schil van de aarde

Illustratie van verschillende levenssoorten. Planten, vogels, insecten en zeedieren.
Illustraties en information design door Leon de Korte.

Lees je dat er 1 miljoen soorten op uitsterven staan, dan gaat het over het Tweede Grote Probleem naast klimaatverandering: het verdwijnen van niet-menselijk leven. Uitgedrukt in biomassa in plaats van soorten zie je pas hoe groot dat probleem werkelijk is.

Stel, je staat op het strand van Scheveningen met een bakje haring – een beetje gebogen over je haring want Haagse meeuwen zijn brutaal – als even verderop in zee honderden, zo niet duizenden walvissen voorbij komen zwemmen. 

Opeens zijn er walvissen zo ver je maar kunt kijken. Een paar springen majestueus uit het water, allemaal trekken ze van noord naar zuid. Urenlang. 

Zie je het voor je?

Dit is hoe de Noordzee eens was, als we afgaan op de aantekeningen van de zestiende-eeuwse vishandelaar Eén à twee keer per jaar voer een gigantische walvistrek langs Holland. Zelfs prins Willem van Oranje zou een keer speciaal naar het langstrekkend walvisschoon zijn gaan kijken ter hoogte van Petten, schreef Coenen, als om aan te geven hoe

Illustratie van walvissen.

Paradise lost

Het is altijd hetzelfde liedje met oude natuurwaarnemingen: ze beschrijven een natuurlijke rijkdom die de onze totaal wegblaast. Zeeën die zwart zien van de vissen, een lucht die zwart ziet van de vogels. Uitgestrekte koraalriffen die de schrik zijn van menig zeeschip. 

Maar pas sinds kort heeft het idee dat het slecht gaat met de natuur echt postgevat in het collectieve bewustzijn. Of eigenlijk, dat het slecht gaat met ‘de biodiversiteit’. 

Want in 2019 stelde het – zoiets als het klimaatpanel IPCC, maar dan voor biodiversiteit – dat ‘een met uitsterven bedreigd is’. Prompt werd de biodiversiteitscrisis uitgeroepen tot Tweede Grote Probleem naast klimaatverandering. Soms lees je dat het een gróter probleem is De jury beraadt zich nog.

Illustratie van een insect

Deze aandacht is mooi. Toch kent berichtgeving over biodiversiteit en uitstervende soorten twee problemen:

Eén: het is onduidelijk wat Biodiversiteit wordt vaak uitgelegd in termen van veel verschillende soorten, maar hoeveel soorten zijn er? Wat is dan een soort? En hoe is de levende schil van de aarde überhaupt ingericht? 

Twee: door de focus op al dan niet uitstervende soorten, zien we van alles over het hoofd.

Het nieuwe bbp

Dat wij ons nu een heel andere Noordzee voorstellen dan vissers in de zestiende eeuw, komt door wat visserijbioloog Daniel Pauly het shifting baseline syndrome noemt. 

Niemand herinnert zich wat er aan natuur was, voordat men zelf begon met kijken. Iedere nieuwe generatie gaat uit van de natuurlijke rijkdom die ze uit de eigen jeugd kent.

Abstracte illustratie van een trilobiet

Maar elk organisme dat eens heel veel voorkwam, wordt eerst zeldzaam voordat het uitsterft. ‘Je verliest geen overvloedige dieren’, zegt Pauly. ‘Je verliest zeldzame dieren. Daarom kijkt niemand ervan op. Maar ons geheugen is te kort om te weten wat er echt verdwenen is.’

Voor een uitgestorven soort mag het dan definitief te laat zijn – voordat een soort met uitsterven bedreigd is, is het grootste leed dus al geschied. Hoe vang je dít aspect van de biodiversiteit? 

Het antwoord: in biomassa. In aantallen kilo’s levende materie. Hoeveel kilo beestjes is er, hoeveel kilo beestjes was er. Wat als we dát structureel in kaart brengen? Zouden kranten dan, naast pagina’s over economische groei, ook grafieken wijden aan de krimpende biomassa?

Ons bruto biomassa product, zeg maar. 

Welke keuzes maak je als zo’n soort natuurconcept meer leeft? Als je de Primark inloopt met een denkbeeldige bril die de destructie van natuurlijke weelde achter de Ik ben benieuwd. Dus bij dezen alvast: een stoomcursus biodiversiteit, in soorten én biomassa.

