Deze ongeneeslijk zieke leraar schreef een boek vol levenslessen. Voor zijn kind – en voor iedereen die van hem wil blijven leren

Lex Bohlmeijer
Correspondent Goede gesprekken
De foto komt uit het persoonlijk archief van Jasper Rijpma en is gemaakt door Jeroen Berkhout.

Jasper Rijpma is een onderwijsman in hart en nieren. Nadat bij hem in 2020 een ongeneeslijke vorm van huidkanker werd geconstateerd, besloot hij een boek te schrijven. Een nieuw verhaal, vanuit het vertrouwen in elkaar en in de toekomst. Zo blijft hij van betekenis; niet alleen voor zijn dochter – ook voor ons.

Jasper Rijpma is een bevlogen onderwijsman. Sinds hij in 2014 werd kwam hij in het hart van het onderwijsdebat terecht. Naast zijn lespraktijk streeft hij naar verbetering van het onderwijs, en naar terugdringing van het nijpende lerarentekort. Goed onderwijs is van essentieel belang voor een samenleving, dat is de overtuiging die hem drijft.

Zijn gedrevenheid veranderde niet toen in 2020 bij Rijpma ongeneeslijke huidkanker werd vastgesteld. Melanoom. Wel stond zijn leven op zijn kop. Inmiddels gebruikt hij alweer tweeënhalf jaar een medicijn dat de groei van de tumor tegengaat. Daarmee leeft hij langer dan de artsen verwachtten. Hij beschouwt het als een soort blessuretijd die hij optimaal wil benutten. Want dat is misschien wel de belangrijkste les in het leven: van betekenis zijn voor andere mensen.

In de eerste plaats zijn eigen dochter. Zij is nu vijf. Voor haar schreef hij een boek dat zijn geestelijke testament bevat, voor later, als ze groot is: Het ontroerende is dat hij zijn dochter dus een toekomst geeft.

Het belang daarvan strekt zich uit naar ons allemaal, de hele samenleving, want het sluit aan bij de roep die steeds luider wordt in deze nostalgisch-nationalistische tijd, dat we een nieuw verhaal nodig hebben. Opdat we de toekomst met vertrouwen en hoop tegemoet kunnen treden. Rijpma draagt zijn steentje bij en geeft daarmee gestalte aan wat in de Afrikaanse filosofie ubuntu Ik ben omdat wij zijn. We zijn fundamenteel afhankelijk van elkaar, je staat er niet alleen voor.

Een gesprek over de dood, onderwijs, opvoeden én surfen (een van zijn grote passies). We ontmoeten elkaar in Park Frankendael, in Amsterdam-Oost, waar hij vlakbij woont en vaak met zijn dochter de natuur in duikt.

Transcript

Dit park is dus je achtertuin, waar jouw dochter van vijf de ijsvogel weet te zitten?

‘En als we een beetje geluk hebben, gaan we hem zo zien.’

In hartje Amsterdam?

‘Het is bizar, maar er is best wel wat natuur voor wie goed weet te kijken.’

Een geheimtip, deze tuin achter Huize Merkelbach in Park Frankendael. Hier leert jouw dochter de natuur kennen?

‘Wij hebben een kleine woning. Ik durf wel te zeggen hoe groot. Dat is 32 vierkante meter. Daar wonen we met z’n drieën. Dus we moeten veel naar buiten. Dat is het eerste antwoord. Voor Amsterdamse begrippen hebben we een gigantische tuin, ook ongeveer 32 vierkante meter. Dus mijn dochter heeft best wat blootstelling aan de natuur, zowel de gecultiveerde vorm in de tuin als deze semi-wilde vorm van het park.’

Proef je de geur van de herfst die eraan komt?

‘Zeker. Ik weet niet of ik het juist heb, maar ik ben een surfer, dus ik ben altijd bezig met de wind. En volgens mij begint die te draaien. Die zuidwestwind die typisch is voor de zomer wordt op een gegeven moment die gure westelijke wind met regen. Ik houd dat altijd scherp in de gaten.’

Dit typeert jou volledig: in het bos weten hoe de wind waait!

‘We zijn nu in de Heemtuin. Dat is een stukje van Park Frankendael waar ze flora uit alle hoeken van Nederland samen hebben gebracht. Planten die normaal gesproken in het duingebied horen, bijvoorbeeld. Her en der staan bordjes met waar ze vandaan komen.’

Duinen ten zuiden van Bergen aan Zee. Grondsoort kalkrijk zand. Kardinaalsmuts, wegedoorn, kruipwilg, hondsroos. Er valt hier veel te leren hè?

‘Misschien wel een mooie metafoor voor dit land! Kijk, daar zit het holletje van de ijsvogel. Die twee gaten in de wal aan de overkant.’

Twee ogen.

‘Die spot je niet door zo haaks op het water te kijken. Hij gaat heel hard hè? Als een soort blauwe schicht over het water.’

We zijn twee minuten bezig. En ik hoor in jou de geboren leraar. Hoe fijn jij het vindt om dingen over te dragen…

‘Ik sprak laatst iemand die het had over zendingsdrang. Ik weet niet of ik dat een fijn woord vind, maar ik herken het wel, ja.’

Zo voel ik dat helemaal niet. Het is vreugde.

‘Nou ja, daar kan ik wel mee leven.’

