Spring naar inhoud

Over wat Europa moet zijn, is dit continent nog lang niet uitgediscussieerd, ziet deze eurofiele Brit

Hemelsbreed was ik 1.500 kilometer van huis toen ik rond een uur of twee ’s nachts aan de praat raakte met Radek en zijn compagnon. We zaten aan de toog van een labyrintisch café dat ooit bedoeld leek voor bohemiens maar nu werd bevolkt door twintigers met septums en sleeves. De twee Roemenen naast me vroegen zich af wat ik als Nederlander in vredesnaam kwam doen in Sibiu, hun stad aan de voet van de Karpaten. Dit was ‘another world’, daarvan waren ze overtuigd.

Zelf vond ik dat wel meevallen. Deze plaats heette lange tijd Hermannstadt vanwege de grote Duitse gemeenschap; niet ver van dit café, in museum Brukenthal, hingen schilderijen van Jan van Eyck en Pieter Brueghel. Wellicht was het enige ‘buitenaardse’ element het feit dat je hier nog wagyu-biefstuk kon eten voor omgerekend 20 euro.

Ik dacht terug aan deze interactie terwijl ik Homelands las, de memoires van Timothy Garton Ash, een kroniek van een halve eeuw aan herinneringen en tachtig jaar aan geschiedenis. De hoogleraar Europese studies aan de Universiteit van Oxford neemt een diepe plons in wat de Amerikaanse oud-president Bill Clinton ‘evenzeer een idee als een plek’ noemde – Europa.

Voor iedereen betekent dat woord iets anders, tekent Garton Ash op. De Zwitserse historicus Gonzague de Reynold bestempelde West-Europa als ‘l’Europe européenne’, in contrast met het zogenaamd ‘onbeschaafde’ Oost-Europa. Voor een Litouwse volksvertegenwoordiger betekende Europa ‘niet-Rusland’.

Maar meer nog dan het abstracte Europa is het voor miljoenen mensen lastig gebleken om de Europese Unie te omarmen, schrijft de Britse professor. Juist door haar hoge technocratische gehalte (voormalig voorzitter van de Europese Commissie Jacques Delors karakteriseerde de begindagen van het Europese samenwerkingsproject als ‘goedaardig despotisme’) is de Unie er onvoldoende in geslaagd een gemeenschapsgevoel te creëren.

Van de euforie na de val van de Muur in 1989 is 35 jaar later weinig meer over. De Tsjechische dissident en latere president Václav Havel zei al in de jaren negentig dat de oprichting van de EU zijn ‘rede, maar niet mijn hart’ aansprak. Rond diezelfde tijd klaagde de Poolse paus Johannes Paulus II dat met de razendsnelle opmars van het westerse kapitalisme in postcommunistische samenlevingen ‘zijn’ ten koste ging van ‘hebben’. En toen moesten de financiële crisis, islamitisch terrorisme, de vluchtelingenpiek, corona en de Russische invasie in Oekraïne nog plaatsvinden.

Misschien zijn het de woorden van Jean Monnet, een van de grondleggers van wat nu de EU is, die nog altijd het best weerklinken in ons werelddeel: ‘Europa wordt gesmeed in crises.’ Want de Unie hield ondanks alles stand, zelfs al valt er het nodige af te dingen op de onrechtvaardige bailouts, ineffectieve herverdelingsmechanismen en bureaucratische pandemiefondsen.

Garton Ash smeedde met Homelands een waanzinnig mooi boek, waarvoor hij putte uit persoonlijke gesprekken met leiders als Michail Gorbatsjov, Margaret Thatcher, George Bush, Helmut Kohl en Lech Wałęsa, en indrukken uit Ceuta, Lviv, Normandië, Boedapest en Delphi. Verplicht leesvoer over wat de auteur ‘het meest aarzelende rijk in de geschiedenis’ noemt.

Timothy Garton Ash: ‘Homelands: A Personal History of Europe’ (384 pagina’s, te koop bij uitgeverij Penguin)
Algemeen redacteur