Pride is het feest van de zichtbaarheid. Maar wie blijft daarbinnen ongezien?
Ik houd van Pride, als feest en strijd tegelijk. Als lhbti+’ers vechten we voor onze rechten door een feestje te bouwen waar mensen maar al te graag bij willen zijn. Behalve de queers die – om wat voor reden dan ook – níét ‘out’ of ‘proud’ zijn. Verliest Pride zo niet precies de mensen uit het oog voor wie ze zegt op te komen?
Ik houd van Pride.
De laatste week van juli en de eerste week van augustus zijn in mijn ogen de gezelligste dagen van het Amsterdamse jaar. In die weken trekken jaarlijks ruim 300.000 mensen naar de hoofdstad om Pride te vieren.* Naast de bekende botenparade barst het van de feestjes, lezingen, demonstraties, debatten, voordrachten, tentoonstellingen en gespreksavonden, bedoeld om de verworvenheden van de lhbti+-gemeenschap te vieren, te gedenken hoe we hier gekomen zijn, en aandacht te vragen voor wat nog beter moet.
Feest en strijd tegelijk. Precies dat maakt Pride zo bijzonder: vechten voor je rechten door een feestje te bouwen waar mensen maar al te graag bij willen zijn.
Het is een insteek die ook vaak – en niet onterecht – kritiek krijgt. Pride is a protest is een veelgehoorde leus, vooral vanuit de hoek die vindt dat het gezapige consumentisme te veel de overhand heeft tijdens Pride, mede vanwege de grote bedrijven die Pride maar al te graag aangrijpen om reclame te maken. Waarom drankjes nippen in de zon met een door Shell gesponsorde regenboogvlag om je schouders, als de lhbti+-gemeenschap zowel nationaal als wereldwijd nog steeds geraakt wordt door discriminatie, agressie, achterstelling en uitsluiting? We moeten geen feest vieren, we moeten een vuist maken!
Toch heb ik de afgelopen jaren gemerkt dat het feestelijke karakter van Pride óók iets toevoegt. Zelden voel ik mij als transgender persoon meer verbonden met de lhbti+-gemeenschap waar ik onderdeel van ben, of de mensen die haar een warm hart toedragen. De feestelijke insteek van Pride verbindt, en maakt bovendien dat het toegankelijk voelt voor mensen die minder uitgesproken activistisch zijn, maar lhbti+’ers wel volop willen steunen. Hoe leuker je ‘samenzijn’ maakt, hoe gemakkelijker je mensen samenbrengt.
Wat helpt is dat ik, naast dat ik Pride een leuk feestje vind, me ook goed kan vinden in het ideaal dat centraal staat: openlijk en zonder belemmering jezelf kunnen zijn, en liefde of seksualiteit op jouw manier kunnen beleven. Dát is waar al sinds eind jaren zestig strijd voor wordt geleverd. Van de verworvenheden die deze strijd heeft opgeleverd, pluk ik nog dagelijks de vruchten. Dat ik ‘out & proud’ kan leven, heb ik aan Pride te danken.
Daarom duik ik ieder jaar met veel plezier in het Pride-gebeuren, in 2016 zelfs als ambassadeur. Ik dompel mij onder in wat de stad aan Pride-marsen, -panelgesprekken en -thema-avonden te bieden heeft. Als dj schuim ik heel wat feestjes af, en voorzag ik meermaals een boot van muziek tijdens de Canal Parade. Ook dit jaar vaar ik weer mee, iets waar ik me enorm op verheug.
Maar ‘out’ en ‘proud’ zijn is niet voor iedereen zo vanzelfsprekend. Ook in Nederland leven sommige lhbti+’ers geheel of gedeeltelijk ‘in de kast’, of kiezen zij ervoor om hun queer-zijn niet te praktiseren. Soms dwingen de omstandigheden hen daartoe, maar soms gaat het om weloverwogen keuzes, vanwege religie, achtergrond of conflicterende wensen binnen een relatie.
