Amsterdam werd niet per ongeluk een stad voor de rijken, laat dit boek zien

Josta van Bockxmeer
Correspondent Wonen

Begin jaren tachtig wilde er amper iemand wonen in het verwaarloosde centrum van Amsterdam. Huizen stonden leeg, hele wijken zouden worden afgebroken. Vandaag is het er vechten om een woning. In zijn boek De stad vraagt journalist Marcel van Engelen zich af: hoe veranderde zijn Amsterdam in een stad die ten onder gaat aan zijn eigen succes?

Kun je nog houden van een stad waarin je alleen kunt wonen als je heel veel geld hebt, of heel veel geluk? Een stad die zoveel bezoekers trekt dat er tussen de drommen mensen steeds minder ruimte is voor bewoners?

Die vragen schoten door mijn hoofd tijdens het lezen van het onlangs verschenen boek van journalist Marcel van Engelen, waarvoor hij in de geschiedenis dook van de stad Amsterdam in de afgelopen vijftig jaar.

Van Engelen houdt overduidelijk van Amsterdam, waar hij al jaren woont en waar zijn dochters opgroeien. Liefdevol beschrijft hij de plattegrond van de stad als ‘de jaarringen van een boom, waarmee de stad in de loop der eeuwen is aangedikt’. Maar hij ziet ook wat er misgaat. Hoge huren en huizenprijzen, mensen die wegtrekken, fietsfiles en wafelwinkels.

Hij vraagt zich af: Hoe kon Amsterdam worden wat het nu is, een stad die van binnen wordt uitgehold? En wat is de toekomst van de hoofdstad?

De jaren tachtig: Amsterdam is vervallen

Van Engelen zet het populaire Amsterdam van nu af tegen dat van de jaren tachtig. Het is nu moeilijk voor te stellen, maar toen lag het centrum van de hoofdstad er verwaarloosd bij. Wie destijds het Centraal Station uit liep richting het centrum, kwam terecht op de Zeedijk: het terrein van heroïnejunks. Aan de grachten waren gevels gestut met boomstammen zodat ze niet zouden instorten. In oude volkswijken zoals de Dapperbuurt of de Jordaan stonden veel vervallen huizen, en vaak stonden ze leeg.

Hoe dat kon? In de decennia daarvoor was veel industrie weggetrokken uit de binnenstad, waardoor er nog maar weinig werkgelegenheid was. Het stadsbestuur besloot de vervallen wijken niet op te knappen. In plaats daarvan moedigde het bewoners aan te verhuizen naar nieuwe buitenwijken of naar zogenoemde groeikernen als Almere en Purmerend.

De binnenstad was – naar Amerikaans voorbeeld – bestemd voor grote kantoren. Die zouden vanuit de buitenwijken bereikbaar zijn via nieuwe metrolijnen en brede wegen. En om dat mogelijk te maken zouden de buurt rond de Nieuwmarkt, de Dapperbuurt in Oost en grote delen van de Jordaan worden afgebroken.

Bewoners kwamen in opstand

Dat het niet zover kwam, lag aan de bewoners. Van Engelen beschrijft met verve de scene van krakers en kunstenaars die in de jaren zestig ontstond. Daarbinnen werden actiegroepen gevormd, die zich verzetten Ook portretteert Van Engelen de eigenzinnige wethouder Michael van der Vlis (PvdA), die zelf in een verwaarloosd huis in De Pijp woonde. Hij zag in waarom juist de oude binnenstad aantrekkelijk was om in te wonen – maar dan moest de gemeente er natuurlijk wel in investeren.

Het is voor een deel aan hem te danken dat het beleid veranderde: vanaf de jaren zeventig werden oude stadswijken niet meer gesloopt, maar juist opgeknapt. Er kwamen wel nieuwe huizen bij, maar die pasten bij de bestaande bebouwing. Er hoefden nauwelijks woningen te verdwijnen en de nieuwe huizen waren (zo veel mogelijk) betaalbaar voor de mensen die al op die plek woonden.

Een rigoureuze verandering in het stadsbestuur. En van groot belang: de buurten die toen tegen de vlakte zouden gaan, zijn nu het populairst.

Meer ruimte voor de markt

Het zijn dit soort belangrijke beleidsveranderingen die de rode draad van het boek vormen. Zoals Van Engelen zelf schrijft: ‘Amsterdam is niet vanzelf de stad geworden die het nu is […] Die stad is zo gemaakt.’

