Maak kennis met de man die door de Israëli’s én de Palestijnen wordt gebeld als het crisis is
In een van de langst lopende conflicten in de moderne geschiedenis is er één man die het vertrouwen geniet van twee gezworen vijanden. Die door zowel de Palestijnse president als Israëlische premiers gevraagd wordt een crisis te bezweren. Maak kennis met de Britse priester en vredesonderhandelaar Andrew White. Wat kunnen wij, gewone burgers drieduizend kilometer verderop, van hem leren? Meer dan je misschien denkt.
Het is 2 april 2002. In een ziekenhuis in Coventry, Engeland, ligt de Britse priester Andrew White (37) op bed. Hij heeft een terugval in zijn ziekte multiple sclerose. In zijn arm zit een infuus met steroïden om hem op te lappen. Op zijn nachtkastje liggen vijf telefoons.
Plotseling rinkelt er één. Een mannenstem zegt: ‘De Ra’is wil je spreken.’
Zo noemen Palestijnen hun president Yasser Arafat altijd.* Een tel later roept Arafat zelf door de hoorn: ‘Jij moet zo snel mogelijk hierheen komen, Andrew. Ze hebben onze kerk overgenomen!’
‘Ik wist niet eens dat jij een kerk hád’, zegt White gevat.
Pas daarna realiseert hij zich, nog suf door de terugval, dat de crisis waarover Arafat belt live te zien is op zijn ziekenhuistelevisie. De voor hem vertrouwde Palestijnse stad Bethlehem wemelt van de Israëlische militairen. De Geboortekerk, gebouwd op de plek waar Jezus zou zijn geboren, lijkt de brandhaard te zijn. Volgens een tekstbalk onder in beeld worden daarbinnen Palestijnen belegerd.
White zou wel overeind willen komen, maar de steroïden druppelen nog steeds traag zijn aderen in. Zijn benen voelen instabiel. Al belt Arafat hem nog zo overstuur op, in deze toestand kan hij niet zoveel doen. ‘Ik kom zodra ik kan’, belooft hij. Arafat accepteert het met tegenzin.
Een paar minuten later gaat de tweede telefoon.
Nu is het de Israëlische onderminister van Buitenlandse Zaken, rabbi Michael Melchior. Ook hij vraagt White om hulp. Ook hij vraagt hem nu te komen. Als White zegt dat hij wegens medische omstandigheden is verhinderd, kaatst Melchior terug: ‘Voor wie werk jij?’
White weet meteen wat hij bedoelt. Als priester werkt hij in de eerste plaats voor God. Als hij in Bethlehem moet zijn, zegt Melchior in feite, dan zal God dat wel regelen. White valt stil.
Dan rinkelt de derde telefoon. Het is de aartsbisschop van Canterbury, van de Church of England. George Carey is altijd zeer begaan met Whites gezondheid. Nu belt hij om te zeggen dat hij vreest dat White zichzelf, hoezeer het hem ook spijt, zo snel mogelijk uit het ziekenhuis zal moeten ontslaan om het eerste vliegtuig naar Israël te pakken.
Het is voor White de druppel. Hij laat zijn assistent de eerst beschikbare vlucht naar Tel Aviv boeken en vraagt een verpleger om hem los te koppelen van zijn infuus.
Niet wegkijken, geen partij kiezen
Het is juli 2024. Opnieuw zien we een Israëlische belegering op televisie, maar dan in Gaza. Dagelijks zien we kapotgemaakte Palestijnse mensen en verwoeste Palestijnse gebouwen* , wanhopige Israëlische gijzelaarsfamilies en nabestaanden van 7 oktober 2023.
Anders dan de Britse priester Andrew White, worden de meesten van ons door niemand gebeld dat we moeten komen helpen om het op te lossen. Toch heerst er bij velen een gevoel van verantwoordelijkheid om iets te doen. Duizenden mensen tijgen naar de straten, universiteiten worden bezet,* politieke debatten raken verhit,* wapenonderdelen worden geleverd aan Israël,* subsidies worden stopgezet voor humanitaire hulp in Gaza,* regeringsambtenaren luiden de noodklok,* nationale herdenkingsdagen komen onder vuur te liggen.* Veel betrokken omstanders belanden in één van de twee kampen: het pro-Israëlische of het pro-Palestijnse kamp.
Wat die kampen met elkaar gemeen hebben, is hun analyse van de situatie: de een wordt gezien als het slachtoffer van de ander. Dat maakt de rol van de omstander helder: die moet partij kiezen voor het slachtoffer.
Het feit dat de door Hamas gekidnapte Israëlische gijzelaars bij lange na niet allemaal vrij zijn, en dat Israël met het maandenlange, grootschalige geweld dat het gebruikt tegen Gaza een aanhoudende ramp van catastrofale proporties* aanricht, vergroot het gevoel van urgentie om op te komen voor de slachtoffers. Inmiddels zijn er meer dan 40.000 Palestijnen gedood, * zoals het zesjarige meisje Hind Rajab* dat urenlang belde met hulpverleners en smeekte om te worden opgehaald terwijl de auto waar ze in zat werd doorzeefd met Israëlische kogels. Duizenden andere kinderen zijn verweesd.*
Iedere dag dat er geen deal wordt gesloten tussen de Israëlische overheid en Hamas, wordt de kans kleiner dat de ruim honderd Israëlische gijzelaars in Gaza, onder wie twee broertjes van 1 en 5 jaar oud, Kfir en Ariel Bibas,* die op de ochtend van 7 oktober samen met hun ouders door Hamas uit hun bed werden getrokken en ontvoerd naar Gaza, levend terugkeren.
Dat westerse burgers hierover de noodklok luiden, is belangrijk.* Zoals de Israëlische oud-onderminister Melchior tegen me zei: ‘Dat mensen om dit conflict geven is goed. Of zij nu sympathiseren met Israël of Palestina, alles is beter dan onverschilligheid.’
Maar helpt de manier waarop we dat doen ook? Als partij kiezen voor het slachtoffer prioriteit wordt en de meningen over wíé het slachtoffer is verdeeld zijn, wie kiest er dan partij voor wat in het belang is van beiden: een oplossing? En hoe dragen wij, als betrokken burgers, daaraan bij?
Een miniatuur-Gaza in 2002
Als er iemand is die antwoorden moet hebben op die vraag, dan is het wel Andrew White – de Britse priester die op de ochtend van 2 april 2002 gebeld wordt door gezworen vijanden. Die, met een interval van een paar minuten, om hulp wordt gevraagd door beide kampen in een van de langst lopende conflicten over grondgebied in de moderne geschiedenis.
En antwoorden heeft hij. Geen gemakkelijke antwoorden, maar door schade en schande verworven wijsheden. Wijsheden waarmee hij, in de 39 dagen die de belegering van Bethlehem in 2002 uiteindelijk zal duren, een bloedbad voorkomt.
Het verloop van die crisis leest als een voorbode van de oorlog in Gaza nu. De schaal van destructie en de dodenaantallen van toen zijn weliswaar van een totaal andere orde, maar ook in 2002 vormen Palestijnse aanslagen op Israëli’s de aanleiding voor de belegering. En ook in 2002 veroorzaakt de Israëlische belegering van Palestijnen een humanitaire noodsituatie die voortduurt vanwege vastgelopen onderhandelingen. Palestijnen worden opgesloten in een vacuüm van geweld, ziekte, honger en dorst.
De belegering wordt wereldnieuws. Miljoenen mensen volgen via journaals in alle talen hoe de onderhandelingen muurvast komen te zitten, en hoe de Amerikaanse president een escalatie probeert te voorkomen. Wereldwijd ontstaan burgerprotesten* tegen het optreden van Israël. Klinkt dat herkenbaar? In veel opzichten is de belegering van Gaza in 2024 de belegering van Bethlehem in 2002 on steroids.
Zelfs de militaire strategie overlapt. De belegering van Bethlehem in 2002 was onderdeel van Operation Defensive Shield: een grootschalige militaire operatie van het Israëlische leger op Palestijns grondgebied. Onlangs trok de prominente Israëlische politiek analist Amit Segal nog een parallel met de huidige oorlog in Gaza: Operation Defensive Shield zou Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever ‘de wil hebben ontnomen om tegen Israël te vechten’. Daar werkt het leger met deze militaire aanval op Gaza ook aan, zegt Segal.
