Leren van tegenslag is in theorie leuker dan in de praktijk (en andere lessen van een voetbalrevolutionair)
Bij Willem II kreeg jeugdopleider Bastiaan Riemersma de kans om alles anders te doen. Maar zijn visie van een opleiding vol zelfverzekerde jongetjes die eerlijke kansen krijgen verloor het van de praktijk. Het lijkt onmogelijk om in je eentje aan een systeem te ontsnappen.
De revolutie die Bastiaan Riemersma wilde beginnen in het voetbal leek hem zelf nooit erg revolutionair.
In 2017, na tien jaar als jeugdtrainer bij PSV, wist hij dat zijn werk verdacht simpel was – te simpel om waardevol te zijn, te simpel om zo te blijven doen, te simpel om niet anders aan te pakken.
‘Dus of ik stopte’, zegt hij. ‘Of ik ging het anders aanpakken.’
Riemersma koos voor het laatste. Hij verliet PSV – waar hij baas was over de onderbouw, de teams van 8 tot 12 jaar – en werd hoofd jeugdopleiding van Willem II. Over zijn ‘radicaal andere’ visie op talentherkenning en talentontwikkeling, en over wat hij bij Willem II van plan was, vertelde hij destijds in een interview met De Correspondent.
Hij ging vooral een heleboel dingen niet doen.
Niet meer piepjonge kinderen scouten; niet meer spelertjes selecteren die op dat moment toevallig het beste zijn, maar echt kijken naar potentieel; niet meer je blindstaren op nu winnen, maar kinderen zich laten ontwikkelen tot zo goed mogelijke spelers – en hopelijk tot profvoetballers.
Zeven jaar later evalueert Riemersma zichzelf – en oordeelt hij vrij hard.
‘Ik had natuurlijk een grote bek. Ik zou het eventjes helemaal anders en beter gaan doen. Maar als ik eerlijk ben, is dat me niet gelukt. Ik had in 2017 veel nederiger moeten zijn. Er is van alles mis met jeugdopleidingen. Maar dat betekent nog niet dat je het ook zomaar even beter kunt doen.’
Tenminste, niet als je rendement boven alles zet, of als je snel rendement denkt te boeken.
‘Je kunt veel dingen beter doen, en ik denk ook dat we bij Willem II veel dingen goed hebben gedaan. Maar de ontwikkeling van kinderen is zo onvoorspelbaar dat er dan niet opeens veel meer spelers doorbreken naar het eerste elftal van Willem II.’
Als dit werk zo makkelijk is, is het dan wel nuttig?
Eerst even terug naar 2017: welke problemen zag Bastiaan Riemersma in het jeugdvoetbal?
Het eerste probleem zat hem in de scouting. PSV runde, net als andere professionele voetbalclubs, een jeugdopleiding. De opleiding bestond uit de talentvolste jongens die PSV bij amateurclubs kon vinden in het gebied van Eindhoven tot Utrecht en Antwerpen.
Als ze met al die jongetjes wedstrijden verloren, haalden ze de beste jongetjes van de teams die beter waren naar Eindhoven, ten koste van de mindere jongens, die weer terug mochten naar hun amateurclub. Na enkele jaren selecteren en deselecteren had je van zo’n geboortejaar een puik elftalletje.
Wie die elftallen zag spelen, was al snel onder de indruk – Riemersma zelf ook.
De extreme handigheid die sommige kinderen hadden met een bal was magisch. Het leek bewijs dat de werkwijze van de opleiding deugde. Maar Riemersma wist: het stelde allemaal niet zo veel voor. ‘Mijn moeder kon het ook.’
Wat hij bedoelde: mensen die geen voetbalexperts zijn, hadden deze elftalletjes ook kunnen samenstellen. ‘Het is niet zo heel moeilijk om uit een team van 8-jarigen de beste spelertjes te plukken.’
En als het werk zo simpel was, kon het dan niet beter?