Een vraag die de laatste jaren bij me opdoemt: aan wie vaar ik allemaal voorbij, terwijl ik op een Pride-boot zichtbaar en trots mijn queer-identiteit vier? Wie zien we níét, als Pride zo gefocust blijft op ‘out’ en ‘proud’?
Ik sprak hier bijvoorbeeld over met Sara (niet haar echte naam). Zij is lesbisch en woont sinds vorig jaar samen met haar vriendin – iets waar haar familie niets van weet. Naar aanleiding van mijn oproep voor dit essay nodigt ze me bij haar thuis uit om te praten over wat binnen het out-and-proud-ideaal ongezien blijft.
‘Kijk, de Nederlandse norm van vrijheid is dat je je overal mag uiten’, vertelt ze me terwijl we lunchen aan haar keukentafel. ‘Dus het ideaal van Pride is: wees jezelf. Maar ik kom uit een context waar niet het “zelf”, maar het gezin op nummer één staat. Ik denk dat biculturele queer mensen continu in een identiteitsstrijd zitten: hoe verhoud ik me tot de cultuur waarin ik ben opgegroeid en de Nederlandse cultuur? Die thuiscultuur en de Nederlandse cultuur verschillen enorm.’
Als ik buitengesloten word van het gezin waarin ik ben opgegroeid, dan leef ik ook geen vrij leven
Eind jaren zestig kwamen de ouders van Sara vanuit Zuid-Azië naar Nederland. Dat Sara tijdens haar studie niet thuis bleef wonen maar op kamers ging, was voor hen behoorlijk aanpassen. Nu gaat Sara elke twee weken een weekend naar ze toe om voor ze te zorgen. Ook belt ze dagelijks even met haar moeder.
Op die momenten gaat het zelden over persoonlijke dingen. ‘Dat komt deels door een taalbarrière. Het woord voor “gevoel” of “identiteit” ken ik bijvoorbeeld niet in hun moedertaal, wat het moeilijk maakt om daarover te praten. Maar deels is het ook een culturele barrière. Communiceren is gewoon niet een ding bij ons thuis. Dus het is niet eens dat ik geen ruimte zie om te vertellen dat ik samenwoon met een vrouw, maar überhaupt dat ik geen ruimte zie om te vertellen dat ik een eigen leven heb waarin ik keuzes maak voor mezelf.’
‘Ik zeg niet dat de band met mijn ouders slecht is,’ vervolgt ze, ‘hij is goed binnen z’n context. Maar ik heb geen inhoudelijke gesprekken met mijn moeder. Vroeger vond ik dat erg, ik zag mensen om me heen die een rijkere band met hun ouders hadden. Leren dat het ook anders kan, is nog steeds verdrietig.’
Toch zou een coming-out binnen haar gezin ook geen volledige vrijheid betekenen, denkt Sara: ‘Als ik het wel zou zeggen tegen mijn familie, dan word ik sociaal gezien het zwarte schaap van het gezin. Ik denk niet dat ik word onterfd of onteigend, maar wel dat ze zich zorgen zullen maken. En als ik buitengesloten word van het gezin waarin ik ben opgegroeid, dan leef ik ook geen vrij leven. Want ik vind het ook wel gezellig vaak, en dat wil ik niet missen.’
‘Voor iemand die het bekijkt vanuit het westerse perspectief is het waarschijnlijk don’t ask, don’t tell. Maar als ik eens in de twee weken terug de kast in moet, dan neem ik dat voor lief. Natuurlijk zou het heel fijn zijn als ik mezelf niet hoef te verbergen. Maar als ik daardoor verder mijn leven kan leven, zonder dat er vragen worden gesteld, dan is dat ook vrijheid voor mij.’
Over wanneer het woord ‘Pride’ voor het eerst door de homorechtenbeweging werd gebruikt, en wie de term bedacht, is veel onduidelijkheid. Sommigen schrijven het munten van de term toe aan de Amerikaanse biseksuele activist Brenda Howard,* anderen aan Craig Schoonmaker* of Robert A. Martin,* eveneens belangrijke figuren binnen de homorechtenbeweging van de jaren zeventig.