De opmaat naar de crisis in Bethlehem
De relatie tussen Israël en het Palestijnse bestuur bereikt een nieuw dieptepunt in het jaar 2000. Na een decennium van onbevredigende vredesonderhandelingen in de jaren negentig komen Palestijnen massaal in opstand tegen de Israëlische bezetting. Hun leven wordt gecontroleerd, economische omstandigheden verslechteren en illegale Israëlische nederzettingen worden uitgebreid.*
Palestijnen noemen hun opstand de Tweede Intifada. Boze jongeren gooien stenen naar Israëlische tanks, Palestijnse milities vuren raketten af op Israëlische nederzettingen, en tussen het begin van de opstand en het einde ervan in 2005 vinden 151 zelfmoordaanslagen plaats. In totaal worden bijna 1.100 Israëlische burgers en ruim 300 politiemensen en militairen gedood.
Nergens in Israël is het veilig. In iedere bus, iedere auto en ieder restaurant kan op iedere willekeurige dag een bom ontploffen. Israël reageert met bombardementen, voert vuurgevechten op de grond. Duizenden Palestijnen worden opgepakt en aan het einde van de Tweede Intifada zijn er ruim zesduizend* Palestijnen gedood. Maar de opstand houdt aan. Op 27 maart 2002, een week voordat Israël Bethlehem belegert, houden Joodse families de seidermaaltijd aan het begin van Pesach – een van de belangrijkste Joodse feesten. Die avond brengt een Hamas-militant een koffer vol explosieven tot ontploffing in het Park Hotel in de Israëlische kustplaats Netanja. 30 mensen worden vermoord. 143 mensen raken gewond.
Net als 7 oktober is deze aanslag traumatisch voor de Joods-Israëlische bevolking. Zo’n fatale aanslag tijdens een heilig Joods feest waarbij hun bevrijding uit Egyptische slavernij wordt herdacht, voelt als een aanval op hun bestaansrecht.
Daar komt bovenop dat de Palestijnse aanslagen volgen op een – in de Israëlische beleving – radicaal voorstel voor een tweestatenoplossing. In januari 2001, als de Tweede Intifada al in volle gang is, doet de Israëlische premier Ehud Barak tijdens de Taba Summit* het gunstigste aanbod dat ooit op tafel heeft gelegen tijdens de onderhandelingen over Palestijns grondgebied. Bijna honderd procent van de Westelijke Jordaanoever plus Oost-Jeruzalem en Gaza. President Yasser Arafat wil echter niets minder dan de volle 100 procent van de Westelijke Jordaanoever plus Oost-Jeruzalem en Gaza, en loopt weg* van de onderhandelingstafel.
De Palestijnen hebben het gevoel dat Israël nooit écht bereid is geweest tot het sluiten van alle compromissen die nodig zijn om een tweestatenoplossing daadwerkelijk mogelijk te maken. Het is ook niet waarschijnlijk dat het aanbod van premier Barak überhaupt uitvoerbaar was gebleken als Arafat het wel had geaccepteerd, want Israël stond aan de vooravond van nieuwe verkiezingen. Maar voor veel Israëli’s voelt het alsof een serieuze poging tot het sluiten van vrede, met pijnlijke compromissen voor Israël, letterlijk in hun gezicht is ontploft.
De staat Israël wil de nationale veiligheid vanaf de aanslag in het Park Hotel volledig onder controle krijgen en de Palestijnse militaire slagkracht verlammen. Nog datzelfde jaar zal de Israëlische muur worden gebouwd: een huizenhoge constructie van ijzerwerk en beton van honderden kilometers lang, met controleposten, hekken, prikkeldraad en greppels die de Westelijke Jordaanoever van Israël scheidt.
Een patstelling die alleen nog kan worden doorbroken door onderhandelingen
Maar voor het zover is, rolt het leger twee dagen later de grootste Israëlische militaire operatie uit sinds de Jom Kippoeroorlog in 1973: Operation Defensive Shield. Zes belangrijke Palestijnse steden* worden vanaf de grond en vanuit de lucht aangevallen – een inbreuk op de integriteit van Palestijns grondgebied die dan nog ongekend is. Bethlehem is nummer vier.
Om twee uur ’s nachts zwelt op 2 april 2002 het geratel van naderende tanks aan alsof het wordt afgespeeld door een surround-geluidssysteem om de stad. 250 tanks kruipen uit verschillende windrichtingen heuvelopwaarts op de stad af, Apache-helikopters cirkelen in de lucht. Een van de opdrachten aan Israëlische militairen: zo veel mogelijk Palestijnse militanten oppakken die gelieerd kunnen zijn aan de zelfmoordaanslagen.
In het centrum van Bethlehem rennen die Palestijnse militanten binnen de kortste keren over straat, met automatische M16-geweren in de aanslag. Schreeuwerig overleg echoot tussen de eeuwenoude muren. Maar met hun ouderwetse wapens en een paar granaten zijn de milities geen partij voor het Israëlische leger. Binnen een dag is Bethlehem een ingenomen stad.
Ook in april 2002 worden Palestijnse burgers het slachtoffer van de confrontatie tussen het Israëlische leger en Palestijnse milities. Het Israëlische leger snijdt de ruim honderdduizend bewoners van het district Bethlehem grotendeels af van water en elektriciteit. De toegang tot voedsel en medicijnen wordt geblokkeerd. Er gaat een militair huisarrest in dat dag en nacht van kracht is. Israëlische sluipschutters verschansen zich in Palestijnse huizen. Burgers worden doodgeschoten omdat ze op het stoepje voor hun huis staan of toevallig in de buurt zijn van spervuur, en blijven liggen waar ze neervallen omdat het Israëlische leger geen toestemming geeft om hen op te halen en te begraven.
De stad zelf is een ravage. Huizen zijn zwartgeblakerd, winkelgevels aan flarden geschoten, muren gebutst en gedeukt door tanks die zich door de smalle straatjes van het centrum naar het hart van de stad hebben gedreund.
Inmiddels zijn de militanten naar wie het leger op zoek is via het Kribbeplein de Geboortekerk in gevlucht. De Geboortekerk heeft wereldwijd een heilige en beschermde status, vanwege de eeuwenoude connectie met Jezus Christus, die precies hier zou zijn geboren. Het is een gigantisch, ommuurd complex, zo groot als een klein dorp. Er staan meerdere kapellen en verblijven voor monniken en nonnen uit verschillende, eeuwenoude christelijke geloofstradities. Er zijn binnentuinen, verschillende ingangen en doorgangen boven en onder de grond.
In dit duizelingwekkende bouwwerk worden de milities gastvrij ontvangen door de aanwezige geestelijken en verplaatsen ze zich constant om buiten het zicht van Israëlische snipers te blijven. Wekenlang heeft niemand een idee van hoeveel mensen er in de kerk zitten. Tientallen? Een paar honderd? Vrijwillig? Gedwongen? En onder welke omstandigheden precies?
Hier raakt het conflict in een patstelling. Het Israëlische leger kan de kerk niet binnenvallen: de plek waar tweeduizend jaar geleden de kribbe van Jezus stond, is onaantastbaar. In het Westen slaan het Vaticaan en politieke leiders al alarm. Niet omdat ze zoveel om de duizenden Palestijnse levens geven die met Operation Defensive Shield zijn gemoeid, maar omdat het strijdtoneel een christelijk heiligdom is. De militanten komen op hun beurt ook niet naar buiten. Sommigen hebben al eerder in Israëlische detentie gezeten. Ze zeggen liever te sterven dan nogmaals in Israëlische handen te vallen.
Er is geen andere weg uit deze crisis dan via onderhandeling. Daarvoor is een bemiddelaar nodig. En onafhankelijk van de Palestijnse president Yasser Arafat, besluit ook de Israëlische onderminister van Buitenlandse Zaken dat hij daarvoor Andrew White moet bellen.
Waarom het werk van een internationale conflictbemiddelaar relevant is voor ons
Hoe bouw je zoveel vertrouwen op bij tegenstrijdige partijen? Het Israëlische en het Palestijnse leiderschap wantrouwen elkaar tot op het bot, maar vertrouwen allebei op Andrew White. In dit conflict, waarin de kloof van onenigheid en oud zeer zelfs voor de grootste wereldleiders onoverbrugbaar is gebleken, vormt White een brug. Hoe doet hij dat?
Andrew White is geen doorsnee priester. Hij heeft geen gemeente die hij iedere zondag tweemaal toespreekt. Van wie hij de baby’s doopt, de tortelduiven trouwt en de gestorvenen begraaft. White is een internationale conflictbemiddelaar, met doctoraten in de anesthesiologie en de theologie van de beste academische instituten van Engeland. Hij is een stuk langer dan de doorsnee Engelsman, heeft een zijden vlinderstrikje om zijn hals als hij geen priesterboordje draagt en een stem die bij zijn lengte past. Hij is een man met de compassie van een geestelijke en de gewiekstheid van een MI6-agent: benaderbaar voor en begaan met iedereen, maar ongrijpbaar.