Wat je zegt. Wat is het motto waar jij je boek mee opent?

‘Dat is van Desmond Tutu. Dat heb ik bewust gedaan. Ik bewonder Desmond Tutu. Het citaat gaat zo. “Allemaal ervaren we angst. Maar wanneer we die onder ogen komen en erkennen, zijn we in staat om hem om te zetten in moed. Moedig zijn betekent niet dat je nooit bang bent. Het betekent handelen zoals je weet dat je moet. Zelfs als je onmiskenbaar bang bent.”’

Heb jij veel moed aan de dag moeten leggen de laatste jaren?

‘Wat verstaan we onder moed…? Het is wat anders dan roekeloosheid. Het is ook wat anders dan gekke dingen doen in mijn sport (surfen). Dat categoriseer ik eigenlijk vooral onder de roekeloze vorm van moed. Wat ik wel onder moed versta, is boven jezelf uit kunnen stijgen. Om de dingen te doen die van waarde zijn. Voor mijn dochter, bijvoorbeeld. Les blijven geven. Ik vind het een beetje vreemd om dat over jezelf te zeggen, maar toen ik ziek werd, kreeg ik een uitkering en ben ik feitelijk met pensioen gegaan. Ik hoef nooit meer een dag te werken.’

Nog geen 40?

‘Inmiddels ben ik 40. Toen nog niet. Moed hebben is ook van betekenis willen blijven, voor mijn dochter en voor de leerlingen. Letterlijk tegen de klippen op soms: ik ben vanuit het ziekenhuis les blijven geven.’

Dat noem ik eerder veerkracht. Niet per se moed. Maar jij hebt nadrukkelijk de dood aangekondigd gekregen. Ben je toen bang geweest?

‘Dit is natuurlijk een lastige vraag. Ik ben nu gewend om met deze ziekte te leven. In die tijd was het zo dat alles op zijn kop kwam te staan. Eerst had ik melanoom.’

(Je raakt met je hand de zijkant van je hals aan.)

‘Ik dacht toen nog: dat komt wel goed. Ze snijden het even weg. Grondig. En daarna plakken ze een stukje huid ervoor in de plaats. Daarna bleek het toch lokaal uitgezaaid. Toen zeiden ze: weet je, we hebben immuuntherapie. Nou, prima. En toen bleek de immuuntherapie niet aan te slaan. Bleek het uitgezaaid te zijn in mijn longen. Maar ze hadden nog weer een andere behandeling. En daar waren ze hoopvol over. Dus je gaat mee in in het optimisme. Toen ook die niet bleek aan te slaan, werd ik wel even bang. Geconfronteerd met de reële mogelijkheid dat het een aflopende zaak zou zijn op de zeer korte termijn.’

Dan ga je dood. Je denkt dat je doodgaat.

‘Met andere woorden: je denkt dat je doodgaat.’

Hoe is dat? Hoe was dat voor jou?

‘Lex, het is tien uur ’s ochtends! Op de een of andere manier heb ik er toch wel snel mee weten te dealen. Maar ik heb natuurlijk ook een vrouw. En een dochter. Voor mezelf hanteer ik het motto van Epicurus: “Ik hoef niet bang te zijn voor de dood. Want zolang ik leef, is de dood er niet. En als ik dood ben, dan ben ik er niet. Maar dat geldt voor mij, dat geldt niet voor mijn vrouw. En dat geldt ook niet voor mijn dochter. Want die blijven.’

Daar zit het verdriet en de pijn, eigenlijk. Meer dan voor de anderen. Dat zei René Gude een keer tegen mij, toen ik hem vroeg hoe het was om dood te gaan. 'Voor mijn dierbaren is het erger dan voor mij', antwoordde hij toen.

‘Daar kan ik me wel in herkennen, ja. Hij heeft dat boek geschreven: Sterven is doodeenvoudig. Iedereen kan het. Dat is typerend. Hij wist het altijd wel met een kwinkslag te brengen.’

Je leeft sinds de aankondiging in onzekerheid. Je weet niet hoelang het gaat duren?

‘Het is nog steeds zo. Ik zie het als een voetbalwedstrijd met verlenging. Die kan misschien wel eeuwig duren. Weten wij veel. Ze zeggen altijd tegen mij: “Jasper, de ontwikkelingen gaan razendsnel in de medische wetenschap.” Maar ja, ik word om de drie maanden gescand. Nog geen jaar geleden zijn er uitzaaiingen in mijn hersenen gevonden. Dat was alweer slecht nieuws. Ik neem je mee naar de wachtruimte van het Nederlands Kankerinstituut. Ik kom daar met mijn vrouw, dat is altijd spannend. Ik zit zenuwachtig in de magazines te bladeren op mijn stoel. Van bil naar bil. We wachten op de arts. Deze arts is een Duitse man met pretoogjes. Als hij me aankijkt met pretoogjes weet ik dat het goed is. Als hij uit de gang komt met het gezicht van een oorwurm weet ik: het is niet goed. Dat is het spannendste moment.’

Iedere keer weer. Het nieuws. Wat kan ik weten over de tijd die ik heb om te leven?

‘Contractverlenging van het leven, eigenlijk.’

Je bent een geboren leraar. Wat heeft de dood jou geleerd?

