Goed nieuws: Nederlandse ouderen worden gelukkiger én minder eenzaam
Het regent verhalen over ouderen in Nederland die almaar eenzamer en ongelukkiger worden. Deze keer in Grotere Plaatjes: de cijfers laten zien dat het met onze 70-plussers juist de goede kant op gaat. (Maar ga vooral wat vaker bij ze langs!)
‘92 procent van de Nederlandse 75-plussers woont zelfstandig. Een groot deel van deze groep komt amper de deur uit’, schreef het Algemeen Dagblad vorige maand.*
‘Ouderen in de steek gelaten’, was de titel van een lezersbrief van ene Frans Boomer in De Telegraaf.*
‘We behandelen in dit land onze gevangenen beter dan onze ouderen’, brieste Geert Wilders in november tijdens het RTL-verkiezingsdebat.*
Het regent berichten over hoe eenzaam en ongelukkig ouderen zijn.* Het lijkt erop dat er in Nederland amper wordt omgekeken naar gepensioneerden. Dat onze ouderen worden verwaarloosd en wegkwijnen in een verpleeghuis. En dat terwijl die groep ouderen steeds groter wordt: het aantal 70-plussers in dit land is sinds 1990 meer dan verdubbeld. Inmiddels gaat het om 2,6 miljoen mensen.
Steeds meer ouderen dus, die desalniettemin steeds ongelukkiger en eenzamer worden. Hoe zit dat precies? Ik onderzocht die vraag aan de hand van tien enquêtes van de European Social Survey, waarbij iedere twee jaar duizenden Nederlanders het hemd van het lijf gevraagd wordt, en keek naar data van de Vrije Universiteit Amsterdam (VU).*
Wat zeggen de cijfers?
Welk cijfer geef jij je leven? Als je de antwoorden van 70-plussers op die vraag vergelijkt met hun antwoorden uit voorgaande jaren, dan valt je iets op. Anders dan je misschien zou verwachten, wordt dat cijfer gemiddeld niet lager. Integendeel: steeds meer ouderen geven hun leven een hoger cijfer!
Bij ongeveer acht op de tien ouderen is dat een acht of hoger op een schaal van één tot tien. Bij jongeren (16 tot 29 jaar) is dat een heel ander verhaal: van die groep geeft slechts iets meer dan de helft hun leven zo’n hoog cijfer. Van de ouderen geeft maar 3 procent zijn leven een cijfer onder een zesje – onder jongeren is dat percentage bijna twee keer zo hoog.
Ongelukkig lijken de meeste ouderen dus niet te zijn. Hoe zit het dan met die eenzaamheid? De VU vroeg het tussen 1996 en 2016 aan duizenden oudere mannen en vrouwen. Wie je het ook vraagt binnen deze groep – verdeeld over ouderen van 58 tot 67 jaar, 68 tot 77, of 78 tot 87 – het percentage ouderen dat zich eenzaam zegt te voelen is in die twintig jaar afgenomen. (Later, tijdens de pandemie, nam dat percentage uiteraard even toe, maar dat druist gelukkig in tegen de langdurige trend.)
Het wordt dus minder, maar het gaat helaas alsnog om forse percentages: in 2006 zei 46 procent van de 78-plussers dat ze zich eenzaam voelden; in 2016 was dat 38 procent.* Het absolute aantal eenzame ouderen is hoger dan aan het begin van de eenentwintigste eeuw (er zijn nu nou eenmaal veel meer ouderen dan toen), maar relatief gezien ligt dat aantal lager. En al blijft eenzaamheid bij ouderen voor een groot deel van de groep een probleem: er is sprake van vooruitgang. Als dat percentage gelijk was gebleven, konden we er vandaag de dag 75.000 eenzame ouderen bij optellen.*
Minder met elkaar afspreken, toch minder eenzaam
Daarnaast is er een verschil tussen emotionele eenzaamheid en sociale eenzaamheid. Sociaal contact maakt niet per se minder eenzaam: wie zich emotioneel eenzaam voelt, mist geen mensen in de buurt of oppervlakkige ditjes en datjes, maar diepgaande gesprekken of een emotionele connectie. 13 procent van de 75-plussers voelt zich in dat opzicht flink eenzaam; bij mensen tussen de 18 en 34 jaar is dat 23 procent.*
In de data vind ik alvast een mogelijke verklaring voor het feit dat die grote groep eenzame ouderen kleiner wordt. Twintig jaar geleden zei maar liefst 17 procent van de 70-plussers nog dat ze niemand hadden om intieme en persoonlijke zaken mee te bespreken. In 2020 was daar nog minder dan 2 procent van over. Hoe dat komt, kan ik uit de data niet opmaken. Opvallend genoeg spreken ouderen gemiddeld mínder af met andere mensen dan tien jaar geleden.
Wie weet heeft de positieve ontwikkeling iets te maken met een nieuwe generatie ouderen. Wellicht hebben zij meer sociale contacten – dankzij de moderne technologie hoef je voor dat contact niet per se met iemand af te spreken – of zijn ze opgegroeid in een maatschappij waarin al wat meer ruimte was voor het praten over emoties.
Ouderen voelen zich dus steeds beter, al zijn er nog veel ouderen met wie het niet goed gaat. Dat klinkt tegenstrijdig, maar dat is het niet. Ik moet denken aan de zienswijze van de Duitse econoom Max Roser, de oprichter van Our World in Data, die stelt dat deze drie punten elkaar niet uitsluiten:
- De wereld is verschrikkelijk.
- De wereld is veel beter dan zij was.
- De wereld kan nog veel beter zijn.
In dit geval:
- Er zijn veel ouderen eenzaam en/of ongelukkig.
- Er zijn veel minder ouderen eenzaam en/of ongelukkig dan twintig jaar geleden.
- Er kunnen nog minder ouderen eenzaam en/of ongelukkig zijn.
Er is dus nog genoeg te doen. Eenzame ouderen in verpleeg- en verzorgingshuizen hebben relatief vaak last van psychische klachten. En hoewel we op de goede weg zitten, heeft één op de drie 70-plussers nog altijd minder dan eens per week een afspraak met een familielid, vriend of collega.
Het blijft belangrijk dat we naar elkaar omkijken. Ook naar ouderen, die – net als jongeren – dus wel wat hulp kunnen gebruiken. Maar laten we niet doen alsof er ondertussen geen vooruitgang wordt geboekt.