Niet iedereen gelooft dat smartphones kinderen ongelukkig maken. Hoe overtuigend zijn de critici?
De bestseller The Anxious Generation van sociaal psycholoog Jonathan Haidt betoogt dat jongeren in een mentalegezondheidscrisis zitten door de verslavende smartphone. Het boek kreeg veel kritiek uit de wetenschap. Houdt Haidts argumentatie stand?
Smartphones en sociale media verzieken de mentale gezondheid van jongeren. Dat is de boodschap van The Anxious Generation, de bestseller van de Amerikaanse sociaal psycholoog Jonathan Haidt. Kinderen worden volgens hem zwaar beschadigd door hun mobieltjes en apps.
Haidt beschrijft de smartphone als een groot experiment in een nieuwe manier van leven, waarin persoonlijk contact langzaam wordt vervangen door digitale interactie. Voor kinderen en jongeren, die geen wereld zonder smartphones kennen, is dit de norm. Zij weten niet beter.
De eerste resultaten van dit experiment zijn binnen, beweert Haidt. En dat is geen kattenpis: het brein van deze kinderen wordt anders geprogrammeerd, nu ontwikkelaars beschikken over een ‘brandslang van verslavende content’* die continu hun zintuigen bestookt. Dat heeft geleid tot een mentalegezondheidscrisis onder westerse tieners.
Het verhaal van Haidt oogstte niet alleen veel lezers, maar ook flinke kritiek. Andere wetenschappers betichten hem van het aanwakkeren van morele paniek,* het selectief kiezen van data* en het door elkaar halen van correlatie en causaliteit.* In deze update ga ik in op de belangrijkste kritiekpunten, en waarom ik die – veelal – niet vind overtuigen.
Is er wel een crisis?
Kort na de publicatie van The Anxious Generation kwam Jonathan Haidt onder vuur te liggen van enkele psychologieprofessoren die gaten bespeurden in zijn argumentatie. Christopher Ferguson van Stetson University bijvoorbeeld, trekt het basisidee van Haidts stelling in twijfel:* bestaat die mentalegezondheidscrisis wel?
Ferguson richt zijn pijlen op twee soorten data die Haidt aanhaalt om die crisis te bewijzen: enquêtes over mentale gezondheid, en zelfdodingscijfers. Hij wijst erop dat kinderen die opgroeien in een cultuur waar openlijk over mentale gezondheidsproblemen wordt gesproken, hun klachten eerder melden op vragenlijsten. De resultaten van zulke enquêtes kunnen dus veranderen als de sociale normen verschuiven. Dit fenomeen, bekend als ‘diagnostische inflatie’,* kan ook worden gezien als een teken van vooruitgang: hoe meer mensen een probleem erkennen, hoe minder het taboe op dat probleem.
Ik geloof best dat er diagnostische inflatie is bij termen als ‘depressie’. Maar veel van het onderzoek dat Haidt aanhaalt, maakt gebruik van minder zwaar beladen termen. Als Nederlandse tieners zichzelf vaker als een mislukkeling zien, denk ik niet dat dit komt door het doorbreken van een taboe. Dit geldt ook voor aandachts-, gedrags- en emotionele problemen, en voor de algemene levenstevredenheid.
Ook zijn de cijfers zo snel achteruit gerend, dat enkel diagnostische inflatie onwaarschijnlijker lijkt. In 2023 heeft 24 procent van de vrouwen en 14 procent van de mannen tussen de 18 en 25 jaar last van psychische klachten. Vijf jaar eerder waren deze percentages nog 19 procent voor vrouwen en 7 procent voor mannen.*
Dan zijn er nog de cijfers over zelfdoding. Volgens Haidt nemen de cijfers over zelfdoding onder tieners toe in een groot deel van de Angelsaksische wereld.* Maar volgens Ferguson nemen die cijfers in Amerika toe voor alle leeftijdsgroepen; niet alleen voor tieners.
Bovendien: als ik zelf naar data in Europa kijk, is het bewijs gemengd: in Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Denemarken en Zweden zijn de aantallen iets toegenomen; in België, Frankrijk, Finland en Italië zijn ze afgenomen. Bovendien zie je niet een groot verschil in de data voor en ná 2012 – sinds dat jaar gebruikte meer dan de helft van de Amerikanen een smartphone.* Met andere woorden: als we ons alleen op zelfdoding richten, is Haidts betoog verre van waterdicht.
Toch ben ik niet overtuigd door de kritiek van Ferguson. Cijfers over zelfdoding vormen een uiterst onvolmaakte graadmeter voor mentale gezondheid. Ze betreffen enkel de meest extreme gevallen, kennen aanzienlijke meetonzekerheden,* en zijn niet immuun voor verschuivende culturele normen. Ze zijn ook gevoelig voor gericht beleid: wanneer een land, zoals Frankrijk in 2021,* een nieuwe en verbeterde hulplijn tegen zelfdoding introduceert, kan het aantal zelfdodingen weliswaar dalen, maar dat betekent niet noodzakelijkerwijs dat de algehele mentale gezondheid verbetert.