‘Nou, de dood… Ik ben niet dood. De confrontatie met de dood. Kijk. Dit vind je ook weer terug bij andere denkers die over de dood hebben geschreven zoals René Gude en anderen. O, trouwens ook Fokke Obbema met zijn serie in de Volkskrant. Hij is zelf een keer geconfronteerd met de dood. Hij was eventjes dood, na een hartstilstand. Te hard gewerkt. De conclusie uit veel van die interviews is dat juist het aangezicht van de dood het leven accentueert. Het werpt meer licht op het leven. Dat herken ik.’

Wat ik opmaak uit je boek is dat je van betekenis wilt zijn. Alles wat je doet moet van waarde zijn.

‘Als ik zeg dat het het leven feller laat schijnen, betekent het ook dat ik me meer wil concentreren op de dingen die voor mij van waarde zijn. Mijn gezin, natuurlijk. Maar ook surfen. Lekker eten. Als ik heel eerlijk moet zijn.’

Genieten van het leven dus.

‘Zeker, zeker. Ik ben hierdoor echt niet een soort moraalridder geworden. Ik heb nog lesgegeven. Het schrijven van een boek voor mijn dochter vind ik iets ontzettend zinvols.’

Ik vind het ontroerend en mooi. Alsof je je geestelijke testament aan haar schrijft.

‘Geestelijk testament, wauw. Het is natuurlijk wel een beetje vreemd. Een vriend appte mij gisteravond: hoe voel je je? Ik voelde me gisteravond heel vreemd, wetend ook dat wij dit gesprek gingen hebben. Mijn verhaal ligt nu min of meer op straat. Het is dus publieke informatie, terwijl het gericht is aan mijn dochter. Ik heb ergens de beslissing genomen om het te publiceren. Dat heeft alles te maken met wat ik eerder de zendingsdrang noemde. Of betekenis toevoegen aan het leven, hoeveel dagen ik ook nog heb.’

Wat is voor jou zelf het belangrijkste dat je je dochter (Almadie, die nu vijf is) mee wilt geven voor later? Je adresseert haar als ze achttien is. 

‘Dat is de kernvraag. Vanmorgen stond ik onder de douche “Kleine jongen” van André Hazes te zingen: Dit leven gaat voorbij. Er is zo weinig tijd, dus leef, want jij bent vrij. Maar doe het wel verstandig en maak de mensen blij. Dan zul je echt gelukkig zijn. Dat is de kern van alles.’

Van betekenis zijn voor andere mensen?

‘Van betekenis zijn voor mijn dochter en via dit schrijfsel, dit relaas, hopelijk ook voor anderen. Zo zie ik het maar. En daarvoor durf ik mijn leven, dat klinkt een beetje dramatisch, maar goed, mijn verhaal op straat te gooien voor het grotere goed.’

We leven in een supersombere tijd. Dat heeft de hele samenleving in de greep. Wat hebben we voor toekomst? Verstandige mensen zeggen dat we een nieuw verhaal nodig hebben. Dat geldt op het persoonlijke vlak voor jouw dochter, maar ook voor heel Nederland. Jij baseert je erfenis voor de toekomst op twee dingen: de fiets en het Plakkaat van Verlatinghe. Ik vind dat zo gaaf!

‘Ja ik heb het meegenomen, ik heb het bij me!’

Dat kan niet. Het komt uit 1581.

‘Het zit in mijn tas, ik zal het er zo uit halen. Ik ben voor dat hoofdstuk op het spoor gezet door jouw collega Rob Wijnberg, die na de laatste verkiezingen (die in mijn optiek dramatisch verlopen zijn) op De Correspondent een stuk heeft geplaatst met als titel “We hebben een nieuw verhaal nodig”.’

Zijn laatste boek gaat daar ook over.

‘Ik dacht: we moeten dat verhaal ophangen aan gedeelde waarden en het liefst aan gedeelde iconen, dingen waar we trots op kunnen zijn. Een aantal van die iconen hadden we natuurlijk al. Laten we zeggen de VOC en de Gouden Eeuw, maar ja, die bevatten bij nadere inspectie toch wat krasjes en wat wat vlekjes en misschien dat we die voor nu eventjes kunnen parkeren.’

Besmet materiaal.

‘Toen dacht ik: we hebben die goeie ouwe fiets. Dat is nou echt iets om trots op te zijn. Die is dynamisch. Echt Nederlands. Ken je het knooppuntennetwerk?’

Daar maak ik wekelijks gebruik van. In heel Nederland hangen bordjes op hoeken en bomen en paaltjes die met nummers de richting aangeven waar je naartoe kunt fietsen.

‘Als je ze eenmaal ziet, dan zie je ze en word je langs de prachtigste stukjes van Nederland geleid. Dat is een infrastructureel wonder.’

Het is een netwerk, dus symbool voor verbinding. 

‘Daar kan een prachtig verhaal over verleden, heden en toekomst in samenkomen. En dan is er het Plakkaat van Verlatinghe.’ 

Zullen we intussen in de zon gaan zitten? Als dat mag, want jij hebt een vorm van huidkanker.

‘Melanoom is de meest agressieve vorm van huidkanker. Dat nieuwe plekje in mijn hals moet ik insmeren. Dat heb ik vanmorgen gedaan. De voorbije jaren heb ik me druk gemaakt over huidkankerpreventie. Het motto is: “Weren, kleren, smeren.” In die volgorde. Het is nu ochtend, de zon is niet op zijn sterkst. Tijdens de hete uurtjes, rond het middaguur, kan je maar beter uit de zon zijn. Maar het is nu half bewolkt. En ik ga ook genieten. Net zoals met alcohol: genieten, maar met mate.’