Zijn de opleidingen van professionele voetbalclubs eigenlijk wel opleidingen?
Er komt natuurlijk meer kijken bij het runnen van een jeugdopleiding dan het herkennen van de beste spelers. Je moet die spelers ook opleiden – zodat ze groeien. Maar leidden ze bij PSV daadwerkelijk op? Dat was Riemersma gaan betwijfelen – het tweede probleem dat hij ervoer.
Van het vele trainen met elkaar werden al die goede jongetjes nog betere jongetjes. Maar ja, dat ging zowat vanzelf. De kunst was om meer te betekenen. Kinderen toestaan te experimenteren; kinderen niet af te rekenen op fouten; kinderen leren zichzelf te verbeteren.
Verbeteren doe je via fouten, fouten leiden tot nederlagen. Niet erg, vond Riemersma, het ging om beter worden. Maar voor veel jeugdcoaches leek winnen het enige. Die schreeuwden kinderen toe alsof ze de Champions League-finale aan het spelen waren. ‘Leren winnen’, werd dat dan genoemd.
Riemersma wist wel beter. Hij zag hoe jongens bang werden om fouten te maken. Hij zag ook dat sommige trainers de ‘mindere’ jongens de hele wedstrijd op de bank zetten. Misschien won je dan je wedstrijd, maar wie werd daar beter van?
Jeugdvoetbal was misschien wel een hardere wereld dan het profvoetbal. Elk voorjaar sloeg bij de jongens de stress toe: zou je het volgende seizoen door mogen, of was je niet goed genoeg, en spatte je droom uiteen? In 2014 hoorde Riemersma dat sommige jongens die waren afgevallen in de opleiding bij een psycholoog liepen. Dat was schokkend, maar toch ook weer niet zo verbazingwekkend.
Wil je wel telkens degene zijn met de 'andere' mening?
Discussiëren, dwarsliggen, twijfelen, aan hemzelf en aan de opleiding, hardop, dat deed hij graag. Zoals over het geboortemaandeffect bij PSV.
Als je je elftallen namelijk per geboortejaar samenstelt, dan is het logisch dat de jongens die eerder in het jaar geboren zijn verder ontwikkeld zijn. Zulke kinderen zijn enkele maanden ouder dan hun jaargenoten, en dus fysiek sterker. En er zaten in de jeugdteams van PSV ook meer van deze ‘oudere’ jongens.
Maar meer potentieel hadden die niet. Zie het als een 100 meter sprint, waarin sommigen een of twee seconden eerder starten. Ze finishen eerder, maar kunnen ze ook harder lopen? Natuurlijk niet. Scouts – bij PSV en elders – lijken dit wel te denken. Ze verwarren een valse start met snelheid.
Riemersma wilde er wat aan doen, maar de discussie met de scouts stuitte voor zijn gevoel op onwil. Het wierp een vraag op: werkten al die debatten eigenlijk wel?
Ruud van Nistelrooij, een sympathisant van Riemersma’s ideeën, hield hem een spiegel voor. ‘Hij zei: je gaat niet gelukkig worden als je telkens de persoon bent die “tegen” is of “iets anders” vindt. Ik wist meteen dat hij gelijk had.’
Tuurlijk, Riemersma was de club dankbaar, hij heeft er van zijn passie zijn werk kunnen maken, maar zijn overtuigingen waren een andere kant op gegroeid. Enkele weken later kreeg hij een telefoontje van Joris Mathijsen, technisch directeur van Willem II. Of hij er wat voor voelde om bij Willem II hoofd jeugdopleiding te worden?
Een jeugdopleiding gericht op ontwikkeling…
Zodoende begon Bastiaan Riemersma in 2017 bij Willem II. De status van de club was lager, zijn invloed binnen de club was groter. In Tilburg had hij een kans om zijn ideeën te verwezenlijken.