Haidt neigt naar overdrijving, met superlatieven als ‘een epidemie van mentale ziekte’ in zijn ondertitel. En zijn selectie van landen voor zelfmoordcijfers komt zijn verhaal wel erg goed uit. Maar wat mij betreft blijft zijn hoofdpunt overeind: er zijn genoeg redenen om ons zorgen te maken* over de mentale gezondheid van de nieuwe generatie westerse tieners.
Correlatie is geen causaliteit
Een ander bezwaar met Haidts boek, komt van Candice Odgers (University of California, Irvine) in een zeer kritisch kort artikel* in het gerenommeerde wetenschappelijke tijdschrift Nature. Zij vindt dat Haidt veel te stellig is in zijn bewering dat tijd op sociale media mentalegezondheidsproblemen veroorzaakt.
De meeste onderzoeken naar dit onderwerp zijn inderdaad gebaseerd op correlaties, niet op causale verbanden. En veel studies tonen een scala aan uitkomsten: van kleine en gemengde resultaten tot geen significant verband. (Odgers haalt overigens zelf een recente meta-analyse* aan die kleine, maar significante correlaties aantoont tussen socialemediagebruik en angststoornissen, depressie en sociaal welzijn.) Odgers wijst ook terecht op de mogelijk omgekeerde causaliteit bij smartphoneverslaving: mensen zouden intensief hun mobiele telefoon gebruiken omdat ze ongelukkig zijn met hun leven, en niet andersom.
Al met al laat Odgers zien dat Haidt in zijn boek vooral data presenteert die zijn punt onderbouwen. Hij maakt niet de sterkst mogelijke casus tegen zijn eigen verhaal. Alleen: Odgers is zelf ook te stellig in haar kritiek. Ze beweert dat er ‘geen bewijs is’ dat sociale media een aanjager zijn van de mentalegezondheidscrisis, maar dat is flauwekul.
Er zijn inderdaad geen jarenlange randomized controlled trials gedaan met smartphones en sociale media. Maar er zijn wel een paar experimentele studies, die bijvoorbeeld kijken naar wat er gebeurt als tieners een pauze nemen van sociale media. En Haidt haalt wel degelijk experimentele studies aan. Uit 22 door hem bekeken experimenten vond hij er 16 die significant bewijs leverden voor de schadelijke effecten van sociale media,* of de voordelen van ermee minderen. Een ruime meerderheid.
In één studie* moesten 642 deelnemers dagelijks een halfuur minder op sociale media doorbrengen, een halfuur langer bewegen, allebei, of geen van beide, gedurende twee weken. De groep die beide aanpassingen deed, ervoer de grootste vermindering in depressieve symptomen en een toename in levenstevredenheid.
In een ander onderzoek* werden 2.743 volwassenen gevraagd hun Facebook-account een maand lang te deactiveren. Tachtig procent van de deelnemers in de behandelgroep meldde dat deze pauze hen goed deed.
Nu is dat onderzoek alweer minder relevant, want tieners brengen veel meer tijd door op TikTok en Instagram.* Maar een recenter experiment* uit 2022 toonde aan dat zelfs één week zonder sociale media (waaronder TikTok, Instagram, Twitter en Facebook) leidde tot significant gelukkigere deelnemers, met minder symptomen van angst en depressie.
En wat gebeurt er als je Gen Z’ers (geboortejaar: 1997 tot 2012) zelf vraagt wat zij denken dat de trends in mentale gezondheid veroorzaakt? Dan wijzen Australiërs het vaakst naar sociale media,* en Britten in het bijzonder naar Instagram en Snapchat.* (Ze beoordelen alleen YouTube positief). Van de Nederlanders onder de 30 jaar vinden meer dan vier op de vijf* dat ze te veel tijd op hun telefoon doorbrengen. Dat wijst echt op een verslaving.
Er schuilt ook nog een andere leemte in de redenering van Odgers. Als sociale media geen invloed hebben op de crisis in mentale gezondheid, hoe verklaren we dan de abrupte omslag? Odgers wijst op verschillende factoren die bijdragen aan de stijging van zelfmoordcijfers in de Verenigde Staten, waaronder wapenbezit en de opioïdencrisis.* Maar dat zijn problemen die in Nederland en Groot-Brittannië amper voorkomen. Ze haalt ook discriminatie, racisme en economische tegenslagen aan. Hoewel dit structurele oorzaken zijn van zelfmoord in de VS, is er geen sprake van een plotselinge toename sinds 2012; de trend is eerder dat deze factoren kleiner zijn geworden.*
Een overtuigende waarschuwing
Dus ja, Jonathan Haidt is ontegenzeggelijk stellig en overdrijft regelmatig. Het verband tussen smartphones en mentalegezondheidsproblemen wordt in zijn boek niet met wiskundige precisie vastgelegd. Er zijn geen perfecte experimenten. Maar het verhaal van Haidt is een overtuigende waarschuwing.
De relevante vraag voor de samenleving is deze: hoeveel bewijs is er nodig voordat we als samenleving ingrijpen? Volgens mij zitten we al ver over die grens.
Heb je suïcidale gedachten of maak je je zorgen om iemand in je omgeving? Dan kun je contact opnemen met Stichting 113 Zelfmoordpreventie via 0800-0113 (24/7 bereikbaar) en 113.nl*