Die combinatie van eigenschappen en kwaliteiten maakt hem geschikt voor werk waartoe slechts een handjevol mensen ter wereld in staat is: conflictbemiddeling in het complexe Midden-Oosten. White is in 2002 hoofd van het International Centre for Reconciliation, in de beroemde kathedraal van Coventry. Vanuit daar wordt religie wereldwijd ingezet om te bemiddelen in conflicten.
Je kunt Andrew White zien als een religieus diplomaat. ‘When religion goes wrong’, zegt White, ‘it goes very, very wrong indeed.’ Maar die kracht kun je ook inzetten ten goede. Soms, als politieke en militaire tactieken de boel er in het Midden-Oosten weer eens erger op hebben gemaakt in plaats van beter, kan er via religie nog een weg naar verzoening mogelijk zijn. White reist daartoe de halve wereld over. Het is werk met een lange adem, waarbij onderhandelingen vaak jaren duren, terwijl de uitkomst onzeker is en iedere vorm van verzoening gepaard gaat met de pijn van het compromis.
White heeft in dit werk een waanzinnig trackrecord. Hij stond niet alleen op vertrouwelijke voet met de Palestijnse president Yasser Arafat én Israëlische premiers als Ehud Barak, Shimon Peres en Ariel Sharon. Hij rekent ook Sheikh Imad Al-Falouji, die de militante tak van Hamas mede oprichtte maar nu een vredesactivist is, tot zijn vrienden en werkt met hem aan vredesprocessen tussen Israël en Palestina. Hij werkte nauw samen met de Britse premier Tony Blair en zijn regering. Is regelmatig ontboden door de paus om te spreken over interreligieuze vredestichting. George Bush én de rechterhand van Saddam Hussein, Tariq Aziz, vroegen White om advies over hun handelen in Irak. In Irak is hij een vertrouweling van moefti’s, sjiitische ayatollahs en soennitische imams.
Met White als bemiddelaar zijn groepen die normaal gesproken met de hoorns tegen elkaar staan, vaak bereid om te praten. Dat heeft geresulteerd in vredesverklaringen in conflicten in het Midden-Oosten en Afrika,* in een fatwa tégen sektarisch geweld in Irak* en in succesvolle onderhandelingen om gijzelaars te bevrijden.* White won hiervoor meerdere vredesprijzen, waaronder de Nederlandse Anne Frank Award voor menselijke waardigheid en tolerantie in 2014.*
Maar hoe boeiend en nobel zijn werk voor wereldvrede ook is, White werkt met wereldleiders die ons niet bellen, in oorlogsgebieden waar de meesten van ons niet komen. Toch kunnen we van hem leren. Want zijn basishouding en fundamentele waarden, die ten grondslag liggen aan zijn vredeswerk, kunnen we wel degelijk toepassen op onze eigen betrokkenheid drieduizend kilometer verderop.
We kunnen niet allemaal afreizen naar Israël of Palestina. En anders dan bij White maakt onze betrokkenheid waarschijnlijk een nihil, misschien niet eens waar te nemen verschil. Toch hebben we invloed. Wij vormen samen namelijk een krachtig sociaal systeem. Dat systeem heeft invloed op politiek beleid en sociale narratieven die het Israël-Palestina-conflict en de levens van Israëli’s en Palestijnen beïnvloeden. Of die invloed destructief of constructief uitwerkt, is aan ons.
De lessen van Andrew White: zo simpel dat het moeilijk is
De lessen van White zijn een bittere pil voor wie hoopt dat White snelle routes kent richting een zo snel mogelijk ‘staakt-het-vuren-nu-en-voor-altijd’ of ‘bring them home NOW’ . In plaats daarvan vaart hij op deze zes uitgangspunten:
- Alle betrokkenen moeten jou kunnen vertrouwen.
- Bemiddelen kost extreem veel geduld.
- Jouw mening doet er niet toe.
- Je moet kunnen verdragen dat het compromis waar conflictbemiddeling steevast op uitdraait, meestal vreselijk oneerlijk is.
- Je moet persoonlijk risico durven nemen.
- Je moet je vijand liefhebben.
Als omstander op afstand is het verleidelijk om te verlangen naar een omslag van zwart naar wit. Oorlog moet vrede worden. De bezetting moet veranderen in zelfbeschikking. Gijzelaars moeten terugkeren naar huis. Maar de vraag die weinig wordt gesteld, is: Hoe dan precies? Hoe zien we dat dan voor ons? Laten Israëlische militairen dan in één vingerknip hun wapens vallen, of racen Palestijnse milities de Israëlische gijzelaars vanavond nog op hun brommers terug naar de grens, of maken Israëlische politici dan in allerijl een certificaat op voor een onafhankelijke Palestijnse staat? Omdat westerse demonstranten dat op hun poster hebben geverfd?
Tussen een slogan op een poster en daadwerkelijke verandering in de dagelijkse realiteit zit een ellenlang, tergend traag proces. Een eindeloze rits aan tussenstappen in verschillende tinten grijs. Zijn wij daar, duizenden kilometers verderop, wel echt in geïnteresseerd?
Wat White laat zien is een basishouding die ten grondslag moet liggen aan alles wat je doet om een conflict tot een vreedzaam einde te brengen. Die houding is zo eenvoudig dat het moeilijk is: je moet om álle betrokkenen geven. Genoeg om naar ieders verhaal te luisteren, iedereen te willen begrijpen en moeite voor allemaal te willen doen.
In een opiniestuk voor The Washington Post * uit 2005 reflecteert de Amerikaanse diplomatieveteraan Aaron David Miller, die voor zes ministers van Buitenlandse Zaken bemiddelde in vredesonderhandelingen tussen Israël en Palestina, op de vraag waarom het Amerika nog steeds niet gelukt is om die vrede tot stand te brengen. Hij concludeert dat de VS zichzelf veel te vaak heeft opgesteld als ‘Israëls advocaat’. Maar als je erin wilt slagen vrede te stichten tussen Israëli’s en Arabieren, concludeert Miller, ‘moet je een voorvechter zijn voor beiden’.
Om een oplossing tot stand te brengen is het niet genoeg om de juiste mening te vormen of de juiste ‘kant’ te kiezen. Je moet het zware werk doen van relaties opbouwen met leden van álle betrokken partijen bij het conflict. Je moet iedereen begrijpen, serieus nemen, belangrijk vinden en je moet de prijs die een akkoord of een deal kost, kunnen meevoelen. Waar bemoei je je anders mee?
De agenda van een bemiddelaar: liters thee en heel veel wachten
Op 4 april 2002 zegt White vroeg in de ochtend zijn vrouw en twee zoontjes gedag en stapt - met pleister van zijn infuus nog op zijn arm - op het vliegtuig naar Tel Aviv. Als zijn Palestijns-Israëlische assistent Hana Ishaq hem ophaalt van het vliegveld, is de klokkenluider van de Geboortekerk al doodgeschoten door een Israëlische sluipschutter.
Operation Defensive Shield raast nog steeds op volle, bloedige kracht voort over de Westelijke Jordaanoever. Bethlehem staat onder volledige militaire lockdown. Agenten van de CIA, MI5, MI6 en verschillende Europese diplomaten zijn al ter plaatse. Journalisten van over de hele wereld zijn in vliegtuigen gesprongen. Het Vaticaan heeft zijn zorgen geuit over de bescherming van de Geboortekerk. De Amerikaanse president George W. Bush heeft Israël publiekelijk aangespoord om hun invallen op Palestijns grondgebied te staken en zich terug te trekken uit de bezette gebieden. Ariel Sharon en Yasser Arafat gaan zonder elkaar niet uit deze crisis komen, maar staan op vijandiger voet met elkaar dan ooit.
White boekt een kamer in het Mount Zion Boutique Hotel in Jeruzalem. Koffer uitpakken. Omkleden. Aan het werk. Waar te beginnen?
Vanaf nu zal Whites agenda dag en nacht volgepropt zijn met afspraken. Voor negen uur heeft hij al vergaderd met onderminister rabbi Michael Melchior op het Israëlische ministerie van Buitenlandse Zaken in Jeruzalem – destijds nog gevestigd in een grote, betonnen bunker uit het tijdperk dat Israël nog maar net bestond.
De rest van de dag zit White meestal tien kilometer verderop in Bethlehem, in de rokerige huiskamer van de Palestijnse politicus Mitri Abu Aita, om met de onderhandelaars strategieën uit te werken. Voordat ze een strategie kunnen uitproberen bij de Israëli’s, gaat Arafat er tot frustratie van zijn eigen onderhandelaars vaak al voor liggen.
’s Middags besteedt White een paar uur aan de inkoop en distributie van voedsel en medicijnen voor Palestijnse families in en rondom Bethlehem. En om de paar dagen bezoekt hij Yasser Arafat in zijn muqata in Ramallah. De muqata is ook een betonnen bunker – een betonnen burcht eigenlijk – waar Arafat woont en werkt.