Jij hebt het Plakkaat van Verlatinghe bij je, een historisch document van vijf eeuwen oud. Dat pak je nu even uit een folietje… 

‘Dit is onze onafhankelijkheidsverklaring. En niet alleen de onze. Ik heb er een boekje bij gedaan van Anton van Hooff. Het is volgens deze hoogleraar ook de eerste onafhankelijkheidsverklaring ter wereld. Het document dat ik hier vasthoud, is van mondiale historische waarde.’

Dit is de eerste druk. Die moet veel waard zijn, denk ik?

‘Ja, die is heel veel waard. En ik verwacht dat hij wellicht in de toekomst nog meer waard zal zijn. Want binnenkort, dat wil zeggen: niet meer in mijn leven hoor, maar in het leven van mijn dochter, zal deze vijfhonderd jaar oud zijn. Ik zal voorlezen. “Plakkaat van de Staten-Generaal van de Verenigde Nederlanden. Bij de welke, mits de redenen in het lange en hetzelfde begrepen (komt-ie): men verklaart de koning van Spanje vervallen van de overheid en de heerschappijen van deze Nederlanden. En verbiedt zijn naam en zegel voortaan in deze landen te gebruiken.” Et cetera.’

Dus ophoepelen, koning van Spanje.

‘En die gedachte is dus revolutionair, daar gaat mijn hart als leraar harder van kloppen. Dat een volk soeverein is, dus het laatste woord heeft, het recht om zijn vorst af te zetten als die er een potje van heeft gemaakt. Daar wijdt dit boekje veel woorden aan. Maar die gedachte is nieuw in die tijd. En later dus overgenomen in de Verenigde Staten. Toen zij van hun despoot af wilden en hun Declaration of Independence schreven. Het is geen copy-paste, maar ze hebben heel goed gekeken naar dit document in mijn handen.’

En welke waarden ontleen jij hieraan voor dat nieuwe verhaal? Waarmee wij de toekomst met vertrouwen tegemoet kunnen zien?

‘Er zitten twee waarden in voor wie goed weet te interpreteren. Waarden die we misschien een beetje vergeten zijn. Namelijk de waarde van tolerantie. Enerzijds het tolereren van andere geloofsopvattingen met name. En in het verlengde daarvan gewetensvrijheid. Ik noem dat maar even diversiteit. Diversiteit en tolerantie, dat zijn de twee waarden die eigenlijk aan de basis staan van de constitutie. Dit document is een fundament geweest voor onze Grondwet. Dit ligt aan de basis van het land waar we nu in wonen. En dat mogen we best eventjes afstoffen. En gebruiken voor dat nieuwe verhaal, denk ik.’

Als iets positiefs. En niet als angst.

‘Iets wat ons allen bindt.’

Heb jij talent voor opvoeden?

‘Ik denk het niet. Ik zal je uitleggen waarom. Wat er bij mij weleens gebeurt, is dat mijn hoofd bruist. En ik denk dat opvoeden een kwestie is van oprechte aandacht. Met je hele zijn.’

Ongestoord.

‘Ja, en dat kan ik niet altijd opbrengen. Dat komt deels door de medicatie. Ik word snel moe. Dus dat is één ding dat mij hindert. Ik ben ook vatbaar voor prikkels van buiten. Dat is iets waar veel mensen last van hebben.’

Het allerergste vind ik: vaders die een zorgdag hebben en dan zie je ze bij de speeltuin nog vergaderen met hun mobiele telefoon…

‘Verschrikkelijk. Maar ik pleit ook schuldig, hoor. Dat is mij niet vreemd. Zeker niet in coronatijd. Ik heb lesgegeven met één hand op mijn telefoon, terwijl ik met mijn andere hand mijn dochter duwde op de schommel.’

Nu bijt ik even mijn tong af.

‘Dat is afstandsonderwijs. Maar goed.’

Je moest opvoeden en onderwijs geven tegelijkertijd.

‘Nederland moest oplossingen verzinnen, zeker in het begin. We hadden een zogenaamd cruciaal beroep. Dat is ook zoiets moois. Ineens was er een enorme maatschappelijke waardering voor de publieke sector. Er werd geklapt voor de helden van de zorg. Leraren, fantastisch. Vitale sector. Na corona hoor je er niemand meer over.’

Heb jij vuistregels voor opvoeden?

‘Ik heb er net eentje genoemd: ongestoorde aandacht. Het tweede is vertrouwen. Dat is de tweede vuistregel: vertrouwen bieden. Onderwijs en wellicht in het verlengde daarvan opvoeding (die twee overlappen) is een soort oefening in vrijheid. Daar is vertrouwen voor nodig.’

Je stuit meteen op een dilemma dat iedereen zal herkennen. Moet je beschermen of onbeschermd laten? Moet je je kind beschermen voor pijn en verlies? Of moet je het laten gebeuren?

‘Dan wil ik weer teruggrijpen op de klassieken...’