Hij ging de jongste elftallen schrappen, want je kon van kinderen jonger dan 13 nauwelijks zeggen of ze prof konden worden. Hij zou niet de ‘beste’ jongens in de opleiding opnemen, maar zou op lerend vermogen scouten. Hij zou niet veel waarde hechten aan resultaten; alle kinderen zouden ruim speeltijd krijgen. Alle kinderen zouden voelen dat de coaches in hen geloofden.
Hij zou trainers geen eigen teams meer geven, maar maandelijks rouleren. Zo voorkwam je dat trainers spelers systematisch voortrokken of achterstelden. En zo voorkwam je dat ze hun ego verbonden met de stand in de competitie van ‘hun’ team – en dus weer continu ‘de besten’ opstelden. ‘Je moet de cultuur doorbreken dat de coach denkt: dit is mijn winkel; de kinderen zijn mijn instrumenten.’
Hij zou geen kinderen uit Den Bosch, Antwerpen of nog verder naar Tilburg halen, simpelweg omdat die kinderen op dat willekeurige moment beter waren dan andere jongens. Het leven van een kind op zijn kop zetten voor een kleine kans om Willem II-1 te halen? Achterlijk. In de regio-Tilburg moest genoeg talent rondlopen.
Als je het gedurfd aanpakte, had je een kans. Je moest je richten op de spelers die normaal gesproken over het hoofd worden gezien. In één woord: laatrijpers. Spelers die, door de extreme focus van voetbalclubs op de kinderen die nu het beste zijn, niet de kansen kregen om zich te ontwikkelen.
Zulke spelers werden doorgaans verdienstelijke amateurs. Maar als ze de tijd hadden gekregen om zichzelf te verbeteren, dan hadden ze geweldige profs kunnen worden. Misschien dat die pas op hun 22ste goed genoeg zijn voor de Eredivisie’, zegt Riemersma, ‘maar ze konden dat niveau wel halen.’ Hij zou daarom ook geen kind wegsturen van de opleiding.
Bijkomend voordeel: andere profclubs zouden die laatbloeiers niet zo snel van hen afsnoepen. Als een club als Willem II een uitmuntende speler van zestien had, dan pikte een topclub hem in, voor een schamele vergoeding, en was alle moeite voor niks – althans: voor Willem II. ‘Zo werkt het systeem’, zegt Riemersma. ‘Alle andere clubs, of ze het nu doorhebben of niet, leiden eigenlijk op voor Ajax, PSV en Feyenoord.’
Laatrijpers waren – mogelijk, hopelijk – een ander verhaal. Die jongens kon je met geduld opleiden, totdat ze na hun 20ste opeens zouden opvallen. De wereld zou denken: wie zijn die jongens? Waarna Willem II ze voor veel geld kon verkopen, Riemersma meer trainers en spelers kon aannemen, en de club zou stijgen richting het linkerrijtje van de Eredivisie, richting Europees voetbal, en en en…
…en toen ontwaakte Riemersma uit zijn dagdromen.
…met kansen voor zo veel kinderen als mogelijk
Want hoe vind je laatbloeiers? Hoe scout je lerend vermogen? Het concept dat Willem II hanteerde was – versimpeld gezegd – dat niet zij de laatbloeiers zouden vinden, maar dat de laatbloeiers hen zouden vinden. ‘Scouting by provision’, noemde Riemersma dat.
‘Alsof je een speeltuin neerzet, een voetbalveldje, een klimmuur, en dat je dan kijkt: welke kinderen maken er gebruik van? Wie benut de mogelijkheden die hem of haar worden geboden?’
Als je volstrekt niks kon met een bal, als je niet kon rennen, of als je flink overgewicht had, dan werd het ook bij Willem II lastig voor je. Maar verder was je huidige niveau niet cruciaal – daardoor wilde Riemersma zich niet meer laten foppen. ‘We proberen niet te voorspellen wie het zou halen. We keken wie het zeker níét zou halen.