In het kader van Operation Defensive Shield is de muqata belegerd door Israël. Het ritje ernaartoe duurt normaal gesproken twintig minuten vanaf Jeruzalem. Nu zes uur. White moet steeds negen checkpoints door om er te komen. Daar zit Arafat achter gebarricadeerde deuren, met verduisterde ramen, afgesloten van elektriciteit. Arafat moet zijn volk door de crisis loodsen bij kaarslicht.
Symbolisch zijn ze, die twee betonnen bolwerken waar leiders, ingemetseld tussen hun eigen vier muren, beslissingen nemen over de toekomst van twee volken. De bunkers doen me denken aan twee betonnen arken in de zondvloed, terwijl White in zijn priestergewaad als een soort duif heen en weer fladdert om te zien of er in een van de arken al iets hoopvols groeit. Een olijftakje, zoals de duif terugbracht naar de ark van Noach, als teken van leven in een doodgebloed vredesproces.
White heeft ’s avonds dus al een fikse werkdag achter de rug. En dan beginnen de onderhandelingen pas. Overdag werken de Israëlische en Palestijnse delegaties afzonderlijk aan voorstellen en voorwaarden. ’s Avonds onderhandelen ze met elkaar. White bemiddelt. Dat doet hij samen met een Europese diplomaat (en, zoals later bekend wordt, geheim agent van MI6),* Alastair Crooke. De onderhandelingen duren vaak tot diep in de nacht. Vaker wel dan niet loopt White in het donker vermoeid en doorgerookt terug naar zijn verblijf, zonder dat hij ook maar enige beweging in de patstelling heeft gekregen.
White slaapt een paar uur, staat vroeg op, wordt naar Jeruzalem gechauffeurd voor zijn bespreking op het Israëlische ministerie van Buitenlandse Zaken, en begint weer van voren af aan. Dat houdt hij bijna zes weken vol.
Onderhandelen gebeurt dus niet aan een grote ronde tafel waaraan alle betrokkenen plaatsnemen om het er eens goed over te hebben met zijn allen. Als bemiddelaar, of bruggenbouwer, moet je de boer op. Je fladdert van de een naar de ander, en niet alleen als postduif. Jij moet een vertaalslag maken waardoor boodschappen hopelijk in vruchtbare aarde vallen, zodat onderhandelingen niet in je gezicht ontploffen, maar juist tot overeenstemming leiden.
Prioriteiten stellen
Het Israëlische ministerie van Buitenlandse Zaken heeft het leger geïnstrueerd om White door checkpoints rondom Bethlehem te laten. Hij gaat direct. Het Bethlehem dat hij ziet is dystopisch. Zelfs lantaarnpalen zijn plat gebulldozerd. De geur van uitgebrande auto’s hangt in de lucht. Zo ruikt stompzinnige destructie dus, denkt White.
De Geboortekerk zelf is hermetisch afgesloten – ook voor White. Hij weet dat er binnen franciscaanse nonnen en monniken, en Armeense en Grieks-orthodoxe geestelijken zijn, die met hun aanwezigheid de Geboortekerk willen beschermen. Hij weet dat er ook burgers zitten die behalve voor het Israëlische leger, ook vrezen voor de gewapende militanten. Maar hoe de sfeer binnen is? Dat weet niemand. De gijzelaars zijn afgesneden van elektriciteit, beschikken over rantsoenen waarvan een paar dozijn monniken net twee weken kunnen leven, en worden 24/7 op de korrel genomen door snipers.
White werkt al jaren aan conflictbemiddeling in Israël en Palestina. Hij weet daardoor iets wat iedere keer dat dit conflict uitmondt in tragedie en geweld weer moeilijk is om te aanvaarden: dat hij het Israël-Palestina-conflict tijdens deze crisis niet gaat oplossen. Maar hij wil wel een verdere escalatie van geweld voorkomen. En dus stelt hij twee prioriteiten:
- deze belegering geweldloos uitonderhandelen;
- het lijden van de Palestijnen in Bethlehem en de Geboortekerk zo veel mogelijk verlichten.
Binnen een week wordt duidelijk dat die twee doelen al ambitieus genoeg zijn. Militair loopt de spanning snel op. Israël gooit geluidsgranaten in de kerk om de milities eruit te jagen. Als dat niet werkt, hangt het leger een luidspreker aan een kraan boven de kerk. Als daar geen oproepen tot overgave uit galmen, worden de gijzelaars en omwonenden in de stad – net als Gazanen nu door middel van drones – geteisterd door nare geluiden.
In 2002 ontbreekt het net zo hard aan humanitaire hulp als nu, in 2024. Hulporganisaties komen nauwelijks het gebied in. Naast hen is White een van de weinigen die toegang krijgt tot de stad en mensen in urgente noodsituaties kan bijstaan. Het is geen doen, voor tienduizenden mensen.
Aan het eind van de week maakt premier Ariel Sharon het publieke statement dat de militanten de Geboortekerk alleen veilig kunnen verlaten als zij kiezen tussen berechting door een Israëlische rechtbank of een leven in ballingschap in Europa. Het voorstel ligt, sluit Sharon af, al bij de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken. Palestijnse militieleden verklaren via mobiele telefoongesprekken direct dat zij dit nooit zullen doen, tenzij president Yasser Arafat hun anders gebiedt. Maar Arafat gebiedt niets.
En dus fladdert White nog steeds dagelijks heen en weer tussen de betonnen bunkers om te zoeken naar aanknopingspunten voor een oplossing.
De eerste twee weken: onderhandelen over de onderhandelingen
Het is de eerste twee weken van de belegering nog helemaal niet gezegd dat White ook daadwerkelijk de bemiddelaar wordt. Hij is dan wel gebeld door Arafat en Melchior, uiteindelijk moeten alle onderhandelaars hem straks vertrouwen. Anders dan bijvoorbeeld de CIA, MI5 en Europese diplomaten kan White de positie van bemiddelaar niet afdwingen op basis van politieke macht.
Dat is juist de kracht van White, en dat is waarom burgers zonder hoge politieke positie waardevolle lessen van hem kunnen leren: dat hij op een organische manier het vertrouwen van mensen wint. Bijna niemand kan de kaarten spelen die de CIA in handen heeft: vloeiend Arabisch spreken, rondrijden in identieke, glanzend zwarte auto’s en de vertegenwoordiger zijn van Israëls belangrijkste politieke en militaire bondgenoot Amerika. Maar iedereen kan betrokken zijn op de manier van White: relationeel.
White werkt stapje voor stapje aan toegang. Tot mensen, tot locaties, tot informatie. Terwijl hij wacht tot Israëli’s en Palestijnen hun onderhandelaars hebben gekozen, is hij dagelijks in gesprek met politieke en religieuze leiders aan beide zijden. Om consensus te bereiken over de onderhandelaars, om te kijken of iemand invloed kan uitoefenen op de militanten in de kerk of op de humanitaire omstandigheden in Bethlehem, om de voorwaarden voor de onderhandelingen zelf te bespreken.
Bijvoorbeeld: Als een van de onderhandelaars naar het toilet moet, moeten de onderhandelingen dan op pauze of mogen ze worden voortgezet? Of moeten die toiletbezoeken op gezette tijden plaatsvinden? Voor dat soort details fladdert White al van onderhandelaar naar onderhandelaar fladderen, tot er overeenstemming is bereikt.
Het is frustrerend, al dat ploeteren zonder duidelijkheid. Want zolang de ‘onderhandelingen over de onderhandelingen’ – zoals White dit proces noemt – voortduren, ontbreekt het de Palestijnen in Bethlehem aan een onderhandelingspositie. Er is niemand om hen te vertegenwoordigen over pauzes in de militaire lockdown, de afgesneden elektriciteit en watertoevoer of de blokkade van medicijnen.
White heeft daar grote zorgen over. Hij komt al vijftien jaar in Bethlehem. Hij kent veel noodlijdende families in Bethlehem persoonlijk. Hij kan op zijn vingers de namen aftellen van mensen die hierdoor in medisch gevaar worden gebracht. Hij kent vrouwen die op het punt staan te bevallen – of net zijn bevallen, hij weet het niet eens. Hij kent jonge kinderen die inmiddels honger en dorst moeten hebben. Het is frustrerend dat al die uren dat hij wacht, praat, theedrinkt, checkpoints doorstiefelt en nog meer praat, voor hen doortikken als uren zonder eten, drinken of hulp. Maar hij houdt dat ongeduld voor zichzelf.