Dat is een van jouw specialiteiten: je hebt de Grote Denkers in je lespraktijk ondergebracht. Dus het is geen vertoon van eruditie. Je hebt gewoon lesgegeven over Marcus Aurelius en Plato en ga zo maar door.

‘Daar noem je er een paar. Ik moet er eerlijk bij zeggen dat ik van huis uit geen filosoof ben. Als je me echt zou doorvragen over de figuren die je noemt, zou ik lelijk door de mand vallen. Ik heb handboekkennis, genoeg om er les over te geven aan de onderbouw.’

Ik ga je niet overhoren.

‘Joepie. Maar we zijn niet de enigen die nagedacht hebben over de kwestie die je nu aanroert. Rousseau heeft daar een bekend werk over geschreven: Émile ou De l’éducation. Moet de fictieve leraar van Emile, een fictieve jongen, hem blootstellen aan de buitenwereld? Dat is Rousseau ten voeten uit. De maatschappij is intrinsiek slecht en verdorven. En Emile is van nature goed. Dus die wil hij stapsgewijs introduceren in de grote boze wereld. Vooral heel beschermend. Dat is een manier. Daar staan andere manieren tegenover. Ik wil mij niet profileren als opvoeddeskundige. Zeker niet. Het tegenovergestelde soms. Maar toch, ik heb wel een kind van vijf. En zij komt soms ook thuis met verhalen van school. Waar het ook niet altijd even leuk is op het schoolplein, laten we eerlijk wezen. Buitensluiten. Pesterig gedrag. Dat hoort er wel bij.’

Wat heb jij geleerd om te doen?

‘Ik wil je erop wijzen dat mijn vrouw een groot talent heeft voor opvoeden. Zij is een natuurtalent. Zij kwam met het idee om goede vragen te blijven stellen. Wij noemen het borrelen, thuis. Met wat limonade en snacks. We stellen vragen, en dan komt er steeds meer. Als er vervelende dingen zijn gebeurd, proberen we haar te wapenen met positief gedrag, door rollenspellen te spelen. Wij doen alsof we die kindjes zijn die lelijk gedaan hebben en proberen haar zinnen of gedrag aan te leren; hoe ze dat in het vervolg anders kan doen. Zo proberen we onze Emile (Almadie) te wapenen voor de grote boze wereld.’

Handelingsbekwaam maken.

‘Handelingsbekwaam!’

Jij bent in hart en nieren een onderwijsman. En idealist. Is een van de problemen van het huidige onderwijs dat ouders niet zo goed meer kunnen opvoeden? Laat ik het voorzichtig formuleren.

‘Nu moet ik op mijn woorden letten. Waar ik stelling in durf te nemen, is dat we met zijn allen een probleem hebben met die schermpjes. Ik niet alleen, de hele samenleving, en dus ook ouders. Kinderen hebben zo ontzettend veel schermtijd tegenwoordig. En we staan pas aan het begin, denk ik, dat we doorhebben wat precies de effecten daarvan zijn voor de ontwikkeling van de kinderen. Ik ben superblij dat er nu een verbod is op mobiele telefoons op scholen. Juist op het moment dat mijn kind naar school gaat. Ik sprak gisteren met vrienden die een kind hebben van zes jaar, een jaar ouder dus. In haar klas begint het al dat kinderen mobiele telefoons hebben. Zij zitten nu al met die vraag, wat ze ermee aan moeten. Ik ben blij dat dat verbod er is gekomen. Dat scheelt een hoop voor mij als leraar in het klaslokaal. Dus dank Erik Ex, de kartrekker hiervan, collega geschiedenis in Amsterdam. En dank politiek, dat jullie dit hebben overgenomen.’

‘Ik kan het nog aanvullen met kritisch omgaan met media. Kinderen zitten op sociale media, daar kunnen we niks aan doen. Ze krijgen zo veel informatie, om het maar even neutraal uit te drukken. Leren om daar kritisch mee om te gaan, wordt een kerntaak van ons als ouders. En van ons als leraren.’

Zouden ouders geen training moeten krijgen in opvoeden? Opvoeden in de 21ste eeuw. Want het is niet zo makkelijk. En je mag je vooral niet bemoeien met de opvoeding van anderen. Dan worden mensen laaiend.

‘Dat schijnt een typisch Nederlands ding te zijn. Terwijl ik Desmond Tutu en andere Afrikaanse denkers aanhaal, die zeggen: “It takes a village to raise a child.” Zet dat eens in contrast met wat ik net zei.’

Dan kom je ook met het begrip 'ubuntu'. Wij zijn wezenlijk verbonden met elkaar. Ook een van de levenslessen?

‘Ubuntu is een begrip uit de Bantu-talen. Het betekent letterlijk: “ik ben omdat wij zijn”. Dat weerspiegelt de onderlinge verbondenheid, niet alleen van de gemeenschap waar je uit voortkomt. Het is daarmee ook een cultuurkritiek op ons neoliberale wereldbeeld. Het laat zien dat de gehele mensheid verbonden is. Dus het is ook een vergezicht. En misschien wel inspirerend voor dat nieuwe verhaal van Nederland.’

Waarom is lesgeven het mooiste beroep ter wereld?

‘Om een andere held van mij te citeren, Nelson Mandela: hij zegt dat onderwijs eigenlijk het meest krachtige instrument is om je te kunnen verheffen en om een betere toekomst te creëren voor jezelf en voor de anderen. Ik onderschrijf dit volledig. Het is zo oliedom dat het huidige kabinet bezuinigt op onderwijs.’ 

