Kiezers willen geen nee meer horen. Gevolg: een politiek van valse beloftes
Politici wringen zich al jaren in allerlei bochten om het vertrouwen van de kiezer terug te winnen. Ze beloven van alles wat ze in de praktijk niet waar kunnen maken, en zo voelt de kiezer zich als vanouds belazerd. In dit essay van de winnaar van de Marc Chavannesprijs lees je hoe we volgens schrijftalent Tom Lash komen tot politiek die écht werkt: ‘Het is nu de beurt aan de kiezer – die moet leren “nee” te accepteren.’
Voor politiek die écht werkt, voor politici en beleidsmakers die de regie durven te nemen en moeilijke keuzes durven te maken, zullen wij, de kiezers, eerst weer vertrouwen in de politiek moeten hebben. Want zonder onze hulp kan de politiek het gebrek aan vertrouwen niet oplossen.
Van landelijk tot gemeentelijk niveau zijn al talloze onderzoeken gedaan naar hoe groot dat wantrouwen is, en hoe groot de opgave is om het vertrouwen te herstellen. En natuurlijk, de politiek heeft ook flink wat goed te maken: de wonden van het toeslagenschandaal en de gaswinning in Groningen zijn nog altijd onverminderd groot.
Maar op dit moment zijn het niet zozeer de politici, maar juist de kiezers die het herstellen van dat vertrouwen onmogelijk maken.
Hoe dat vertrouwen dan precies hersteld dient te worden, daar lijken noch de politiek, noch de kiezers een echt helder idee over te hebben. Vooralsnog lijkt de strategie vanuit de politiek om vooral zo veel mogelijk conflictvermijdend te zijn, in de hoop dat zonder nieuwe grote schandalen het vertrouwen vanzelf wel weer terug groeit. Als een ouder die na een scheiding uit schuldgevoel ‘ja’ zegt op elke vraag om een snoepje, speelgoed of zakgeld – in de hoop dat de kinderen je op termijn, ondanks het treurige flatje waar papa nu woont, tóch een leuke ouder vinden.
De politiek moet leren vaker ‘nee’ te zeggen, zo concludeerde de Raad van State in april vorig jaar al.* Vaker uitleggen dat dingen gewoonweg niet kunnen. Ondanks die conclusie zijn we de afgelopen tijd alleen maar in tegenovergestelde richting bewogen. Het vorige kabinet werd door BBB-leider Caroline van der Plas al consequent het ‘kan-niet-mag-niet-kabinet’ genoemd,* en van de vier huidige coalitiepartijen zijn in ieder geval PVV, NSC en BBB ervan overtuigd dat Nederland ‘wel eventjes’ een opt-out op de Europese asielregels gaat fiksen in Brussel.*
Van iedere ‘nee’ waar de vorige kabinetten mee kwamen, willen deze partijen een ‘ja’ maken.
De ja-knik-trend bestaat niet alleen onder populisten
Deze ja-knik-trend is breder dan alleen onder de populisten die nu voor het eerst aan de knoppen van ons regeringsbeleid zitten en misschien nog wat ontwenningsverschijnselen hebben. Ook op lokaal niveau heerst de overtuiging dat het vertrouwen in ons politieke systeem koste wat kost hersteld moet worden, en men daarbij eigenlijk niet langer in de positie is om ‘nee’ te zeggen. In de troonrede gaf onze koning zelfs de opdracht aan politici en bestuurders om te kijken naar ‘wat wél kan’, ook al is het antwoord daarop ‘niet eenvoudig’ in onze ‘complexe samenleving’.*
Het parkeerprobleem bleef nog precies even groot, maar er was wel geluisterd naar ‘de wil van het volk’
Ter illustratie een voorbeeld uit mijn eigen stad Den Haag, een stad die bestuurd wordt door een behoorlijk breed samengesteld links-progressief college.* Dat stadsbestuur wilde begin dit jaar graag de tijden voor betaald parkeren uitbreiden in twee wijken: Rustenburg-Oostbroek en Laakkwartier. Niet langer zou men alleen in de avonduren betaald moeten parkeren, maar voortaan ook overdag. Ook overdag zou het hier namelijk druk zijn, waardoor het moeilijk was om een plekje te vinden. Aangezien de dichtbebouwde vooroorlogse Haagse wijken zich slecht lenen voor het aanleggen van een groot extra parkeerterrein, is de enige knop waaraan de gemeente kan draaien het minder aantrekkelijk maken van parkeren.
En aangezien ik vermoed dat de constant ingeslagen autoruiten op het slecht verlichte stuk weg langs het Zuiderpark geen onderdeel uitmaken van dat gemeentelijk ontmoedigingsbeleid,* is de enige manier die overblijft: de parkeertarieven veranderen.
Maar uiteraard, ineens moeten betalen voor parkeren is geen leuk bericht. Dus startten boze bewoners een petitie, volgde er een bewonersavond en uiteindelijk draaide de wethouder de uitbreiding van de betaalde parkeertijden terug. En dat terwijl de borden waarop die nieuwe uren stonden aangegeven al geplaatst waren.* Die borden moesten vervangen worden en mensen die al betaald hadden voor een parkeervergunning kregen hun geld teruggestort.
Kosten van de hele grap: 270.000 euro.*
En daar bleef het niet bij. Nadat de wethouder zich in deze twee wijken gewonnen had gegeven, roerden ook bewoners van vier andere wijken zich, waarna ook hier de uitbreiding van de betaaltijden voorlopig werd opgeschort. Het parkeerprobleem bleef nog precies even groot, maar er was wel geluisterd naar ‘de wil van het volk’.