Hoeveel soorten zijn er?

‘Een van de belangrijkste vragen die we hebben in de biologie, misschien ook wel maatschappelijk, is: hoeveel soorten zijn er eigenlijk?’ Bomenbioloog Olaf Bánki van Naturalis zucht. ‘We weten het gewoon niet.’ Bánki wijdde zijn werkzame leven aan een internationaal monsterproject: het digitaliseren van alle bekende soorten en hun data in de online database

Dat niet-weten heeft grofweg drie redenen:

Zeker in de tropen en de diepzee zullen allerlei organismen zitten die geen mens ooit heeft gezien

Eén: we hebben gewoon nog niet al het leven op aarde ontdekt. Zeker in de tropen en de diepzee zullen allerlei organismen zitten die geen mens Daarbij kúnnen we veel organismen ook niet zien – ze zijn te klein. Biologen noemen dit kleine spul ‘dark matter’.

Twee: we weten niet wat we allemaal wél al hebben ontdekt – of juist Zie natuurhistorische musea als afgesloten silo’s aan soorteninformatie, niet-gedigitaliseerd, vol data waarvan vrijwel niemand weet dat die er zijn. Hier doet Bánki iets aan met z’n catalogus.

En drie: biologen zijn het oneens over wat een soort überhaupt is. Er zijn ruim twintig  

Dus wanneer kranten – in navolging van IPBES – waarschuwen dat een miljoen soorten op omvallen staat, baseren ze zich op een schatting van het totaal aantal soorten op aarde. En wel eentje uit 2011, die stelt dat er 8,7 miljoen soorten zijn, plus of  

Schattingen van de afgelopen decennia lopen uiteen  al geloven de meeste biologen inmiddels dat het er een paar miljoen zullen zijn. Slechts daarvan hebben we ook echt in kaart in de Catalogue of Life.

Bekijken we het aantal soorten per rijk ter land en ter zee, dan komt die meest recente schatting tot het volgende beeld:

Een ‘rijk’ is een biologische rang in de grote ordening van het leven, die we De drang om de vele verschijningsvormen van levende wezens overzichtelijk onder te brengen in groepen en subgroepen is van alle tijden. Aristoteles deed het al. Maar het huidige taxonomische systeem bouwt voort op het werk van de Zweedse bioloog en arts Carl Linnaeus (1707-1778) en herdrukken van zijn boek Systema naturae.

De infographic hierboven toont zeven rijken: de bacteriën, planten, dieren, schimmels en (Het is onduidelijk of chromisten nou wel of niet

De taxonomie werkt als een adresboek

Waar rijk de op één na hoogste rang is in de taxonomie, is soort de laagste, of beter: Mensen behoren tot het rijk van de dieren en de soort Homo sapiens. Daartussen zitten allerlei verschillende rangen. Zo vallen we onder de stam chordadieren – beesten met een aanzet tot ruggengraat. Met daaronder weer de klasse zoogdieren – beesten met een aanzet tot ruggengraat die hun jongen zogen met melk. (Voor de liefhebber:

De taxonomie en haar rangen werken als een adresboek. Zoals de redactie van De Correspondent op Planeet Aarde zit, en op het continent Europa, in het land Nederland, in de provincie Noord-Holland, de stad Amsterdam, de straat Barentszplein, enzovoorts. Alleen noemen we het taxonomische stratenboek niet Google Maps, maar ‘fylogenetische stamboom’. In de volksmond: levensboom.

De levensboom geeft aan welke organismen aan welke andere organismen verwant zijn. Of wanneer soorten van elkaar af begonnen te evolueren, omdat populaties van dezelfde soort andere uitdagingen tegenkwamen. Kortom: welke route een soort bewandeld heeft door de evolutionaire geschiedenis. 

Want uiteindelijk begon het leven 3,7 miljard jaar terug met een paar cellen ronddobberend in de oersoep en hebben we nu van alles: walvissen, mensen, korstmos. En juist die evolutie maakt het definiëren van wat een soort precies is nogal ingewikkeld.

Wat is een soort?

Het probleem met het concept ‘soort’ is misschien het best te illustreren aan de hand van een anekdote van bioloog Richard Dawkins.