Bovendien vind je het toch ook geweldig om in de klas voor een groep te staan? Je maakt je zorgen over het lerarentekort. Jij zou een vlammend pleidooi kunnen houden waarom het zo mooi is om te doen.

‘De langstzittende premier van Nederland, Mark Rutte, heeft al die tijd op vrijdag lesgegeven op een vmbo in Den Haag. Hij deed dat omdat hij het van waarde vond. Hij heeft er zelden iets over gezegd. Hij zei dat hij in de politiek soms dagen meemaakt waarvan je je afvraagt of het allemaal wel zinvol is. Als leraar hoef je je dat nooit af te vragen. Wat je doet heeft altijd zin. En zeker met het vak dat hij geeft, maatschappijleer. In discussie gaan met vmbo’ers in de grote stad. In gesprek gaan over actuele thema’s. Ik kan me niks zinvollers voorstellen dan leraar zijn. Dat is toch zoiets moois.’

Het is ook vreugde, denk ik, en vaak ontroerend?

‘Toen ik net begon met lesgeven, gaven de oudere collega’s me tips. Ze zeiden: Jasper, onderwijs is theater. Er waren een paar van die geweldige leraren, voor hen was de pauze een moment om uit te rusten van dat theater. Sommigen, die niet zo groot waren, hadden daadwerkelijk een podium. Dan gaven ze daar een show! Van geschiedenis is het bekend dat het een vak van verhalen is, maar in principe kan iedere goede leraar dat doen.’

Het is ook mensen sturen in hun kwetsbaarheid en hun ontwikkeling?

‘Lesgeven is levens aanraken. Je hebt dertig kinderen in de klas. En ik heb het hier over kinderen. En dat is ook een van de lessen die ik heb geleerd. Ik sta sinds 2003 voor de klas. Het zijn niet alleen leerlingen die iets moeten leren. Het zijn ook kinderen. Met hun eigen angsten, en hun wensen en ambities. En de dingen die ze van huis uit meenemen. En dan heb jij het geluk om een poosje met hen mee te wandelen. En hun iets mee te geven. Soms is het een terloopse opmerking: “Hé, je hebt nieuwe schoenen!” Dan voelt iemand zich even echt gezien. Er is een relatie gelegd. Dat is levens aanraken.’

Dat is letterlijk gestalte geven aan het feit dat wij met elkaar verbonden zijn. De verbinding leggen.

‘Dat is mooi. Dertig kinderen in een klaslokaal die in september met elkaar in dat klaslokaal zijn geplaatst. Daar hebben ze geen invloed op gehad. Ze zijn door het systeem zo’n beetje bij elkaar geclusterd. Ze krijgen jou als leraar. Met elkaar moet je het zien te rooien. De klas als minimaatschappij.’

Je schrijft het onderwijs een aantal belangrijke taken toe. Zoals het vermogen om empathie te ontwikkelen. Hoe doe je dat?

‘Ik spreek liever over compassie. Omdat dat een stap verder gaat dan empathie. Empathie betekent voelen wat de ander voelt. Compassie is een dieperliggend begrip over verbinding tussen mensen. Ik noemde eerder het begrip ubuntu. Dat is het met elkaar doen in zo’n klaslokaal met dertig kinderen. Rekening houden met elkaar in een minimaatschappij. Met onderlinge verschillen leren omgaan. Dat is compassie en dat leer je onder meer in het klaslokaal en op het schoolplein.’

Heb je daar een techniek voor?

‘Het socratische gesprek. Dat vind ik zoiets moois. Niet iedere leraar doet hetzelfde. Dat is trouwens ook iets moois. Anderen hebben het kringgesprek. Dat kan ook. Maar ik heb het socratische gesprek. Leerlingen zijn in mijn ervaring goed in discussiëren. Elkaar vliegen afvangen. Ze zijn over het algemeen slecht in emotie- of impulscontrole. En in luisteren (volwassenen ook, vaak). En dat is nou precies wat ze kunnen leren, mits goed uitgevoerd, met de socratische methode. Door te luisteren naar elkaar. Niet te spuien. En je eigen denkbeelden kritisch te durven onderzoeken, in een rustige, gecontroleerde setting. Voor mij is dat de heilige graal.’

Daar heb je toch heel veel tijd voor nodig? Uren, of zelfs dagen?

‘Ik begin ermee in de eerste klas. Dat is aftasten. Ik ben al blij als ze dat tien minuten vol kunnen houden. En hopelijk beheersen ze die vaardigheid aan het einde van de vier, vijf, zes jaar dat ze op de middelbare school zitten. Dan ben ik trots als een pauw.’

Het tweede dat je ze wilt bijbrengen, is kritisch denken. Wat vooral betekent je eigen denkbeelden tegen het licht houden. Ja hebben we afgeleerd. We hebben altijd kritiek op anderen, maar jezelf relativeren, ho maar.

‘Dat is een van de grootste denkfouten in het onderwijs. Iedereen heeft zijn mond vol in het onderwijs over kritisch denken. Maar dat is wat anders dan een grote bek opzetten. Dat kunnen we wel. Maar kritisch kijken naar jezelf is andere koek. Dat kan dus middels die vorm van het socratische gesprek. Een tweeduizend jaar oude techniek. Nu jij weer.’