De ‘scouting by provision’ kreeg de vorm van open talentendagen. Iedereen kon zich opgeven. De eerste ruwe schifting keek welke kinderen aanwijzingen accepteerden, welke kinderen niet vroegen wanneer de training klaar was, welke kinderen gek waren van voetbal. Kortom: welke kinderen doorzetters waren.
Ze hielden per geboortejaar vijftig spelers over, die vervolgens eens in de week bij Willem II kwamen trainen. Ook daar was ‘mentaliteit’ het criterium om hen te schiften: welke kinderen bleven komen, welke kinderen verbeterden het snelst, welke kinderen waren ‘cognitietalenten’? Na enkele maanden bleven dertig kinderen over, die het seizoen erop per geboortejaar twee teams vormden.
Die elftallen zagen er heel anders uit dan de selecties van andere clubs. Vooral, in Riemersma’s woorden, ‘kleiner en teerder’. Ook statistisch waren ze anders: een geboortemaandeffect bestond niet meer bij Willem II. De revolutionairen van Willem II waren daar tevreden over: als je het selectiecriterium ‘wie is nu de beste?’ vervangt door iets slimmers, dan was dat het gevolg, constateerden ze.
Je moet spelen op een manier waar je wat van leert – ook al verlies je dan met 13-1
Dat winnen niet meer zo belangrijk werd gevonden in de nieuwe jeugdopleiding van Willem II kwam goed uit, want ze deden het niet zo vaak.
De nieuwe Willem II-teams bestonden voor een deel uit sterke jongens die nu al wedstrijden bepaalden, en een paar technisch vaardige jongens die nog niet zo bepalend waren, maar die je dat in de toekomst wel zag doen. Dat waren jongens die in andere jaren, onder andere regimes, ook geselecteerd zouden zijn.
Maar weer andere jongens uit de nieuwe lichting van Willem II… om daar wat in te zien, welnu, dat vergde sterker spul. Ze waren nog niet zo goed, ze waren nog niet zo groot, en ze waren nog niet zo handig. Motivatie zou dat nog gaan compenseren, maar in het hier en nu had je daar weinig boodschap aan. Riemersma: ‘Na elke training kwam er wel een trainer naar me toe om te zeggen: “Wat doet die jongen hier? Die kan er helemaal niks van!”’
‘Ik dacht: dit wordt een mooie test. Wat gaat die speler ervaren? Gaat hij zelf voelen dat hij tot de minderen hoort? Gaat hij zich aan de beteren optrekken? Kunnen we hem daarbij helpen?’
De wedstrijden werden zwaarder. De Willem II’ers hadden zichzelf een handicap opgelegd. Ze probeerden via gecontroleerde passes de goal van de tegenstander te bereiken, ongeacht de stand, ongeacht de tegenstand. Moeilijk, maar keuzes maken in kleine ruimtes, zoals trainers dit noemden, daar leer je het meeste van. Later, bij de professionals, als alleen winnen telde, was er geen tijd meer om te leren.
Riemersma had hiervoor een Spaanse voetbaltrainer overgehaald om naar Tilburg te komen. Javier Rabanal had een leerlijn voor de opleiding ontworpen, zoals in Spanje gebruikelijk is. Daar zet een hoofd ‘methodologie’ een curriculum uit, dat van de jongste elftallen tot de oudste een logische opvolging is, in het leren spelen van dominant balbezitvoetbal.
Goed verhaal – maar het leidde ook tot naïef ogende tegendoelpunten, en het maakte zelf scoren veel lastiger. ‘Eenmaal in de buurt van de goal werden onze jongens door van die januari-jongens weggebeukt’, zegt Riemersma. Mooi verzorgd gespeeld, zeiden de coaches van de tegenstanders, na een 13-1-veegpartij, en enkele meters later kon je ze horen grinniken.
Als competitie giftig is voor ontwikkeling, speel je toch geen competitie?
Riemersma had dit allemaal aan zien komen, en was gaan spelen met wilde gedachten. Bijvoorbeeld om elke wedstrijd maar met tien spelers te spelen. ‘Dan zou voor iedereen helder zijn dat winst of verlies niets zei over onze prestatie. En dan kan je gaan praten over hoe je het spel speelt.’ Ontwikkeling, daar ging het om.