Dawkins had eens een discussie met een jurist na afloop van een praatje. De jurist zat in zijn maag met evolutie: ‘Als soort A evolueert in soort B, dan is er dus een moment waarop een kind al behoort tot de nieuwe soort B, maar de ouders nog behoren tot de oude soort A. Individuen van verschillende soorten kunnen zich per definitie niet met elkaar voortplanten. Maar een kind zal toch zeker nooit dermate verschillen van zijn ouders, dat het zich niet meer kan voortplanten met hun soort?’

‘Ondermijnt dit niet het hele idee van evolutie?’

Volgens Dawkins is deze vraag even bizar als stellen dat wanneer je een fluitketel vol koud water verhit, er geen specifiek moment is waarop het water ophoudt koud te zijn en heet wordt, wat het onmogelijk maakt om ooit een kopje thee te zetten.

De jurist was duidelijk een hokjesdenker: een beest behoort tot soort A óf soort B. Het kan niet zo zijn dat een beest zich misschien halverwege soort A en B bevindt, of op één tiende zit van die weg van A naar B.

Zo zijn ook taxonomen hokjesdenkers, noodgedwongen. Zonder soorthokjes is geen enkel beest te bespreken. Maar hoe groot taxonomen een soorthokje maken – hoeveel variatie ze per hok toestaan – dát zijn vaak individuele voorkeuren van de

Bioloog Ernst Mayr stelde in 1940 de gangbaarste definitie van soort voor: een soort is een verzameling organismen die onderling kruisbaar zijn en vruchtbare nakomelingen krijgen. Tijgers en leeuwen kunnen samen welpjes krijgen, maar die welpen zelf zijn dan weer niet vruchtbaar, dus: tijgers en leeuwen zijn verschillende soorten.

Maar ijsberen en grizzlyberen – ook twee verschillende soorten – krijgen samen bruinwitte beertjes (ijsgrizzly’s) die wél vruchtbaar zijn. Daarnaast zijn er een hoop dieren, zoals kwallen en koralen, en planten, die voor de voortplanting überhaupt geen seks nodig hebben. En bij bacteriën weet je sowieso niet wat er aan de hand is. Hebben ze seks, of eten ze elkaar op?

Om maar te zeggen: het leven trekt zich weinig van onze soortgrenzen aan. Charles Darwin vond de soort-exercitie dan ook vooral onzinnig. 

‘Het is lachwekkend om te zien welke uiteenlopende ideeën er heersen in verschillende wetenschappelijke geesten, als ze spreken van ‘soorten’’, schreef hij in 1856 aan zijn beste vriend, ‘De kift is, lijkt mij, dat het ondefinieerbare simpelweg niet te definiëren valt.’ 

Maar los van hoeveel soorten we denken dat er zijn, staat buiten kijf dat het leven steeds diverser is geworden. Bioloog Mike Benton maakte in 2016 de volgende inschatting van hoe dat ging voor

De aarde ontstond 4,6 miljard jaar terug en het eerste leven ontstond een miljard jaar later. Dat leven zou 3 miljard jaar eencellig blijven, maar zo’n 900 à 700 miljoen jaar geleden veranderde er iets. Enkele eencelligen ontdekten de meerwaarde van samenclusteren en taakverdeling, en zo ontstond op een zeker moment het eerste echte dier.

Dat eerste dier was een spons of een ribkwal; daar is onder biologen alweer tien jaar discussie over. Hoe dan ook, het meercellige leven begon onder water. Dan laat Bentons grafiek een kleine soortenexplosie zien rond de 500 miljoen jaar terug: de Cambrische explosie. En ietsje daarna, rond de 430 miljoen jaar geleden, begon het pionierend plantenrijk gestaag aan de kolonisatie van de wereld bóven water. 

Goed zichtbaar is dat toen planten rond de 140 miljoen jaar terug het – een totaal nieuw seksueel orgaan – de diversificatie op land totaal los ging. De variatie bij vliegende, bestuivende insecten explodeerde. Daarmee haalde het land de zee voor altijd in. 

Het leven in biomassa

Kijk je naar de soortenverdeling op aarde, dan lijken dieren en dus vooral de insecten, de dominante levensvorm. Dan is dit Maar bezien in kilo’s biomassa, domineren planten de aarde. Sterker nog: bij de overrompelende aanwezigheid van planten valt de rest van het leven in het niet.