En vrijheid oefenen. Leren dat vrijheid niet onbeperkt is?

‘Vrijheid en gebondenheid. Dat is in het onderwijs een van de dieperliggende lijnen. Als het goed is brengen we dat bij. Het montessorionderwijs is daar een meester in. Meester, leer mij om het zelf te kunnen. Dat is het motto van Maria Montessori. Dat zegt het mooi. Zijn we een beetje afgeleerd. Want vaak schrijven we voor wat ze moeten doen. En het is ook een zoektocht, hoor. Ik durf me daar kwetsbaar in op te stellen. Het ging voor mij als professional met vallen en opstaan. Als ik de leerlingen maximale vrijheid geef, gaat het in sommige gevallen goed, maar zeker niet in alle. Ik beschrijf hoe ik − experimenteer is niet het goede woord − hun keuzevrijheid geef. Voor mij was de aula het verlengstuk van het klaslokaal. Soms was ik kinderen kwijt, dan zaten ze met een zak chips ergens in de aula. Ook voor mij was het oefenen in vrijheid.’

Je leert de grenzen kennen.

‘Dat zijn de beroemde teugels.’

Je krijgt een prachtige les van een oude rot. Die jou laat zien hoe je dat kan doen. Met een jongen die niet wil en de boel zit te belazeren. Wat gebeurt daar?

‘Dat is een techniek genaamd didactisch coachen. Die oude rot was iemand die die techniek beheerste en demonstreerde. Ik had hem in die experimentele periode uitgenodigd.’

Dan geef je zelf je autonomie als leraar even op. Door een expert bij jou uit te nodigen in de les. 

‘Dat is ook een interessant thema. We moeten af van het lesgeven als solistische aangelegenheid. Het beroemde “koning zijn in zijn of haar koninkrijk”. Met de deur op slot en de poort dicht. Dat gaat ons niet verder helpen. We zitten met een onderwijscrisis. En dat gaat echt niet alleen over het lerarentekort. Dat gaat ook over de kwaliteit van het onderwijs. Over de resultaten. Als we dat willen verbeteren, moet die poort omlaag en moeten die deuren open. We moeten die experts uitnodigen.’

‘Maar goed, ik had die man uitgenodigd. We keken naar een groepje leerlingen die bezig waren met een groepsopdracht in de aula. Een jongen, laat ik hem karakteriseren als iemand voor wie het niveau net iets te hoog was, hij vond het moeilijk. Hij begon de lolbroek uit te hangen, om te compenseren. Mijn reactie was: ingrijpen. Die meneer, het is zo iemand die een rode broek droeg en een geruit overhemd, ging erop af. Hij zei tegen die jongen: “Zo, wat ben je aan het doen?” En kreeg natuurlijk iets grappigs terug. “Wat ik bewonder in jou”, dat is de truc, “is dat jij het overzicht hebt. Jij weet ieder van hen te boeien met je verhalen, je weet ze allemaal te bereiken. Ik zie een leider in jou!” Die jongen zat zo te kijken.’

Totaal ontwapenend, natuurlijk, in plaats van boos zijn of tot de orde roepen. Kracht benadrukken.

‘In die techniek noem je dat sturen op kwaliteit. En dan weet hij dat om te buigen in een vraag: hoe kun je deze kwaliteit inzetten om hen een beetje verder te helpen? Zullen we eens kijken wat ze aan het doen zijn? Zullen we het even vragen? Fantastisch. Ik zag het aan met open mond.’

Hoe gaan we dat lerarentekort nou oplossen?

‘De politiek is aan zet. Dat is vreemd hè? In het hoofdlijnenakkoord hebben ze hun mond vol over politiek neutraal onderwijs. Maar het allerbelangrijkste in de onderwijsparagraaf is wat er niet in staat. Namelijk het lerarentekort. Ze gaan niks doen om het lerarentekort aan te pakken. En dat terwijl we met een tekort zitten van bijna 10.000 fte’s in het primair onderwijs alleen al. In bepaalde regio’s zoals Almere, Amsterdam-West, Amsterdam-Zuidoost en andere gebieden hebben ze drie dagen per week les van een bevoegde leraar. Ze moeten allerlei kunstgrepen toepassen. Dat is een drama. Want, om terug te keren bij het citaat van Mandela, het onderwijs is het fundament van deze samenleving.’

Wat moeten we doen?

‘Investeren. Investeren om dat lerarentekort aan te pakken.’

Maar ook het imago veranderen. Als jij erover praat denk je: ik wil ook lesgeven! Wat fantastisch. Ook dat heeft een positief verhaal nodig.

‘Nu dit boek uit is, wil ik een journalistiek project opzetten, dat is mijn volgende project. Een serie podcasts, en een mooie fotoserie over het werken in het onderwijs. Ik wil mensen targeten die dit horen en denken: dat is misschien iets voor mij.’

En waar ga je dat onderbrengen?

‘Ik hoop dat ik de portretreeks kan tentoonstellen in het Nationaal Onderwijsmuseum in Dordrecht. Kan tentoonstellen. En de podcast, dat weet ik nog niet. De middelen zijn er al wel. Binnenkort ga ik ook jouw vak hopelijk een beetje leren: podcast maken. Daar stort ik mij het komende jaar op.’