Een ander plan: uit de competitie stappen. Toen hij begon bij Willem II had hij contact gezocht met de KNVB. Mocht hij de jongere jeugdploegen van Willem II eventueel uit de competitie halen?
Geen competitie spelen had tal van voordelen. Winnen werd geen absolute noodzaak; fouten waren geen rampen. De stand op de ranglijst leverde geen stress op, want er was geen ranglijst. Leeftijdscategorieën werden irrelevant: je kon een zestienjarige laatrijper laten meespelen met veertienjarigen – wat in de competitie niet mocht.
Maar de competitie verlaten kon niet. Misschien over een jaar of twee, er werd aan gewerkt, zei de KNVB. Maar nu stonden de regels het niet toe. En dus speelden ze ‘gewoon’ competitie, tot opluchting van sommige ouders, die hun jongens maar wat graag zagen spelen in potjes tegen beroemde clubs.
Tegenslag is in theorie leuker dan in de praktijk
Maar ja: die beroemde clubs wisten wel raad met Riemersma’s cognitiebriljantjes.
Dikke nederlagen kwamen vaak voor, en hoezeer je ook had gezegd dat dit bij de filosofie hoorde, het betekende voor de kinderen en ouders natuurlijk wel wat. Als een jeugdteam van Willem II in de rust achterstond, en de beste spelertjes werden gewisseld – want ja: iedereen gelijke speeltijd – dan kon Riemersma de verontwaardiging proeven.
‘Als je zegt dat tegenslagen bij het leven horen, en dat je daar sterk van wordt, dan knikt iedereen driftig ja’, zegt Riemersma. ‘Maar als de tegenslag dan daadwerkelijk komt, dan zie je toch wat anders.’ De beste spelers (en hun ouders) baalden van hun wissels: ze waren toch duidelijk beter? De mindere spelers hadden het zwaar – en voelden beschuldigende blikken in hun rug prikken.
Nu had de opleiding hier rekening mee gehouden. Willem II had in de Onder 13, 14 en 15 een A- en een B-team. Het A-team speelde in de laagste profcompetitie, het B-team speelde tegen regionale amateurteams. Dit gaf wat ruimte: jongens die nog wat achterliepen, konden met het B-team meedoen.
Voor sommige spelers en ouders werkte dit vrij goed, maar voor andere spelers en hun ouders voelde het B-team minder als ‘maatwerk’ en meer als ‘degradatie’. Sommige ouders lieten Riemersma weten dat deze plaatsing in het B-team hun zoons onzeker had gemaakt – wat hem natuurlijk raakte.
Ontwikkeling is: verbeteren waar je al goed in bent
Als je niet uit de competitie kunt stappen, als je in het bestaande systeem moet blijven spelen, dan is het heel lastig om te doen alsof je wel uit het systeem bent gestapt. Als de hele omgeving is ingericht op het belang van nu winnen, valt er niet aan te ontkomen.
Ofwel: dan is het nauwelijks te doen om puur aan ontwikkeling te denken. Voor een deel van de spelers werkte het klimaat bij Willem II erg goed, denkt Riemersma. Maar gek genoeg was het juist voor de laatbloeiers, die hij nu juist zo graag wilde helpen, waar hij zo veel hoop voor had, het lastigste.
Hoe groeit een voetballer? Riemersma maakt de analogie met gaming. Jonge voetballers zijn als personages in een computerspel; ze gaan van level 1 naar level 2 naar level 3 en verder. Vaak is er in level 1 een moeilijkheid ingebouwd, die je pas na een paar pogingen onder de knie kreeg, waarna je in level 2 kwam. Stapsgewijs werd de speler beter, steeds groeiend naar een niveau dat hij nog net niet aankon.