Dat geduld van White staat haaks op het ongeduld waarmee wordt opgeroepen tot een einde aan het geweld of tot het sluiten van een deal bij de demonstraties tegen de huidige Gazaoorlog. Op afstand voelt het alsof er gewoon even iemand met gezond verstand en een hart de control room in moet lopen om een paar handen van rode knoppen af te trekken. Alsof iemand de aanvoerders van landen of legers gewoon even in onomwonden termen moet uitleggen dat het stoppen met schieten en het sluiten van vrede, nu, meteen, beter is voor iedereen.
Alsof niemand dat nog heeft geprobeerd. Alsof er niet al tientallen hooggeplaatste, invloedrijke, vredelievende mensen koortsachtig achter de schermen werken aan een oplossing. White is resoluut over het inslikken van zijn ongeduld: ‘If you don’t, you’re out.’ Waarom? Dan maak je jouw belangen als bemiddelaar belangrijk, wat ten koste gaat van je onpartijdigheid en daarmee je betrouwbaarheid. Het gaat niet om jou.
Israël kiest rabbi Michael Melchior als vertegenwoordiger van de Israëlische regering. Melchior is een politicus die zijn leven wijdt aan vrede met de Palestijnen en gelooft in diplomatie en compromis. Maar hij werkt onder premier Ariel Sharon, ‘de man van rechts Israël’, die juist een groot vertrouwen heeft in militaire oplossingen. Kolonel Lior Lotan wordt Israëls vertegenwoordiger in de gesprekken met de Palestijnen. Beiden accepteren White als bemiddelaar en geven hem overal toegang toe, behalve tot de Geboortekerk zelf.
Maar het vinden van Palestijnse vertegenwoordigers is ingewikkelder. Voor Israël is onderhandelen met de milities geen optie – dat zou de militanten een vorm van officiële erkenning geven die Israël niet wil. De militanten in de kerk zeggen dat zij alleen persoonlijke bevelen van Arafat zullen opvolgen. Maar Arafat wordt belegerd in zijn muqata en kan alleen vanaf de zijlijn een rol spelen. Er moeten dus Palestijnse onderhandelaars komen die acceptabel zijn voor de Israëli’s, die toegang hebben tot Arafat én tot de milities in de kerk.
Salah Tamari wordt uiteindelijk de Palestijnse hoofdonderhandelaar. Hij is een oud-politicus en oud-militair die respect geniet onder zowel Palestijnen als Israëli’s.
Tamari werkt samen met de lokale advocaat Anton Salman. Salman – die nu burgemeester* van Bethlehem is – liep vrijwillig de Geboortekerk binnen toen Israël de stad binnenviel op 2 april. Hij voorzag dat daar een brandhaard kon ontstaan en wilde aanwezig zijn om invloed uit te oefenen. Dat lukt hem: hij wordt voor Israël een link met de milities in de kerk, en andersom. Daarom mag hij voor de onderhandelingen de kerk verlaten. Omdat White bevriend is met Tamari, vertrouwt de Palestijnse delegatie White ook vrij snel.
En zo wordt White door de Israëli’s en de Palestijnen geaccepteerd als bemiddelaar. Niet officieel, met handtekeningen, het logo van de overheid, een paar gewichtige stempels of een akkoord van de veiligheidsdienst. Maar organisch, via connecties, toegang en toevertrouwde informatie.
De ononderhandelbare prioriteit: humanitaire omstandigheden
Dat White zijn ongeduld over de humanitaire situatie in Bethlehem niet laat blijken, betekent niet dat hij niets doet. ’s Middags focust White zich op zijn tweede doel: de humanitaire omstandigheden in Bethlehem zo goed mogelijk op peil houden.
White besteedt dagelijks uren aan het inkopen en distribueren van voedsel en medicijnen. Daar zal hij tot de laatste dag van de belegering mee doorgaan. Zelfs als de bewoners na een paar weken twee tot drie uur per dag naar buiten mogen voor boodschappen, heersen er zulke grote tekorten in de stad dat Andrew White mensen soms letterlijk ziet vechten om eten.
Anders dan voor de Nederlandse overheid nu, die maandenlang de financiële steun* stopte aan de enige humanitaire levenslijn van de Palestijnen, is de zorg voor burgers voor White ononderhandelbaar. Er is nooit een excuus om daar niet je uiterste best voor te doen. Al moet je de financiering desnoods zelf regelen en het persoonlijk langsbrengen. Die radicale toewijding is onlosmakelijk verbonden met het vertrouwen dat Israëli’s en Palestijnen hebben in White. Hij laat constant zien dat hun welzijn de drijfveer is van zijn werk.
En dat brengt een gelijkgestemde uit het Israëlische leger op zijn pad. Een kolonel, een strikt religieuze man die tot groot vermaak van White de naam Shmuel Hamburger draagt. Hij heeft met de bewoners van Bethlehem te doen en geeft White namen en adressen van families die het zwaar hebben. Als het nodig is, escorteert Hamburger White er ook nog heen.
White financiert deze hulp dankzij een paar genereuze donoren in Engeland die ervoor zorgen dat dit soort dingen nooit een probleem zijn. Maar nu is de nood te hoog en raakt de zak met geld leeg. Als aartsbisschop Carey daar lucht van krijgt, doet die een genereuze donatie, waarmee White het kan uitzingen tot het einde van de belegering. ‘It certainly was most welcome’, zegt White. Geld geven kan misschien voelen als een bijna te makkelijke manier om iets te doen. Maar het helpt wel.
Don’t take care, take risks!
Binnen twee weken gebeurt al wat White vreest: de humanitaire blokkade veroorzaakt medische noodsituaties. Een oudere Palestijnse man, Edmund Nasser, herstelt thuis van een hartoperatie, maar wordt alsmaar zieker. White – die ook arts is – krijgt de vraag of hij kan helpen. Maar nu protesteert zelfs kolonel Hamburger. Nasser woont te dicht bij het Kribbeplein waaraan de Geboortekerk grenst, vindt Hamburger. Het is te gevaarlijk.
White denkt aan de woorden van zijn eerste aartsbisschop, Lord Coggan of Canterbury and Sissinghurst , die hem als jonge twintiger op het hart drukte: ‘Andrew, always remember: Don’t take care. Take risks!’ Hij laat zich via achterafstraatjes zo dicht mogelijk naar het plein rijden. Probeert te voet toch het huis van Nasser te bereiken. Dat mislukt, maar zijn vasthoudendheid heeft een overredend effect op kolonel Hamburger. Die geeft White een escorte tot aan de voordeur. Nasser lijdt aan bloedvergiftiging en White redt zijn leven.
Levert dat iets op voor de onderhandelingen? Nee, maar wel voor een lokale burger. En daar doet White alle moeite tenslotte voor.
Dergelijke risico’s neemt White ook buiten medeweten van het leger om. Hij smokkelt voedsel via een achteringang van het Geboortekerkcomplex naar monniken in de kerk. White gaat gekleed in zijn priesterlijke gewaden. Hij probeert er zo plechtig mogelijk uit te zien en loopt dicht langs muren om uit het zicht van de snipers te blijven. Hamburger zou dit nooit goedvinden, maar White neemt het risico om drie redenen. Eén: hij kent de monniken al jaren. Twee: dat hun heilige werk en hun heiligdom nu worden aangetast door deze toestand, doet hem verdriet. En drie: de monniken hebben toegang tot de mensen in de kerk en kunnen hem misschien informatie over de militanten geven.
Tot zijn ontzag blijken de monniken hun heilige werk en erediensten in de kerk onverstoorbaar voort te zetten. Ze voeren hun eeuwenoude christelijke rituelen uit tussen de islamitische milities, delen het eten en water dat ze hebben met de militanten en Palestijnse burgers, en keren dan terug naar hun verblijven. De onderhandelingen kopen er niks voor, maar toch: olijftakjes.
Week 3: frustrerende onderhandelingen
De teams zijn gevormd. De onderhandelingen kunnen beginnen. Het is dan ook hoog tijd. Anders dan in de oorlog nu, wordt in 2002 de geopolitieke druk op Israël flink opgevoerd om de wapens neer te leggen.
President George W. Bush roept Israël publiekelijk op om zijn troepen zo snel mogelijk terug te trekken uit Palestijns gebied. Hij heeft daar zelf belang bij: in zowel de Arabische als de westerse wereld protesteren tienduizenden mensen tegen de Israëlische belegering van de Palestijnen. Bush heeft de steun van zowel de Arabische als de westerse wereld nodig voor zijn war on terror, die dan al gaande is in Afghanistan en het jaar erop zal uitbreiden naar Irak. Maar door het feit dat Amerika Israëls grootste bondgenoot is, kan hij de steun voor die oorlog verliezen.
De christenen – die Israël doorgaans juist steunen – zijn ook al kritisch. In vuurgevechten met het leger zijn nog twee militanten omgekomen. De overige strijders dreigen hen in de kerk te begraven. Straks wordt dit christelijke heiligdom nog een graf voor islamitische martelaren! Het Vaticaan keurt de Israëlische belegering van de Geboortekerk af en laat dit publiekelijk weten. Israël reageert met een botte brief aan de paus.
