Komt een bedenker van de grootste misdaadserie uit de geschiedenis bij de dokter
‘Als het niet aan één ding ligt, dan ligt het aan je moeder’, zou Sigmund Freud eens hebben gezegd.*
The Sopranos, mogelijk de beste tv-serie ooit gemaakt, is als het ware een 86 afleveringen lange psychoanalyse van een moeizame relatie tussen moeder en zoon. Bedenker, schrijver en producent David Chase verwerkte veel autobiografische elementen in de Amerikaanse misdaadreeks: Tony Soprano’s hatelijke moeder Livia is gebaseerd op zijn eigen moeder Norma, en in het eens amicale, dan weer turbulente karakter van de fictieve maffiabaas zullen betrokkenen eigenschappen herkennen van seriebaas Chase.
Voor de tweedelige documentaire Wise Guy bouwde regisseur Alex Gibney de behandelkamer na van Soprano’s psychiater Jennifer Melfi. Gibney is hier de vragende therapeut, Chase de antwoordende patiënt. Eind jaren negentig, vertelt Chase op zijn lage kuipstoel, wezen alle grote televisiestudio’s zijn script af. Alleen HBO had interesse, maar ook daar duurde het tien maanden eer de serie een go kreeg.
De bestuurskamer had bedenkingen bij de staat New Jersey als opnamelocatie en de verhaallijn met Tony Soprano als uitgesproken antiheld. Maar juist door die twee besluiten was The Sopranos haar tijd vooruit: succesvolle antiheldenseries van latere makelij speelden zich af in minder voor de hand liggende steden als Baltimore (The Wire), Albuquerque (Breaking Bad) en Atlanta (The Walking Dead).
Verder is het voor liefhebbers van de serie amusant om te zien hoe acteurs die zij nu zo sterk associëren met een bepaald personage, aanvankelijk auditie deden voor een andere rol. De acteur die uiteindelijk de geliefde Paulie Walnuts speelde, kwam eerst langs als Big Pussy; de actrice die dr. Melfi zou worden, had ook wel interesse in de rol van Soprano’s vrouw Carmela; en de gitarist van Bruce Springsteen, die bijna de hoofdrol kreeg, werd in de serie geschreven als Soprano’s adjunct Silvio Dante.
Een groot deel van de tweede docuhelft gaat over hoofdrolspeler James Gandolfini, die begin 21ste eeuw onsterfelijk werd als Tony Soprano maar in 2013 op 51-jarige leeftijd overleed. Met een toewijding die grensde aan manie transformeerde de normaliter ingetogen Gandolfini op de set tot de bruuske klootzak die we kennen van tv.
Regelmatig kwam hij niet opdagen voor draaidagen; als hij er wel was, stopte hij een scherp steentje in zijn schoen, dronk hij zes koppen koffie en sloeg hij herhaaldelijk snoeihard op het dashboard van een auto om frustratie bij zichzelf op te roepen, wat ten goede kwam aan een overtuigende scène. ‘Mensen vonden dat de serie duisterder werd’, zegt Chase tegen Gibney. ‘Nou, hij [Gandolfini] werd duisterder.’
Wat niet wegneemt dat er naast Gandolfini maar weinig acteurs zijn die net zo veel kunnen zeggen met hun mimiek als met hun woorden. Nooit zal ik vergeten hoe hij als Tony Soprano kennismaakte met zijn dochters eerste vriendje, een Afro-Amerikaanse, joodse jongen* (‘Jamal Ginsberg, the Hasidic homeboy’). Hoe hij zijn zus Janice op de kast joeg (‘I wonder what’s French Canadian for “I grew up without a mother”’).* Hoe hij slaags raakte met een andere zwaarlijvige maffioso tijdens een potje Monopoly.* En altijd zal ik zijn iconische zware adem onthouden,* die volgens fans een Emmy en een eigen plek in de aftiteling verdiende.
Het succes van The Sopranos is gelaagder dan alleen meesterbrein David Chase die het maffia-epos naar de omstreden eindstreep dirigeerde. Maar toch, om met Sierd de Vos te spreken: ‘We danken zijn moeder.’*
Alex Gibney: ‘Wise Guy: David Chase and the Sopranos’ (Kijktijd: 2 uur en 40 minuten, abonnement vereist)