Je boek bevat zestien brieven over zestien onderwerpen. Ik zou ze het liefst allemaal behandelen. Maar ik ontkom er niet aan om tot slot het onderwerp van het surfen op te roepen. Jij schrijft daar zulke mooie pagina's over.

‘Dit is een andere, een van mijn grootste passies. Surfen. Zoiets moois. Met de zee zijn. Dat zijn ongelooflijke ervaringen. Om dat te mogen doen.’

Ook daar kan je veel van leren. Waarom is het zo bijzonder wat je meemaakt?

‘Ik weet niet of het me lukt om dit in woorden uit te drukken. Voor mij is surfen niet het beeld dat veel mensen hebben, van zo’n laid back surf dude. Of een trucje op de golf. Dat is het niet. De kern van de sport is voor mij naar onbekende kusten toe gaan. En daar onbekende wateren betreden. Het liefst ’s ochtends vroeg, bij het krieken van de dag. En dan uitpeddelen. Samen leren werken. De zee leren kennen. Op een intieme manier ook. Onder een golf door duiken. De zee over je heen voelen sproeien. Dat is glorieus. En dan een golf berijden met functionele techniek. Ik gun dat iedereen. Ik heb het op relatief late leeftijd geleerd. Dus er is ook voor jou nog een toekomst als surfer.’

Het gaat onder andere over perfectie. De omgang met imperfectie eigenlijk. Want hoe vaak overkomt je de perfectie waar je naar streeft? Eén of twee keer in je leven? ‘

‘Surfers zijn op zoek naar de perfecte golf. Maar die bestaat niet. Perfectie kan je wel overkomen. Dat zal iedere surfer herkennen. Dat je naar de beroemde golf toe gaat. Mundaka in Noord-Spanje, bijvoorbeeld. Als je daar bent is het druk, of het windje is net vervelend. En dat zou dan zogenaamd de perfecte golf moeten zijn. Maar iedere surfer zal herkennen: dat je met minder verwachtingen uitpeddelt op een middelmatige plek, en ineens gaat het lopen. En dan overkomt perfectie je ineens. Dat is glorieus.’

Ook weer zo'n levensles. Dat het echte geluk is dat wat je krijgt. In plaats van wat je zelf creëert.

‘Die conclusie onderschrijf ik volledig.’

Je vergelijkt het met twee dingen: seks (als het heel goed gaat), of religie. Of allebei.

‘Ik noem het ook drugs. Want je wilt het iedere keer weer. Iedere keer weer. En dan weer een golf. En weer een golf. Je kan er niet mee stoppen. Het is verslavend.’

Want als het lukt, word je opgetild en valt alles samen. Dat is het mystieke ervan. Die totale opheffing of verbondenheid.

‘Sommige mensen ervaren dit als ze bijvoorbeeld in hun eentje in de bergen aan het wandelen zijn. Daar heb je ook een woord voor: kosmisch samenvallen. Bij surfen is het een probleem dat het druk kan zijn, dat is de andere kant; er is strijd onderling, er is een pikorde. En er zijn regels. De beste ervaringen zijn toch alleen of met vrienden.’

We begonnen met spreken over de dood. Jouw omgang met surfen gaat over ten volle leven. Dat is wat je wil doen. Of moet doen. Hoe mooi dat is.

‘Surfen is het leven. Ten volle leven. Absoluut.’

‘Ik zou graag zien dat jij in een land opgroeit waarin we blijven geloven in onderlinge solidariteit. 

Een dag na de verkiezingen. Ik ben in het Antoni van Leeuwenhoek-ziekenhuis voor onderzoeken. Ik mag weer onder de CT-scanner en in het MRI-apparaat. Inmiddels zijn de verkiezingen achter de rug. Extreemrechts heeft gewonnen. Ik voel mij verslagen. Ik vraag me af in wat voor land we wonen, of ik daar nog wel in wíl wonen. 

Ik ben te vroeg en loop door de centrale ontvangsthal. Achterin zie ik een lange tafel, waarop een enorme puzzel uitgestald ligt. Alleen de randen en enkele losse onderdelen van de binnenkant zijn gelegd. Patiënten en bezoekers werken er samen aan, zonder dat ze elkaar kennen. Het zal dagen, misschien een hele week kosten voordat de puzzel gelegd is. Op het moment is niemand ermee bezig. Ik loop erheen en probeer een paar stukjes te leggen, terwijl ik me voorstel welke handen aan dezelfde puzzel hebben meegewerkt. Wat zal hun verhaal zijn? De puzzel komt op mij over als een metafoor voor het land waarin ik wél wil wonen. Misschien dat we de vele uitdagingen waar we voor staan maar moeten zien als een enorme puzzel, waarvan de randvoorwaarden bekend zijn, maar die we vervolgens samen moeten leggen. Dat vergt geduld. Het kan zijn dat we stukken moeten leggen zonder dat we het eindresultaat kunnen zien, maar daardoor moeten we ons niet uit het veld laten slaan. Het vergt onderling samenwerken. Het vergt solidariteit, ook met mensen die je niet kent. Geen geringe opgave, maar de puzzel in het ziekenhuis bewijst dat het kan. 

Misschien dat er nog hoop is voor dit land.’

[Fragment uit: Wat ik je nog zeggen wil. Levenslessen voor mijn kind.]