En White en zijn Palestijnse onderhandelaars? Die bereiken aan het einde van week drie alleen dat negen tieners de kerk mogen verlaten. De tieners vertrekken een paar dagen later. Ze moeten, met hulp van advocaat Salman, twee kisten met de dode militanten naar buiten dragen. Wereldwijd is op het nieuws te zien hoe ze letterlijk gebukt gaan onder die zware last. Eén kind wordt gearresteerd op verdenking van medeplichtigheid bij het plaatsen van explosieven in Jeruzalem. Pijnlijk.
White weet dat de vrijlating van de tieners geen teken is van Israëlische welwillendheid. Israël maakt zich zorgen om wat het doet met de pr als Palestijnen claimen dat Israël Palestijnse kinderen gijzelt. Deze vrijlating is geen garantie voor onderhandelingen over de verdere belegering. Sterker nog: alles wijst erop dat de Israëli’s het spel willen uitspelen met de tijd aan hun zijde. De Palestijnen kunnen zonder voedsel, stroom en medische zorg niet voor eeuwig in de kerk blijven zitten.
Hoe moeilijker het wordt om je mening voor je te houden, hoe belangrijker het is
White raakt moedeloos en gefrustreerd over het gebrek aan beweging in de onderhandelingen. Iedere dag broedt hij met de Palestijnen op nieuwe strategieën; iedere avond ziet hij pogingen tot een overeenkomst stuklopen. Maar tegelijkertijd begrijpt hij iedereen zo goed. Hij begrijpt dat de Israëli’s de milities niet zomaar willen laten wegkomen met de zelfmoordaanslagen. En hij begrijpt ook dat de milities zich niet willen overgeven aan Israël. ‘In dit conflict heeft iedereen gelijk’, zegt White. ‘Dat maakt het zo ingewikkeld.’ Hij ziet het nut er niet van in om dat nog ingewikkelder te maken door zijn eigen mening daaraan toe te voegen. Hij hoeft niet met de consequenties te leven. Israëli’s en Palestijnen wel.
‘Andrew White sprak altijd met een kalme stem’, zegt Anton Salman. ‘Hij drong ons zijn mening niet op. Hij werkte onopvallend, respectvol, zonder de aandacht naar zich toe te trekken.’
Week 4: wachten op het juiste moment
Premier Sharon wordt ongeduldig. Hij staat onder druk van de Verenigde Staten om de crisis te beslechten en overweegt al om het leger toch de kerk in te sturen. Dat zou uitlopen op een bloedbad en een internationaal schandaal. In een poging om toch beweging in de onderhandelingen te krijgen, brengen de Britse diplomaat Alastair Crooke en Salah Tamari een vruchteloos bezoek aan Arafat. Ze willen hem ervan overtuigen om de militanten te bevelen de gegijzelde burgers vrij te laten, in ruil voor voedsel. Maar Arafat is in een slechte bui en wil er niets van weten. Hij ondertekent de hele vergadering lang papieren en keurt hen geen blik waardig.
White begrijpt Arafat ook heel goed. De president wil niet meewerken aan wat kan uitlopen op de uitlevering van Palestijnse militanten aan Israël. Dat zou voelen als een herhaling van het grootste Palestijnse trauma, de Nakba (Arabisch voor ‘catastrofe’) in 1948 – toen ruim 700.000 Palestijnen ontheemd raakten, 15.000 Palestijnen werden gedood en honderden Palestijnse dorpen van de kaart werden geveegd* in een strijd over het grondgebied van Israël en Palestina. Dat is juist precies waar hij al decennialang tegen vecht. Ook al is Arafat het in de ogen van White aan de burgers van Bethlehem verplicht om deze belegering te beëindigen; het is nog te vroeg om van Arafat te verlangen dat hij deze concessie doet.
Heb je vijanden lief
White begrijpt ook de milities, en hun verzet tegen de Israëlische bezetting. Maar hij neemt hen de zelfmoordaanslagen en de schadelijke gevolgen daarvan op de christelijke gemeenschap en de kerk wel kwalijk.
Dat weerhoudt hem er niet van om buiten het oog van het Israëlische leger om, voedsel naar de milities te smokkelen. De monniken hebben White op een strategische plek gewezen waar hij dat ongezien kan neerzetten binnen hun bereik. White doet het meerdere malen. Het is heel gevaarlijk, maar ‘als je vrede wilt stichten’, is Whites overtuiging, ‘dan kun je maar beter gaan eten met de bad guys. De nice guys beginnen meestal geen oorlog.’ Hij kan dan wel niet mét de militieleden eten: dát ze eten is in ieder geval iets. ‘Eén les die je leert over onderhandelen,’ zegt White, ‘is dat mensen die worden uitgehongerd veranderen in crazy bad guys.’
Hij rijdt daarmee de tactiek van het Israëlische leger in de wielen. Dat zet in op uithongering en wanhoop, om zo overgave af te dwingen. White stelt die honger, en daarmee ook de wanhoop, uit in een poging om een oplossing te vinden via menselijk contact.
‘Andrew neemt altijd risico’s’, zegt voormalig aartsbisschop Lord Carey over hem. ‘Ik ben weleens gevraagd door de Britse minister van Binnenlandse Zaken, Jack Straw, om Andrew een beetje tot de orde te roepen. Ze vonden dat hij op het randje van roekeloosheid balanceerde. Maar Andrew proberen te controleren heeft geen zin. Hij zal beleefd antwoorden dat hij, uiteraard, beter zal opletten en vervolgens toch doen wat zijn hart en onderbuik hem ingeven. Maar hij is niet dom. Hij zorgt altijd dat hij de juiste contacten heeft, voordat hij ergens aan begint.’
Week 4,5: westerse vredesactivisten glippen de kerk in
Wie ook risico neemt, zijn een dozijn westerse vredesactivisten uit Europa en Amerika en een fotograaf van de LA Times. Op 2 mei weten zij tot grote ergernis van het Israëlische leger de Geboortekerk in te glippen. Ze willen met hun aanwezigheid Palestijnse levens beschermen, en aandacht vragen voor de Israëlische bezetting. In plaats van drieduizend kilometer verderop te demonstreren, stappen zij in het vliegtuig om ter plekke het verschil te maken. Verder dan deze activisten kun je als buitenstaander eigenlijk niet gaan. Hoe pakt dit uit?
White vindt het erg onhandig. De activisten doorbreken de patstelling niet. Ze genereren wel media-aandacht, maar die is na één dag alweer voorbij. White schat in dat hun actie de belegering juist met dagen heeft verlengd, doordat er toen ook over hún lot moest worden onderhandeld. Dit leverde de Palestijnen naar Whites mening dus enkel verlenging van hun lijden op. Maar Anton Salman ziet dat anders. ‘Het was jammer dat hun actie maar één dag media-aandacht bracht’, zegt hij. ‘En het was ingewikkeld om onze karige rantsoenen met nog meer mensen te delen. Maar het gaat om de moeite die ze namen om naast ons te staan.’
Onder de streep kun je deze actie dus zien als constructief. Het heeft geen Israëli’s beschadigd, en de Palestijnen die er nadeel van ondervonden hadden het – ontroerend – over voor solidariteit. Nu kan niet iedereen zomaar een belegerd gebied binnenglippen, maar er zijn genoeg andere manieren om steun en solidariteit te betuigen. Demonstreren, posten op sociale media, druk uitoefenen op politieke leiders, opiniestukken schrijven. Dat heeft dus wel degelijk waarde.
White delft het onderspit in een geopolitiek machtsspel
De onderhandelingen hebben een deadline: op 7 mei staat een bezoek van premier Ariel Sharon aan president George W. Bush gepland. Die laat duidelijk merken dat hij verwacht dat de belegering dan ten einde is.
Onder die druk wordt een eerste deal met Arafat gesloten. Op 30 april mogen 26 burgers en Palestijnse politiemensen de kerk verlaten. Een dag later heft Israël de belegering van Arafats muqata op. Amerika kan dus wel degelijk doorbraken forceren. Heel fijn voor de gijzelaars. Maar wel wrang. Het drama van het Israël-Palestina-conflict is mede gecreëerd door geopolitieke powerplay. En uiteindelijk is het voor oplossingen dus afhankelijk van diezelfde powerplay. Wat kan een constructieve omstander dan eigenlijk voor mensen in zo’n krachtenveld betekenen?