Duidelijk is wel dat in die tijd het fundament werd gelegd voor de hedendaagse Pride-vieringen. In 1969 vonden de Stonewallrellen plaats, waarbij de bezoekers van een gay uitgaansgelegenheid in New York in opstand kwamen tegen de politie die er een inval pleegde. Precies een jaar later, op 28 juni 1970, vonden op diverse plekken in Amerika marsen plaats om de Stonewallrellen te herdenken.* De jaren daarop werden op steeds meer plekken herdenkingen gehouden.
Eerst werden deze vieringen nog ‘Freedom Day’* of ‘Gay Liberation Day’ genoemd. Naargelang de beweging groeide, werden de manifestaties steeds vaker aangeduid als ‘Gay Pride Parades’.
De zichtbaarheid die de verstikkende norm van schaamte doorbrak, verwerd uiteindelijk zelf tot een nieuwe norm
Een passender begrip als Pride bestaat haast niet, voor een gemeenschap die voordat de homorechtenbeweging op stoom kwam vaak gedwongen was diep in de kast te leven. Schaamte is altijd een van de belangrijkste middelen geweest voor het onderdrukken van lhbti+’ers. Voor ‘Stonewall’ werd in New Yorkse kranten geregeld geschreven over invallen bij gay clubs;* opgepakte bezoekers werden met naam, toenaam en foto bekendgemaakt, waardoor zij meestal hun baan, huwelijk en reputatie kwijtraakten.
Door ‘trots’ als uitgangspunt te nemen voor haar activisme, gooide de homorechtenbeweging het juk van schaamte in één keer van zich af. Het besef dat je trots mag zijn op wie je bent, óók wanneer de maatschappij je iets anders doet geloven, was de denkstap die alle daaropvolgende vooruitgang voor de lhbti+-gemeenschap mogelijk maakte. Ineens werd het denkbaar om je publiekelijk uit te spreken tegen onrecht en geweld. Ineens werd het mogelijk om de straat op te gaan om je vrijheid en gelijkheid op te eisen. Ineens was je waardigheid iets waarvoor je open en bloot kon strijden.
De strijd voor lhbti+-rechten heeft dus altijd bestaan bij de gratie van radicale trots en zichtbaarheid. Maar daarmee lijken ‘trots’ en ‘openheid’ soms ook verworden tot het enige script voor een waardig queer leven. De zichtbaarheid die de verstikkende norm van schaamte doorbrak, verwerd uiteindelijk zelf tot een nieuwe norm.
Terwijl het claimen van die zichtbaarheid lang niet altijd, overal of voor iedereen tot de mogelijkheden behoort.
Ik krijg een mail van Bart.
Bart (niet zijn echte naam) is 60-plus en, zoals hij het zelf zegt, ‘crossdresser of travestiet in traditionele zin’. Hij heeft zijn voorkeur om zich als vrouw te kleden pas laat ontdekt – of er pas laat aan toe durven geven. Zo’n acht jaar geleden.
Een geslachtsverandering is niet waar hij op uit is. Het is deels seksualiteit, deels ‘anders willen zijn’, schrijft hij. Hij noemt zich dan ook eerder queer.
De zelfacceptatie voor zijn voorkeur om vrouwenkleding te dragen was een lastig proces, maar inmiddels is hij er blij mee. Hij volgde cursussen styling en make-up, en schafte een prachtige garderobe aan. Op dagen dat hij daar gelegenheid voor heeft, is hij ‘vrouw’. Die dagen, schrijft hij, is hij ‘ronduit gelukkig’.