Hoeveel biomassa er ongeveer is per rijk, weten we sinds 2018 dankzij het lab van bioloog en natuurkundige Ron Milo in Israël. Daar verzamelen wetenschappers data van veldonderzoeken overal op aarde, in de hoop wiskundige relaties te ontdekken tussen de eigenschappen van een milieu en de aangetroffen hoeveelheid leven. Dus: hoe warm is het ergens, hoeveel zonlicht is er, wat is de afstand tot de kust of de diepte van de oceaan? Vervolgens wordt geschat wat de hoeveelheid leven is op plekken waar  

Milo’s lab rekent niet met het gehele gewicht van organismen, alleen met hun gewicht Milo: ‘Globaal kun je zeggen dat twee derde van de massa van plant of dier door water komt.’ Van het derde ‘droog’ gewicht dat overblijft, Dus stel je weegt 60 kilo, dan is 20 kilo je droge massa en 10 kilo je koolstofmassa.

Het leven op aarde weegt zo bij elkaar een geschatte Waarvan 90 procent in planten zit, en 5 procent in bacteriën. Dan volgen de schimmels, oerbacteriën, protisten en tot slot de dieren met een bescheiden 2 gigaton aan koolstof. Oftewel: dieren – waar doorgaans alle aandacht en zorgen naar uitgaan – zijn de 0,4 procent!

Vóórdat de mens begon met veehouden, landbouw en de industriële revolutie, was er waarschijnlijk wel twee keer (!) meer biomassa: een geschatte 1000 gigaton koolstof opgesloten in levende materie. Ron Milo: ‘De afgelopen duizend jaar is er een sterke afname in biomassa, door de mens. Zonder twijfel.’ We teren al een paar eeuwen in op onze levende schil.

Er is twee tot drie keer meer kilo kip op aarde dan alle kilo’s wilde vogels bij elkaar opgeteld

Milo: ‘Er zit inmiddels ongeveer twintig keer meer biomassa in de zoogdieren die we houden als vee dan in alle wilde zoogdieren bij elkaar. Dat is een triest gegeven.’ Iets vergelijkbaars geldt ook voor gevogelte: er is twee tot drie keer meer kilo kip op aarde dan alle kilo’s wilde vogels bij elkaar opgeteld. Milo: ‘Even zorgwekkend.’ 

Olaf Bánki: ‘Of neem de gigantische sterfte van vliegende insecten op dit moment, ook in Nederland. Dat gaat niet zozeer om de lokale uitsterving van insectensoorten, maar om hun kelderende biomassa.’

Op een tijdschaal van honderden miljoenen jaren weet niemand wat de fluctuaties in aardse biomassa zijn. Milo vermoedt het bestaan van trends, afhankelijk van de temperatuur of de locaties van de continenten. Zoals Mike Benton een schatting maakte van de toe- en afname van het aantal soorten door de tijd, werkt Milo nu aan een grafiek die hetzelfde laat zien voor de gigatonnen koolstof in biomassa. 

Hebben we dat in kaart, dan is wat mij betreft de relevantere vraag te stellen: niet ‘hoeveel soorten staan op omvallen?’ maar: ‘hoeveel teren we in op die levende schil?’

Inclusief deelvragen daarvan: zijn de systemen die ons voedsel produceren nog wel in samenhang met de natuurlijke omgeving? Of: welke soorten, klassen of stammen kennen een sterk dalende biomassa door onze behoefte aan X, Y en Z?

Thuisplaneet

We kunnen niet leven op een dode planeet. Maar het is de vraag hoeveel niet-menselijk leven nodig is wil de Homo sapiens verder kunnen. Als mensen het op een Marsbasis ook uithouden met een paar groene plantjes en bakken tilapia, kan er nog een hoop kapot voor het hier letterlijk onleefbaar wordt. 

Maar is dat leven dan nog de moeite?

Of weten we toch niet wat we missen?

Zoals een Noordzee met metershoge stapels schol op de bodem, waar acht soorten roggen op volle oorlogssterkte doorheen zeilen, die zo uitpuilt van de haaien dat heftige stormen ze in ‘grote aantallen op de kust werpen’. Plus die walvissen.

Zelf zou ik heel wat welvaart overhebben voor een Noordzee à la Adriaen Coenen.

Illustratie van een papegaaiduiker