Armoede kan je ook laten bestrijden door mensen die écht weten wat armoede is

Tim 'S Jongers
Correspondent Samenleven
Projectleider Marloes de Bie van Kansrijk Groningen (links), samen met deelnemer Saraa (midden) en 'buddy' Jessy. Foto's door Yara van der Velden (voor De Correspondent).

Vaak loopt armoedebestrijding spaak omdat ze wordt georganiseerd door mensen die het probleem alleen als buitenstaander kennen. Gelukkig komen er steeds meer initiatieven waarbij ervaringsdeskundigen – die weten hoe armoede voelt – aan de knoppen draaien.

Armoede is een veelkoppig monster. Dat blijkt wel uit de vele voorbeelden van armoedebestrijding die Zo kan een budgetcoach iemand in armoede wel willen helpen met een schuldenapp, maar zolang de persoon in kwestie geen geld heeft, is dat toch vooral een app om geld te beheren dat er niet is. En wat te denken van het promoten van gezonde voeding in een klas waar de meerderheid van de kinderen in armoede leeft en niet ontbeten heeft?

Vaak loopt armoedebestrijding spaak vanwege wat ik de ‘begripskloof’ noem: mensen mét geld (onder wie veel bestuurders, politici en beleidsmedewerkers) snappen vaak de oppervlakte van armoede (ze weten bijvoorbeeld hoeveel mensen in armoede leven en kunnen heel snel de signalen die erop duiden herkennen), maar hebben weinig zicht op de diepte ervan. Op hoe armoede doorwerkt in alle aspecten van het leven – en hoe het daarmee grote invloed heeft op de kansen die je krijgt. En op of je in staat bent die te grijpen.

Dat is natuurlijk anders bij mensen die zelf in armoede leven of geleefd hebben: zij zullen zich niet snel afvragen wat armoede nou écht is. Toch zijn binnen de armoedebestrijding diegenen die het probleem denken te kunnen oplossen bijna nooit degenen die het probleem aan den lijve ondervinden. Terwijl dat juist degenen zijn die wél die diepte van armoede kennen.

Dat is zonde. Gelukkig zijn er ook hoopgevende initiatieven en organisaties die het goede voorbeeld geven, die de toegevoegde waarde van ervaringskennis begrijpen én duidelijk laten zien. Aan de hand van mijn eigen ervaringen met armoede licht ik toe waarom deze initiatieven zo belangrijk zijn.

Opklimmen uit armoede begint niet met klimmen, maar met bodemherstel

In juni 2022 schreef ik het essay Daarin stel ik dat alleen hard werken niet voor iedereen voldoende is om te klimmen op de maatschappelijke ladder. Een lezer reageerde met: ‘Mijn bodem was geen drijfzand maar zuigende klei.’

Dat beeld van klimmen op een sociale ladder terwijl die ladder in zuigende klei staat, Het gevoel dat telkens wanneer je een maatschappelijke stap vooruit doet, er iets of iemand is die je twee stappen achteruit trekt, was zowat heel mijn leven aanwezig. En maakt je omgeving het je niet moeilijk, dan blijft er genoeg moeilijks over. Bijvoorbeeld omdat je niet hebt geleerd hoe je je in de samenleving dient te gedragen; van hoe je praat en hoe je je kleedt tot de manier waarop je bestek vasthoudt en het invullen van een belastingformulier.

Armoede gaat niet alleen over minder hebben, het gaat ook over je minder voelen

Wanneer je het thuis niet breed hebt, maar je ouders wél hun weg weten te vinden in de samenleving en je daarmee de nodige kansen bieden, dan kan er ondanks de armoede toch nog sprake zijn van een Hopelijk mis je dan niet al te veel aandacht en liefde, en kan je je zonder veel te hebben toch nog veel Dit geeft een andere startpositie dan wanneer je opgroeit op een zwaar geërodeerde bodem.

Maar voor mensen die tot in hun ziel en organen zijn aangetast door armoede, is er echt sprake van bodemerosie: zij hebben met zo veel te dealen en hebben tegelijkertijd dusdanig weinig middelen en vaardigheden om daarmee om te gaan dat het bestrijden van armoede voor hen veel meer is dan het hebben van wat meer of minder geld. Wat zij eerst nodig hebben, is bodemherstel.

De buddy’s van Kansrijk Groningen vragen: wat wil jij zelf met je leven?

Een succesvol project op het gebied van bodemherstel, geïnitieerd door iemand die zelf weet wat bodemerosie is, is Kansrijk Groningen. Het project is gericht op mensen die in armoede leven en ook op andere levensgebieden veel problemen ondervinden, zoals dakloosheid, sociale isolatie, stressgerelateerde gezondheidsklachten en schuldenproblematiek.