Toch zit hij naar eigen zeggen met zijn travestie in de kast. Op de dagen dat hij ‘en femme’ naar de stad gaat, bezoekt hij plekken waar de kans dat hij bekenden tegenkomt klein is. Zijn vrouw, met wie hij heel lang samen is, accepteert het tot op zekere hoogte, maar is er niet blij mee. Samen met een relatietherapeut hebben ze Barts voorkeur een plaats gegeven en afspraken gemaakt. In het dorp waar zij wonen kan Bart het niet vertellen en kan hij niet als vrouw de deur uit. Hij is lokaal actief in de politiek, en bovendien bang dat een coming-out hem als zzp’er opdrachten zou kosten. ‘Om die optelsom van redenen, privé en publiek, heb ik er dus voor gekozen om in de kast te blijven’, vertelt hij.
Dat doet pijn: ‘Als ik “en femme” een dagje uit wil, sluip ik met tassen de deur uit en verkleed ik me op een parkeerplaats. Een keuze, maar wel het toppunt van droevigheid als ik eerlijk ben. En ik ben niet de enige.’
De Pride-beweging steunt hij van harte, zegt hij. Al vaker bezocht hij de Pride, het laatst in juni in Utrecht. Hij voelde zich thuis bij de mensen die er waren, maar toch liep hij er ook anoniem en verloren bij: ‘Een vriend(in) vroeg of ik “en femme” naar de Pride Utrecht was gegaan. Dat was niet zo, maar dat had ik wel gewild. Het viel mij op dat ik buiten de boten op de gracht weinig van mijn soort mannen in crossdressing zag. Dat terwijl er toch veel meer van die levens zijn dan je vermoedt.’
‘Nogmaals, heteromannen met een huwelijk en die van travestie houden, maar die niet in de lhbti+-wereld willen verblijven, omdat het niet zo past... Daar heb je er best veel van.’
Toch: is dit niet precies waar Pride voor strijdt? Dat ook de mensen die nu nog niet overal en altijd zichzelf kunnen zijn, zichzelf op een gegeven moment juist niet meer hoeven te verstoppen?
Ja, roept de lhbti+-rechtenactivist in mij, volmondig ja! Maar door die strijd in de vorm van Pride te voeren, blijft zichtbaarheid altijd een voorwaarde voor deelname aan die strijd – waardoor die per definitie ontoegankelijk blijft voor mensen voor wie die zichtbaarheid om wat voor reden dan ook juist geen optie is.
Zeker als je pas net begint met je emancipatie, net een beetje stapjes maakt, dan ga je toch niet meteen naar een activiteit van Pride?
Verliest Pride – als evenement, als protest, als ideaal – zo niet precies de mensen uit het oog voor wie ze zegt op te komen?
‘Ik zou op zich best mee willen lopen met de Pride Walk,’ vertelt Sara me aan haar keukentafel, ‘maar ik denk ook meteen: er zijn daar overal camera’s. Dus wat heb ik daar te zoeken? En als ik ga, hoe ga ik dan? Ga ik met of zonder vrienden? Ga ik middenin lopen? Ik denk daar heel erg over na.’
‘Ik zou me denk ik veel meer welkom voelen bij een besloten bijeenkomst,’ vervolgt ze, ‘specifiek voor biculturele mensen. Zeker als je pas net begint met je emancipatie, net een beetje stapjes maakt, dan ga je toch niet meteen naar een activiteit van Pride? Dan wil je toch eerst even voorzichtig met mensen afspreken in wie je jezelf meer herkent?’
Uiteindelijk denkt Sara dat we een inclusievere benadering nodig hebben van wat ‘vrijheid’ en ‘trots’ betekenen. ‘Alles wat wij doen komt vanuit onszelf,’ zegt ze, ‘dus ook het organiseren van evenementen. Wat nu wordt georganiseerd, vertrekt dus altijd vanuit een bepaalde perceptie. Terwijl: Amsterdam is zo kleurrijk, er zijn zo veel verschillende perspectieven. Het publiek dat op Pride afkomt, is heel erg divers. Dan is het veel inclusiever om te vragen “Wat betekent vrijheid eigenlijk voor jou?” dan om daar vanuit één enkel perspectief invulling aan te geven.’
Terwijl ik dit essay schrijf, krijg ik meerdere reacties binnen van lhbti+’ers voor wie Pride net niet lekker past.
