Piepjong en dolverliefd – ook als de een ineens ziek wordt en de ander moet zorgen
Het leven van Ruud en Jeannot staat in het teken van belofte. Jong en snel, hard werken en veel genieten. Totdat een melanoom ineens alles verandert. Dit boek laat zien dat de liefde doorgaat, dwars door ziekte, vermoeidheid, ergernissen en mantelzorg heen.
De eerste hoofdstukken van Ik had je graag verteld hoe mijn dag was ademen nietsvermoedendheid. Je denkt: een modern sprookje van twee megaverliefde jonge mannen.
Er wordt getinderd, de gemiddelde wekelijkse schermtijd loopt op, er wordt gedatet, gezoend, gereisd, gefeest, gelachen. Er worden handen geschud met nieuwe schoonfamilies, carrières opgebouwd, beloftes uitgewisseld, toekomsten samengevoegd.
‘Denk je dat we voor altijd samen blijven?’ vraagt Ruud.
‘Ik denk het wel’, antwoord ik.
Jeannot Peijen en zijn vriend Ruud ten Wolde zijn wat je noemt glas-halfvol-mensen (en dan het liefst een champagneglas). Jonge twintigers die genieten tot een kunst hebben verheven. In zijn memoires tekent Jeannot hun leven in de Randstad op, maar ook het verhaal van Ruuds ziekte, een agressieve vorm van huidkanker.
In de tijd dat Ruud ziek wordt, werkt Jeannot op de Zuidas. Hij heeft een veeleisende baan in de horeca, snakt ook naar die veeleisendheid, hij is jong, wil carrière maken, iets doen met zijn leven. Ruud wil dat ook met zijn werk als tv-verslaggever.
Ziekte, die zich in Ruuds geval aankondigde in de vorm van een bultje, komt vrijwel nooit gelegen. Maar in de razende levens van deze twee jongeren – zoals levens van twintigers horen te razen – voelt het melanoom al helemaal als een zéér onwelkome gast.
In dit debuut, dat 9 oktober uitkomt, lezen we hoe Ruud en Jeannot daar samen met hun familie en vrienden mee omgaan. En er niet mee omgaan, want soms kun je niets anders dan meedeinen op de grilligheid van dat wat je overkomt. Roeien met de riemen die je hebt, en hoe doe je dat dan als je jong bent (soms doorgaan, soms stilstaan).
Er zijn bakken met liefde, zoals het moment waarop Jeannot nog snel zijn Ruud ten huwelijk vraagt, maar er is ook een boel blote lelijkheid, wanneer – zoals Jeannot het omschrijft – ‘de realiteit weer inkickt’ en Ruud na dat aanzoek zegt:
‘Maar ik wil niet dood.’
Een op de vier jongeren is mantelzorger
Op 9 oktober 2021 overlijdt Ruud. Zijn dood slaat in als een bom: in de week van zijn dood debuteert Ruud nota bene nog met zijn boek Ziek gelukkig, met als ondertitel: Waarderen kun je leren. RTL Boulevard, waarvoor Ruud als verslaggever werkte, wijdt er een item aan. Het Parool, Algemeen Dagblad en NOS schrijven een necrologie over Ruuds leven.
Jeannot geeft in zijn boek niet alleen een inkijkje in het precaire, hyperpersoonlijke rouwproces dat volgde, maar ook – en vooral – in hoe de periode vóór die rouw, vóór dat verlies eruitziet.
Hoe is het om partner, geliefde, maar tegelijkertijd mantelzorger te zijn, en dan ook nog op opvallend jonge leeftijd.
Of, nou ja, opvallend… Mantelzorg wordt vaak geassocieerd met ouderdom: wie oud is, sterft en degenen die daarnaast staan en zorgen, zijn ook oud. Maar cijfers vertellen al jaren een ander verhaal: ongeveer een half miljoen jongeren tussen de 16 en 24 zorgen voor een naaste met gezondheidsproblemen.* Dat is dus een op de vier jongeren, zo berekende het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) twee jaar geleden.
Jeannot beschrijft hoe het is om ineens ontsmette gaasjes in wonden te drukken, maar ook hoe het is om misschien de wat lelijkere dingen toe te geven.
Soms wil ik ook gewoon 23 zijn.
Of:
Terwijl Ruud sukkelt met zijn gezondheid, sukkel ik met mijn toekomst.
Of je mantelzorger wordt, is niet de vraag. En als het moet, doe je wat je kunt en óók wat je niet kunt. Van de mantelzorgers in ons land ervaart meer dan de helft een (te) hoge werkdruk door de combi werk en mantelzorg, zo blijkt uit cijfers van vakbond CNV.*
Liefde, zo lezen we in dit boek, is de niet te stoppen motor van degene die zorgt, maar dat gaat ook gepaard met vermoeidheid, ergernissen, verdriet, angst en een onzekerheid die door het hele boek heen te voelen is.
We lopen net tegen de eerste uitdagingen aan die iedereen in die fase tegenkomt, zoals jaloezie, vrienden, familie, verschillende hobby’s, normen en waarden. Daarbij komt dan nog de onzekerheid die over Ruuds leven hangt door de kanker, wat voor extra spanning zorgt. We leunen veel op elkaar en zijn continu in contact. We vallen uit tegen elkaar en we huilen samen.
Zware kost, maar wel in lichte woorden, mede mogelijk gemaakt door een onbedwingbare drang naar positiviteit en harde grappen van Ruud, Jeannot en hun naasten. Een hechting op een rug wordt vergeleken met een lachende smiley, en als Ruuds zussen vragen of hij genoeg heeft gegeten, antwoordt hij: ‘Ja, dat komt omdat mijn maag vol met melanoom zit, geen ruimte meer.’
Hoewel Jeannot zelf het woord ‘mantelzorger’ mijdt en nergens in de slachtofferrol vervalt, heeft zijn debuut een meerwaarde voor de zorgende leeftijdsgenoot. Hij beschrijft hoe het was, zonder de zaken te verbloemen of mooier te maken dan ze waren. Zo kan het zijn om jong te zijn en te zorgen, en te verliezen ná dat zorgen. Maar ook (want ook dat hoort bij verlies): zo kan het zijn om het leven weer op te pakken, voorzichtig, met vallen en opstaan, te kiezen voor het leven, méér worden dan alleen maar nabestaande, met de kop steeds vaker in de zon, champagneglas halfvol.
‘Ruud heeft mijn leven compleet gemaakt’, schrijft Jeannot.
Dus toch, zelfs – of júíst – aan het einde: een modern sprookje. Ja, verdrietig genoeg met de dood inbegrepen, maar Jeannot laat zien dat de liefde de sprookjesachtige gave heeft om stug voort te leven.