De vraag bij Kansrijk Groningen is de vraag die ook mensen mét geld elkaar regelmatig stellen: wat wil jij met je leven? Deze simpele vraag staat haaks op de vraag die veel gebruikelijker is in projecten die armoede moeten bestrijden, namelijk: waar hebt u recht op?

Bij Kansrijk Groningen wordt ingezet op hoe deelnemers zelf aan de slag willen gaan met hun problemen en wensen, en op het creëren van de rust en ruimte die ze daarbij nodig hebben. In de zoektocht naar wat deelnemers van Kansrijk Groningen willen, kunnen ze gedurende een jaar rekenen op een buddy die Deelnemer en buddy maken samen een actieplan waarin kleine, overzichtelijke en haalbare doelen worden opgesteld. De buddy is het aanspreekpunt voor instanties en werkt volgens het ‘vasthouden-en-volhouden-principe’.

Met succes. Ruim driekwart van de deelnemers aan Kansrijk Groningen is na een jaar uit het sociale isolement gekomen, neemt weer deel aan de samenleving, volgt een opleiding of heeft betaald werk.

Wat een kleine vijf jaar geleden begon als mini-pilot, met één deelnemer en één buddy, is ondertussen uitgegroeid tot een volwaardige methode met

Een van hen is Saraa. Al jong kwam Saraa in een vechtscheiding terecht, waarna ze samen met haar kinderen op straat belandde. Ze had op dat moment in haar eigen woorden ‘geen geld, geen opleiding, niks’. Via de school van haar kinderen werd Saraa in 2021 gekoppeld aan haar buddy Jessy. Jessy begreep Saraa goed en stelde zich op als rolmodel. Nu, drie jaar later, heeft Saraa een huis, gaat het goed met haar kinderen en volgt ze een mbo-4-opleiding sociaal werk. Het is haar wens om ooit zelf buddy te worden binnen Kansrijk Groningen: ‘Jessy heeft ook heftige dingen meegemaakt. Ze werkt hard. Ze is een

Wie in armoede opgroeit, voelt zich vaak ‘minder’

Een van de gevolgen van mijn eigen ‘bodemerosie’, was dat er geen ruimte was om na het middelbaar onderwijs te gaan studeren. Ik woonde al tijdens het laatste jaar van het middelbaar onderwijs volledig op mezelf, had weinig geld en zag totaal niet in hoe ik de zorg voor mezelf zou kunnen combineren met werk én opleiding.

Uiteindelijk kwam het er zo’n tien jaar later dan toch van: ik schreef me in voor een studie politieke wetenschappen aan de Universiteit Antwerpen. Ik werd er met een ongemakkelijke waarheid geconfronteerd: armoede gaat niet alleen over minder hebben, Zit je als prille dertiger na jarenlange armoede tussen betergestelde jongens en meisjes die klaar zijn om de sterren van het succes te plukken, dan kan dat erin hakken.

Iemand die ook weet wat het is om zich minder te voelen, is de in Vught opgegroeide Charisma Hehakaya. Lange tijd waren zij en haar ouders aangewezen op de voedselbank. Kranten en boeken werden thuis niet gelezen en een bezoek aan de tandarts was een zeldzaamheid.

Hehakaya ging als eerste uit haar familie naar de universiteit. Daar werd ze net als ik geconfronteerd met de gevolgen van de armoede in haar jeugd. ‘Ik groeide niet op met hetzelfde referentiekader als veel van mijn studiegenoten’, ‘Ook was mijn Nederlands verre van goed. Ik schaamde me voor mijn spreekvaardigheid en volgde veel taaltrainingen. Terwijl mijn studiegenoten makkelijk discussies aangingen en vragen durfden te stellen. Zij spraken elkaars taal.’

Menigeen die in armoede leeft, heeft ondertussen de buik vol van datahongerige wetenschappers

Tijdens haar promotietraject aan het UMC Utrecht richtte Hehakaya daarom het Dit fonds stimuleert (aankomende) eerstegeneratiestudenten om het maximale uit hun talenten te halen. De steun die het fonds biedt aan de studenten is veelzijdig: kleine beurzen, hulp bij het studeren in het buitenland en uitwisseling van kennis en ervaringen met lotgenoten.

Vanuit haar eigen ervaring pleit Hehakaya ervoor dat onderwijsprogramma’s aandacht besteden aan de uitdagingen die een student met een atypische achtergrond om hiermee de sociale drempel voor studenten te verlagen.