Die kan zich, zoals White, tientallen jaren verdiepen in dat conflict, relaties aangaan met alle betrokkenen, ieders vertrouwen winnen, de eigen gezondheid op het spel zetten om bij te dragen aan een oplossing… met nauwelijks succes. Terwijl op geopolitiek niveau, waar het probleem is veroorzaakt, met één vingerknip kan worden geregeld wat omstanders die werkelijk om de betrokkenen in dat krachtenveld geven, wekenlang niet is gelukt. Het enige dat je als burgerlijke omstander soms nog kan doen, is je stemrecht en spreekrecht blijven gebruiken. Met demonstreren en druk uitoefenen op de politiek kun je de inzet van dat machtspel beïnvloeden. De Amerikaanse president is in 2002 voornamelijk kritisch op Israël omdat een escalatie in Israël-Palestina hem politiek kapitaal kan kosten, zoals steun* voor zijn aanstaande war on terror in Irak. Niet omdat hij zo veel om de Palestijnen geeft.
De tegenkracht van geweld is niet machtig, maar kwetsbaar. Ze kan zomaar weer overmeesterd worden door de oorzaak van het geweld. White, en constructief omstanderschap in het algemeen, is ontroerend in weerloosheid. Een olijftakje dat door de scheuren van beton heen probeert te groeien.
En eigenlijk is dat ook logisch. Want zodra je hardheid met hardheid bestrijdt, worden deze al snel gelijke spelers op het krachtenveld waarop het probleem is ontstaan. Dan maak je dat speelveld alleen maar groter, en drukker bevolkt. Maar omdat je leven als buitenstaander niet op het spel staat, kunnen buitenstaanders zich juist de luxe permitteren om die hardheid te laten varen. Misschien is vrijwillige weerloosheid wel het meest revolutionaire grondbeginsel, als je als omstander echt iets wil doen tegen geweld.
Week 5: powerplay
Ariel Sharon overweegt serieus om het leger naar binnen te sturen. Zijn ministers Peres en Melchior kunnen het nog tegenhouden. Maar het is duidelijk dat de situatie zonder overgave van de milities snel kan escaleren.
De Palestijnse delegatie van onderhandelaars wordt vervangen door Bassam Abu Sharif, de hoogste adviseur van Yasser Arafat, en vanuit Israël neemt de binnenlandse veiligheidsdienst Sjien Beet het over van het leger. De CIA krijgt een prominentere plek in de onderhandelingen. White ziet de geheime dienst al wekenlang rondrijden in Bethlehem en Jeruzalem, maar die heeft nog met niemand van de Palestijnse delegatie gesproken over de Palestijnse visie op de situatie.
Als je het White vraagt, heeft de CIA geen idee van wat er lokaal speelt. Zij is een breekijzer voor geopolitieke belangen. Zodra de situatie is afgehandeld, vliegen de agenten terug naar huis. Ze zullen de consequenties van de oplossingen die ze er nu doorheen proberen te drukken, niet hoeven te dragen.
White wordt, samen met de andere onderhandelaars die al weken hebben gewerkt aan een vreedzame oplossing, terzijde geschoven. Waar de eerste vier weken steeds iedereen in elke beslissing moest worden meegenomen, worden nu hele korte klappen gemaakt. Alastair Crooke wordt met Salah Tamari de kerk in gestuurd om een lijst op te stellen met namen van iedereen die nog binnen is.
Op basis van die lijst ligt er binnen één vergadering in het King David Hotel in Jeruzalem een door de VS en Israël gesteund voorstel op tafel, waarover niet meer te onderhandelen is: 13 militanten worden via Cyprus uitgezet naar Europa en 26 strijders moeten met de bus naar Gaza, waar ze door Palestijnse rechtbanken zullen worden berecht. White zit bij de vergadering. Maar hij heeft niets in te brengen.
White vindt het een beroerde deal voor de Palestijnen. Zoals hij de Joden graag iedere vorm van herhaling van de Shoah wil besparen, had hij de Palestijnen willen behoeden voor deze herinnering aan de Nakba. Wie het ook beroerd vindt, is Arafat. Hij staat onder politieke druk van Amerika, van Israël, van het doemscenario van een bloedbad in zijn Geboortekerk. Maar hij weigert de milities te bevelen de Geboortekerk te verlaten.
Een akkoord: vriendschap doet meer dan bommen en granaten
En hier komt White – die eigenlijk al van het veld is gehaald en vervangen door machtiger spelers – toch weer terug in het spel. Met pijn in het hart. Want White gaat nog één poging doen om Arafat te overtuigen om in te stemmen met deze deal, waar hij zelf niet achter staat. White – die juist vijf weken met de Palestijnen heeft gezocht naar manieren om hier uit te komen – moet kiezen tussen twee kwaden: de deal, of een bloedbad. Hij weet dat er aan de Israëlische kant geen beweging meer in zit. En hij kiest voor de deal. Het is de enige manier om de ruim honderdduizend mensen in het district Bethlehem vrij te krijgen uit de belegering en de levens van de militanten en de monniken te redden.
Nu wordt het uitzonderlijke dat White in deze onderhandelingen brengt van levensbelang: vriendschap. Zijn vriendschap met Michael Melchior, met Salah Tamari, met Yasser Arafat: het zijn olijftakken. Tekenen van leven in het betonnen landschap van een ingebunkerd conflict. Zijn relatie met Arafat is extra bijzonder. In een recent interview* met The New York Times spreekt de gepokte en gemazelde Amerikaanse vredesonderhandelaar Aaron David Miller over hoe hij achteraf pas kan zien hoe onbegrepen Arafat was.
Miller werkte onder vier Amerikaanse presidenten – Reagan, Clinton, Bush sr. en Bush jr. – aan vredesverdragen tussen Israël en de Arabische wereld, en bracht honderden uren door met Arafat. ‘Hij leefde [...] in een politieke wereld die onvergelijkbaar was met die van zijn [Israëlische en Amerikaanse] tegenhangers,’ zegt Miller. ‘En dat hebben wij nooit echt begrepen. Of misschien wilden we dat niet begrijpen.’
Michael Melchior ziet White als een uitzondering op die regel: ‘Andrew deed bij Arafat nooit een beroep op politieke belangen of financieel gewin. Hij sprak met Arafat vanuit intrinsieke waarden, vanuit een religieus perspectief. Hij sprak tot the godly in Arafat, en deed een beroep op the godly in de mensen over wie Arafat besluiten nam. Niemand anders sprak op die manier met hem.’
‘Ik begreep Arafat zelf eerst ook niet’, zegt White. ‘Mijn vriendschap met hem heb ik te danken aan mijn zoon Jacob. Toen hij vijf jaar werd, vroeg hij of ik Yes Sir Arafat – want hij dacht dat Arafat zo heette – wilde uitnodigen voor zijn partijtje. Hij had ons namelijk samen op televisie gezien. Arafat werd heel emotioneel. Hij kon niet geloven dat een vijfjarig jongetje uit Engeland hem welkom heette op zijn feestje, en gaf me als geschenk een gesigneerde keffiyeh mee voor hem. Die heeft mijn zoon nog steeds. Tot zijn dood belde Arafat regelmatig naar onze huistelefoon om met Jacob te praten. Ik werd hecht met Arafat omdat ik de vader van zijn grote vriend Jacob ben.’
En nu, vijf weken na het begin van de belegering, weet White dat het tijd is om Arafat zijn eigen kijk op de situatie te geven. Zoals altijd neemt hij gekonfijt fruit voor hem mee, van het Britse warenhuis Fortnum & Mason. Het zijn Arafats favoriete snoepjes: gekaramelliseerd fruit, per stuk verpakt in een wit papiertje. Een ware lekkernij voor Arafat, die verder leefde als een monnik , en een cruciaal detail is dat White ze niet meebrengt om hem te paaien. Hij is er jaren geleden mee begonnen omdat zijn vriend er blij van wordt. In deze taaie situatie gunt hij Arafat meer dan ooit een doosje jellied fruits.
Zes uur rijden, checkpoints door, betonnen bunker betreden – daar zit White weer. ‘Jouw volk lijdt’, zegt hij tegen zijn vriend. ‘In Bethlehem. In Beit Jala. In Beit Sahour. Je hebt mij gevraagd om te komen als geestelijke, dat weet je, niet als politicus. En in de naam van onze God en onze geloofstradities zeg ik: we kunnen die mannen in de kerk niet toestaan om het leven van al jouw mensen te vernielen.’
‘Nee’, zegt Arafat. ‘Nee, dat kan niet.’
Na dat gesprek is de deal rond. Arafat spoort de milities in de kerk aan om zich over te geven. Hij stelt dat het – hoe vreselijk ook – in hun belang is. Ze zullen niet worden bestormd, beschoten, opgepakt of gevangengezet door de Israëli’s, zegt hij. Dit is de minst pijnlijke uitweg.