In dat beleid kreeg de markt steeds meer ruimte. Begin jaren negentig besloot het stadsbestuur dat er – opnieuw naar Amerikaans voorbeeld – een zaken- en woondistrict moest komen langs de IJ-oevers. Voor de bouw ervan waren niet langer woningcorporaties de aangewezen partijen, maar grote banken en verzekeraars. Die investeerden het liefst in duurdere huur- en koopwoningen.

En al maakte de gemeente afspraken over de hoogte van de huren, die golden slechts voor vijftien of twintig jaar. Daarna mocht de belegger die de huizen verhuurde, de kosten laten stijgen. Zo werd het Java-eiland, dat begon als wijk voor de middenklasse, bijvoorbeeld

Hoe groot de invloed van de markt was, wordt het duidelijkst in het hoofdstuk over de Zuidas. Daarin schrijft Van Engelen dat Pi de Bruijn, de architect die van de gemeente in 1998 de opdracht kreeg het stedenbouwkundig plan te maken, een bruisende stadswijk voor ogen had. Er moesten behalve kantoren ook uitgaansgelegenheden komen, winkels, woningen en galerieën.

Deze geldschieters wilden geen gezellige buurt, maar een prestigieus zakendistrict

Maar uiteindelijk gaf het stadsbestuur stukje bij beetje toe aan de wensen van de banken en grote accountantskantoren. Deze geldschieters wilden geen gezellige buurt, maar een prestigieus zakendistrict. Daar past geen kantine, theatertje of supermarkt op de begane grond bij, maar een ruime lobby met een luxueuze uitstraling, die zicht biedt op wie er binnenkomt.

En dus kwam er geen levendige stadswijk en vind je in de nieuwe woonwijken aan het IJ meer dure dan betaalbare woningen. Tel daar de verkoop van sociale huurwoningen en de stijgende huizenprijzen bij op, en je ziet: alleen wie veel geld heeft, of heel veel geluk, maakt tegenwoordig nog kans in Amsterdam.

Wat is de toekomst van Amsterdam?

Hoe moet het nu verder? Waar kun je op hopen als je van Amsterdam houdt? Van Engelen schetst een somber beeld. De stad is een ‘sorteermachine’ geworden, Jonge mensen (tussen de 18 en 27 jaar) die naar de stad komen, blijven steeds korter. Na gemiddeld tweeënhalf tot drie jaar worden de kosten van hun woning te hoog, of en kunnen ze geen nieuw huis meer vinden.

Ook ik voel die druk. Stel dat ik ooit niet meer in mijn sociale huurwoning kan of wil wonen, vind ik dan nog wel een plek? En al heb ik zélf een fijn huis, de afgelopen jaren zijn meerdere vrienden uit Amsterdam verhuisd omdat ze er geen betaalbare woning meer konden vinden.

Toch ben ik positiever dan Van Engelen. Het stadsbestuur verandert opnieuw van koers: door de hotelstop komen er, in ieder geval in de toekomst, Door de vergunningplicht voor verhuur via Airbnb worden En door de strengere regels voor de bouw van sociale en middeldure huurwoningen neemt het aantal betaalbare huizen in ieder geval iets toe.

Mooie ontwikkelingen, maar in de praktijk vallen ze tegen, schrijft Van Engelen. Hotels vestigen zich bijvoorbeeld net buiten Amsterdam. In zijn epiloog doet hij een paar suggesties: De stad zou weer zelf grond moeten kopen om meer controle te krijgen over wat er komt te staan. Het stadsbestuur moet kritischer zijn als het gaat om de ontwikkelaars en beleggers waarmee het in zee gaat. Het kan een eigen woningbedrijf oprichten en partijen zonder winstoogmerk, zoals wooncoöperaties, een plek bieden.

Dat laatste gebeurt al. Op IJburg, waar ik woon, heeft en er staan er Het is een pril begin, en het zal zeker nog geen oplossing bieden voor een grote groep mensen. Maar het maakt de kans op een betaalbare woning íéts groter. Bovendien maken de bewoners van de coöperaties de buurt weer levendiger, met volkskeukens, betaalbare concerten en workshops voor kinderen.

Er zijn eerder grote veranderingen in het beleid van de stad geweest. Er kan een nieuwe omslag volgen. Wie weet ziet de stad er over twintig jaar opnieuw heel anders uit.