Ik krijg een voicebericht van een trans persoon die niet ‘out’ is omdat ze uitsluiting vreest, en het publieke karakter van Pride-vieringen daarom ‘intimiderend’ noemt.
Ik ontvang berichten van biseksuele personen, die momenteel een relatie hebben met iemand van het andere geslacht en zich daarom tijdens Pride ‘niet welkom’ of ‘een nepperd’ voelen.
Ik spreek een tijdlang met Saúl. Naast aseksueel is hij ook homoseksueel, maar vanwege geloofsredenen doet hij daar niets mee. Hij vertelt dat hij zich trots voelt om queer te zijn, en niemand anders zou willen zijn dan wie hij nu is. Maar hij vertelt ook dat hij weinig ruimte ziet om zijn ervaring te vieren: ‘Stel dat we zouden willen meevaren met de Canal Parade, met een boot voor celibataire, gelovige queers. Ik denk dat dat alleen zou kunnen als de rest van de deelnemers ons niet ziet als een bedreiging voor hun eigen keuzes. Als er geen angst zou zijn dat zo’n “celiboot” de vrijheden die zijn bevochten zou bedreigen, dan was die boot er allang geweest.’
Voor de mensen voor wie deze boot bedoeld zou zijn, is de relatie met God belangrijker dan het beleven van liefde of seksualiteit. Daar kan de homorechtenactivist in mij van alles van vinden. Tegelijkertijd zijn zij óók onderdeel van mijn gemeenschap. Is het dus niet ook gewoon een manier van jezelf zijn die ik moet respecteren, en waar mijn Pride ruimte voor moet maken? Zolang zij er ook het wederzijdse respect voor kunnen opbrengen dat sommige mensen een andere afweging maken, lijkt mij daar weinig mis mee.
Hetzelfde geldt voor hen die hun seksuele of genderidentiteit geheel of gedeeltelijk in het geheim beleven. Voor hen is het compromis een voorwaarde voor het queer leven dat zij leiden. Het Pride-ideaal is echter compromisloos: trots en openheid gaan hand in hand. Wie heimelijk verlangt of liefheeft, hoort er toch niet helemaal bij.
Ook voor hen zou Pride meer ruimte kunnen maken. Misschien dat er mensen zijn die de behoefte hebben juist in hun heimelijkheid gezien te worden. Daarvoor zijn andere dingen nodig dan protestmarsen, straatfeesten of botenparades; ontmoetingen in beslotenheid, met gelijkgestemden, onttrokken aan het oog van de wereld, maar wel met oog voor elkaar.
Het klinkt paradoxaal, maar misschien moet er binnen de zichtbaarheid die Pride vanaf het begin heeft gevierd en ingezet, wat meer ruimte komen voor onzichtbaarheid. Niet alleen omdat het de mensen voor wie zichtbaarheid niet vanzelfsprekend is insluit, maar ook omdat het bewuste zichtbaarheid en bewuste onzichtbaarheid wat meer aan elkaar gelijkstelt. Het idee dat lhbti+’ers die niet ‘out’ of ‘proud’ zijn ‘gered’ moeten worden, of niet meetellen, niet sterk genoeg zijn of zielig, geen gelukkig of waardig queer leven leiden – dat idee is aan wat broodnodige nuance toe.
Natuurlijk wil ik ervoor strijden dat die heimelijkheid op een dag niet meer hoeft, of niemand het gevoel heeft dat hun seksualiteit of genderidentiteit ze tot de eeuwige verdoemenis zal verbannen. Maar tot die dag moet ik misschien óók meer oog hebben voor de mensen die de vrijheid die wij in Nederland hebben anders invullen dan ikzelf.
Wanneer collectieve vrijheid groeit, ontstaat ruimte voor persoonlijke keuzes. Juist dat zouden we met Pride wat meer mogen vieren. Want de verscheidenheid waarop mensen hun queer-zijn beleven, is iets om trots op te zijn.