Als het hoofd van Sjien Beet, Avi Dichter, Arafat op 6 mei belt om de deportatielijst door te nemen, is Arafat opeens hartelijk en warm. Hij probeert nog te onderhandelen om meer Palestijnen naar Gaza te laten gaan in plaats van hen te deporteren. Maar Dichter zegt dat ze niet op de vlooienmarkt staan en houdt voet bij stuk.
Kritiek vanaf de zijlijn, twijfel aan jezelf
Na die doorbraak volgen voor White de drie zwaarste dagen van de onderhandelingen. De Israëlische en Palestijnse onderhandelaars moeten nu afspraken maken over de implementatie van de deal. Drie nachten lang voeren ze verhitte gesprekken op het dakterras van een gebouw aan het Kribbeplein, tegenover de Geboortekerk. Sommige milities die nu nog in de kerk zitten, moeten worden uitgezet naar Europa. Anderen naar Gaza. Monniken en burgers moeten worden vrijgelaten. Israël wil de controle over het transport maar de Palestijnen vertrouwen dat niet. De Palestijnen willen dat de milities afscheid kunnen nemen van hun familie, Israël wil dat niet. En welke Europese landen nemen de dertien uitgezette milities op? Keren de milities ooit nog terug? Onder welke voorwaarden? Deze gesprekken gaan over de toekomst van concrete individuen, over persoonlijke levens. De gemoederen lopen hoog op. Op woensdagavond 8 mei komt het team ‘op letterlijk twee of drie minuten na bij de implementatie van het hele plan. Maar dan valt alles op het laatste moment * toch weer in duigen’. In de nacht van 9 op 10 mei krijgen ze de deal rond: de dertien militieleden worden voor nu uitgezet naar Cyprus. Vanuit daar wordt verder onderhandeld. Uiteindelijk nemen onder andere Ierland, Griekenland, Spanje en Portugal een aantal strijders op.
In de media* wordt de deal beschreven als een resultaat van Europese of Amerikaanse bemiddeling. De naam van White wordt, evenals die van Alastair Crooke, Michael Melchior, Salah Tamari en Anton Salman, nauwelijks genoemd. Conflictbemiddeling doe je op de achtergrond. En dat is misschien maar beter ook. Het is de vraag of openbaarheid zou leiden tot applaus.
Lokale lobbygroepen, waar ook veel westerlingen onderdeel van zijn, weten bijvoorbeeld wel dat White de deal heeft gesloten. De pro-Israëlische vinden dat hij de Palestijnen niet hard genoeg heeft aangepakt. De pro-Palestijnse zijn boos dat hij de deportaties heeft gesteund.
White vindt dat zwaar. ‘Je krijgt nauwelijks steun als je dealt met een tragedie’, zegt hij. ‘Want vredesonderhandelingen gaan over compromissen sluiten en dat vinden veel mensen niet leuk. Ze houden liever vast aan hun eigen gelijk. Maar als je een einde wilt maken aan geweld, moet je consistent aan de belangen van álle betrokkenen denken. Niet alleen de kant waar jij het mee eens bent. Daar bereik je bijna niets mee.’
Advocaat Anton Salman, die tevergeefs wekenlang met White aan een beter alternatief heeft gewerkt, neemt White juist niets kwalijk. ‘Hij was een man van goede wil die voor ons heeft gedaan wat hij kon’. zegt Salman. ‘Hij is naar Bethlehem gekomen, hij heeft geprobeerd om de belegering te beëindigen, om deportatie te voorkomen. We waarderen dat, ongeacht de uitkomst, want die lag niet in zijn handen. Israël is nu eenmaal geen partij die zich laat gezeggen.’
Als ik Melchior, inmiddels een uitgesproken vredesactivist die nauw samenwerkt met de Palestijnen, vraag of White niet vooral het Israëlische belang heeft gediend met zijn bijdrage aan de onderhandelingen, zegt die: ‘Zoals ik het zie, stond Ariel Sharon op het punt om het leger te bevelen de kerk binnen te vallen, en is Andrew degene die dat bloedbad heeft voorkomen. De CIA en MI5 waren jaren later nog steeds perplex over het feit dat Arafat voor Andrew heeft gedaan wat hij hun wekenlang geweigerd heeft. Ze snappen niet hoe Andrew het deed.’
Maar White voelt zich geen held. Als hij op 10 mei het vliegtuig met de dertien verbannen militanten naar Europa ziet vertrekken – het teken dat de onderhandelingen werkelijk rond zijn – huilt hij van opluchting.
De pijn van het compromis is het lot van de onderhandelaar
Mensen die bemiddelingsprocessen tot aan een akkoord meemaken, hebben onderweg al zo veel ellende gezien dat de oplossing vaak haar glans verliest. Voor verre omstanders gaat een crisis van zwart (belegering) naar wit (een uitweg). Of, als de uitweg niet rechtvaardig voelt, van zwart (belegering) naar zwart (verbanning). Maar in feite bestaan vredesprocessen uit de grijstinten van compromis.
Eenmaal thuis in Engeland wordt White nog wekenlang overvallen door huilbuien. Hij heeft mensen gevoed. Hij heeft het leven van Edmund Nasser gered. Hij heeft een gewelddadige escalatie in een stad van tienduizenden mensen voorkomen. Maar zo voelt het niet. Een van de militanten, Jihad Jara,* werd uit de Palestijnse gebieden verbannen op de dag dat zijn eerste kind ter wereld kwam. Zijn zoon heeft hij tot op de dag van vandaag nooit in het echt gezien en hij zal nooit meer terugkeren naar huis. Dat is een gruwelijk compromis en zo voelt White het ook. ‘Wat heb ik daar nu eigenlijk gedaan?’ vraagt hij zich vertwijfeld af.
Het is logische verwarring. Om te bemiddelen moet je de urgentie van een conflict zien. Maar het heeft een emotionele prijs om je ogen te openen voor lijden, verdriet en onrecht. Dat was zichtbaar na de aanslagen op 7 oktober 2023. Het is zichtbaar in de oorlog in Gaza nu. De beelden zijn vreselijk. Je kunt er niet naar kijken zonder pijn te voelen.
Vervolgens moet je, om onderdeel van een oplossing te zijn, actie ondernemen. Het frustrerende is alleen dat je nooit genoeg kunt doen. White heeft, ook al werkte hij vijf weken lang bijna 24/7 in het hart van de crisis, niet kunnen voorkomen dat duizenden Bethlehemieten wekenlang in traumatische omstandigheden hebben geleefd. Hij heeft de deportatie van Palestijnen en de destructie van Bethlehem niet kunnen voorkomen. En ook al heeft hij een escalatie van dit conflict afgewend; het was slechts uitstel tot de volgende crisis.
Toch kiest White er steeds weer voor om die pijn te voelen én om zijn vijand te omarmen. White eet met mensen die anderen leed berokkenen. Hij is daarin heel radicaal. ‘Je moet je vijand liefhebben’, zegt hij. ‘Bij liefhebben hoort iemand willen leren kennen en begrijpen. Iemands belang voor ogen willen houden. Dat is soms al moeilijk om voor een vriend te doen. Laat staan voor een vijand. Maar in de geest van White is de vraag: als wij het als omstanders al niet kunnen, hoe kun je het dan verwachten van de mensen ter plaatse, die het leed persoonlijk ondergaan?
Op deze relationele manier onderdeel zijn van verzoening, staat haaks op het ongeduldige gevoel dat de eindeloze stroom van gewelddadige beelden oproept: dit moet nú stoppen. Maar Whites keuze om dat ongeduld niet te laten merken, is een dienstbare vorm van pragmatiek: wie help je ermee? Als het makkelijk was, als het snel kon – een deal, een staakt-het-vuren, bevrijding van de gijzelaars, opheffing van de bezetting, een tweestatenoplossing, een eenstaatoplossing – was het dan niet al gebeurd?
Ongeduld heeft te weinig tijd voor medemenselijkheid. Tijdens de trage processen van onderhandeling kun je – zo laat White zien – een verschil maken door juist op medemenselijkheid te blijven focussen – ongeacht wie je voor je hebt.
De lessen van White komen samen in deze pijnlijke conclusie: pas als je de pijn kunt verdragen van een gruwelijk, onrechtvaardig compromis, kun je bijdragen aan een einde aan gruwelijk geweld.
De illustraties bij dit verhaal zijn gemaakt door George Butler. Als beeldverslaggever reist Butler naar conflictgebieden om humanitaire crises en sociale kwesties vast te leggen. Zijn werk biedt een bedachtzaam alternatief voor de vaak vluchtige berichtgeving over conflicten. Voor dit verhaal maakte Butler de illustraties achteraf, deels gebaseerd op nieuwsbeelden uit 2002 en deels op indrukken die hij opdeed tijdens een reis naar Bethlehem in 2016, in opdracht van Oxfam. Bekijk hier meer werk van George Butler.