Onderzoek doen mét mensen die zelf ook weten wat armoede is

Na mijn universitaire studie ging ik aan de slag als onderzoeker van het maatschappelijk middenveld, zoals stichtingen die armoede bestrijden. En wat ik op den duur in contact met andere onderzoekers ontdekte, is dat specifiek bij armoedebestrijding blijkbaar heel veel onderzoeken horen. Dusdanig veel dat menigeen die in armoede leeft, ondertussen de buik vol heeft van datahongerige wetenschappers. Ergens wel te begrijpen: zit je in de shit, komt men je niet helpen, maar onderzoeken.

Marieke Breed en Fenna van Marle deden onderzoek naar de effecten van studies in achterstandswijken. Breed en Van Marle stellen dat er bij de bewoners sprake is van participatiemoeheid en wantrouwen richting onderzoekers en professionals, en dat er het gevoel heerst dat men alleen maar komt ‘halen’. Een van de jonge bewoners zei: ‘Het is dat Den Haag geen dierentuin heeft zeker,

Bewoners voelen volgens Breed en Van Marle perfect aan wat de bedoelingen zijn. Impliciet schuilt in al dat onderzoek de boodschap dat bewoners beter leren leven zoals de betergestelden leven. In de zin van: ‘Ik ben nog nooit arm geweest, maar zou ik arm zijn, dan zou ik het tien keer beter doen dan jij.’ Veel succes, denk ik dan.

Impliciet schuilt in veel de boodschap dat bewoners beter leren leven zoals de betergestelden leven

Wat volgens mij ook heel erg meespeelt: wij betergestelden zijn vooral geïnteresseerd in de antwoorden van mensen in armoede op ónze vragen. Waarom draaien we dit niet om? Want laten we wel wezen: in de armoededuisternis stelt men zich andere vragen dan voor het beeldscherm.

Advies- en onderzoeksbureau K2, dat in opdracht van verschillende overheden onderzoek doet naar kwetsbare burgers, werkt bij projecten van begin tot eind met mensen met ervaringskennis. En dat begint al bij het opstellen van de onderzoeksvraag, want volgens adviseur Anne Czyzewski zorgt een universiteitsdiploma ‘niet als vanzelf voor een goede onderzoeksopzet; ervaringskennis is

Een van deze ervaringsdeskundige onderzoekers die als zzp’er opdrachten uitvoert voor K2, is Désiré van Pel. Ook Van Pel weet wat bodemerosie is, en in haar levensverhaal komt zowat alles samen over armoede wat ik heb beschreven in mijn boek Momenteel werkt Van Pel als ervaringsdeskundig onderzoeker, adviseert ze beleidsmedewerkers en geeft ze lezingen over een andere blik op bestaansonzekerheid.

Wedden dat ze zich andere vragen stelt dan de mensen die bij zulke lezingen haar publiek vormen? Niet verwonderlijk overigens, als je haar verhaal een beetje kent.

Als jonge vrouw die opgroeide in bittere armoede kwam Van Pel er alleen voor te staan. Ze probeerde nog een studie af te maken, maar slaagde er niet langer in om financieel rond te komen. Ze kwam in een neerwaartse spiraal terecht: drugsverslaving, dakloosheid en criminaliteit. Na een worsteling van jaren

Nog een organisatie die goed heeft begrepen dat mensen met bepaalde ervaringen zich nu eenmaal andere vragen stellen dan de theoretici voor het beeldscherm, is het

Het team van Meetellen bestaat volledig uit mensen die zelf ervaringskennis hebben; van ervaringsdeskundige, professionele onderzoekers tot co-onderzoekers met ervaringskennis.

De waarde van ervaringskennis en ervaringsdeskundigheid in onderzoek is volgens Meetellen groot: van meer vertrouwen en beter contact met respondenten, tot betere vragen, kunnen doorvragen en daardoor betere antwoorden. Via het informele netwerk – waar de organisatie actief in investeert – bereikt Meetellen ook mensen die voor anderen moeilijker te bereiken zijn.

Bij armoedebestrijding is ervaringskennis geen luxe, maar noodzaak

Het mag duidelijk zijn: mensen die in armoede hebben geleefd, hebben een andere blik op de wereld om zich heen. Die blik is zeker bij armoedebestrijding noodzakelijk, want van een gebrek aan besef wat armoede inhoudt is bij hen geen sprake. Zij beschikken over een rijke bron aan ervaringen, observaties en reflecties.

Willen we zorgen voor meer menswaardigheid binnen het armoedebeleid en meer begrip voor elkaar, dan zullen we uit hun ervaring moeten putten, ze een podium moeten geven én ze mee moeten laten beslissen over armoedebeleid. Want wie zijn wij om het allemaal beter te weten?