Oppositiepartij Hart voor Den Haag van oud-wethouder Richard de Mos wilde het liefst nog een stapje verder gaan. De uitvinders van de ‘u klaagt, wij draaien’-ombudspolitiek wilden dat de gemeente een referendum uitschreef om voor álle Haagse wijken vast te stellen of er behoefte was aan een uitbreiding van de huidige betaalde parkeertijden.*
Je kunt net zo goed een referendum houden over het wel of niet verplicht stellen van spruitjes eten. De uitkomst laat zich raden.
Het was dan ook een idee waar De Mos niet uit het niets mee gekomen was. In maart dit jaar werd een dergelijk referendum in de gemeente Haarlem gehouden. Het antwoord van de Haarlemmers was niet verrassend: meer dan 80 procent was tegen het uitbreiden van betaald parkeren.*
Hoe de parkeerproblemen in Haarlem (waar auto’s soms half op kruispunten staan geparkeerd, met alle gevolgen van dien voor verhuiswagens of de brandweer) dán moeten worden opgelost, dat moet het Haarlemse college zelf maar uitzoeken. Als er maar niet betaald hoeft te worden. Ook in Haarlem werd de wens van het volk braaf overgenomen door het stadsbestuur.
De overheid heeft niet langer de status van betrouwbare gesprekspartner
Wellicht was de uitslag anders geweest als men het gehele dilemma van het Haarlemse college in het referendum had meegenomen, en niet alleen de vraag over het wel of niet uitbreiden van betaald parkeren.
Hopelijk ‘ja’ – maar het is maar de vraag of de uitkomst heel anders was geweest.
De overheid heeft namelijk niet langer de status van betrouwbare gesprekspartner: als politici zeggen dat iets niet kan, niet waar is, niet verstandig is of op z’n minst erg complex is, nemen mensen dat niet klakkeloos van hen aan. Eerder het tegenovergestelde. Dat zagen we bijvoorbeeld aan de irritatie die Frans Timmermans opriep tijdens het SBS-verkiezingsdebat in november vorig jaar.
Praktische bezwaren worden niet langer gezien als inhoudelijke argumenten, maar als laffe uitvluchten
Voor de mensen die het verdrongen hebben: Timmermans kreeg het aan de stok met een vrouw uit het publiek die haar eigen risico niet kon betalen. Toen Timmermans probeerde uit te leggen dat afschaffen van het eigen risico ‘stap voor stap moet’ en minstens een paar jaar duurt, leidde dat tot schampere blikken in het publiek en een harde sneer van Geert Wilders over Timmermans’ wachtgeld. Terwijl: wat Timmermans zei klopt gewoon, zo ontdekte ook Wilders een paar maanden later tijdens de formatie.*
Ook dit fenomeen, wantrouwen van het electoraat als politici duidelijk zijn over de complexiteit van een oplossing, beperkt zich niet tot de rechts-populistische partijen en hun kiezers. Wie uitlegt dat fossiele subsidies alleen ‘stap voor stap’ en ‘in internationaal verband’ kunnen worden afgebouwd, kan vanuit de linkerkant op exact dezelfde irritatie rekenen.
Praktische bezwaren worden niet langer gezien als inhoudelijke argumenten, maar als laffe uitvluchten.
Op deze manier is het vrijwel onmogelijk geworden voor politici om ‘nee’ te zeggen, zonder dat dat tot gevolg heeft dat mensen zich niet gehoord voelen. Wat vervolgens het vertrouwen in de politiek alleen maar weer kleiner maakt.
Na een vertrouwensbreuk maak je duidelijke afspraken – maar die missen we nu
Dat wantrouwen zal dan ook niet zomaar vanzelf slijten; zelfs niet als er de komende tijd geen grote nieuwe schandalen worden veroorzaakt door de politiek (al is dat op zichzelf natuurlijk óók geen gek idee om eens te proberen).
Het probleem met een vertrouwensbreuk is dat je dingen anders gaat waarderen. Dingen die vroeger geen probleem waren, worden dat nu ineens wel. Waar je vroeger misschien geen enkele twijfel had bij een avondje overwerken van je partner, wordt dat na het aan het licht komen van een affaire toch ingewikkelder. En dus maak je bij het geven van een tweede kans duidelijke afspraken over wat je van je partner nodig hebt om hem of haar weer te kunnen vertrouwen.
Dat soort afspraken missen we nu, tussen kiezers en politici. Niet alleen omdat we als kiezer geen wensenlijstje met afspraken hebben doorgegeven aan Den Haag, maar ook omdat we eigenlijk geen idee hebben wat we nou precies van de politiek verwachten.
Wie weer vertrouwen in de politiek wil krijgen, zal voor zichzelf moeten definiëren hoe betrouwbare politiek eruitziet. Is dat iemand die altijd op alles ‘ja’ zegt? Een partij die overal een referendum over houdt? Politici die volledig transparant uitleggen hoe ze tot een bepaalde beslissing zijn gekomen? En in dat laatste geval: wat voor argumenten ben je bereid te accepteren als die beslissing voor jou persoonlijk nadelig uitpakt? Op welke manier wil je dan wél ‘nee’ horen?
Zolang kiezers voor zichzelf geen weg terug naar vertrouwen weten te vinden, kunnen politici proberen wat ze willen: het vertrouwen blijft precies zo laag als het is.
Dus ja: de politiek heeft wat goed te maken. Maar voorlopig ligt de bal echt bij onszelf.