Bij Willem II sloegen sommige jongens een paar levels over. En ondanks pogingen om hen daarbij te helpen, bleek dit lastiger te managen dan hij vooraf had gedacht. Riemersma: ‘We zetten mavo-jongens meteen in het gymnasium. Dat zou op school ook lastig worden.’
In de sport en het onderwijs werden kinderen jong ingedeeld in wel of niet talentvol; in beide sectoren was dat voor een deel onzinnig. Die onrechtvaardigheid, die inefficiëntie, wilde Riemersma bij Willem II corrigeren, maar dat bleek een prijs te hebben. Iets wat hij belangrijk achtte, voor elke speler, lukte de laatbloeiers niet meer: verbeteren waar ze goed in waren.
Een goed model was Sydney van Hooijdonk. Van Hooijdonk – als volwassene succesvol bij NAC en Heerenveen – was als kind niet uitzonderlijk goed. Tot zijn zestiende speelde hij bij de amateurs van Beek Vooruit. Dit ogenschijnlijke nadeel had een voordeel. ‘Hij kon jarenlang goed worden in het maken van doelpunten. Tegen relatief zwakke tegenstanders kon hij zijn sterke punt verder ontwikkelen.’
Op zijn achttiende scoutte NAC Van Hooijdonk alsnog. Bij Willem II probeerde Riemersma een vergelijkbaar leerklimaat te scheppen voor zijn spelers. Voor velen van hen werkte dat – en een aantal teams begon naarmate de tijd vorderde vaker te winnen; ze promoveerden weer naar hogere divisies.
Maar juist voor het type spelers waar hij zo in geloofde, kwam dat veel minder uit.
Wie de wereld wil veranderen, moet vasthouden aan een radicaal plan…
Precies op het moment dat Riemersma inzag dat de vooruitgang van de laatbloeiers niet verliep zoals hij had gehoopt, voelde hij de scepsis van de achterban toenemen. Hij wist dat niet iedereen in en rond de club in zijn nieuwlichterij geloofde. ‘Hee Riemersma’, zo hoorde hij eens tijdens een wedstrijd van het eerste elftal in het stadion. ‘Lekker de jeugdopleiding naar de kloten aan het helpen?’
Wat ook niet hielp, waren de opgeblazen verwachtingen. De club had de ambitie uitgesproken dat de profselectie over enkele jaren voor de helft zou bestaan uit ‘eigen jeugd’; dat de jeugdopleiding de ‘levensader’ van de club was.
Dat soort dingen zeggen voetbalbestuurders vaker; je moet ambitie tonen en zo. Maar het was een ambitie die paste bij het verleden. Als een jeugdspeler anno 2020 opvallend goed was, lokten grotere clubs hem algauw weg. De spelers die overbleven, moesten hopen op een kans. Maar zou die komen? Riemersma wees er vaak op: zelfs Frenkie de Jong was nauwelijks aan spelen toegekomen in Willem II-1.
Druk voelde hij ook toen zijn baas hem in 2019 goedbedoeld zei dat het niet erg was als de Onder 19, om degradatie te voorkomen, eens afweek van het leerzame combinatiespel. Nee, daar doen we geen concessies aan, antwoordde Riemersma, en dat was dat.
Maar zo’n opmerking kwam ergens vandaan. Een degraderende Onder 19 is in de ogen van velen een bewijs dat het slecht gaat met de jeugdopleiding. Voor hem telde alleen de vooruitgang van individuen; de divisie waarin ze speelden, was bijzaak. Hij voelde de kritiek, maar van koers veranderen, van zijn geloof vallen, dat wilde hij niet.
‘Mensen die de wereld hebben veranderd, gingen door als iedereen zei: je bent gek. Als ze dan gestopt waren, waren dingen niet uitgevonden.’ Als hij geloofde in doorzetten, moest hij zelf ook doorzetten.
‘Maar’, voegde hij daaraan toe, ‘als ik in een burn-out raak, gaat het ook niet lukken.’
…maar met minder geld en medestanders gaat dat niet lukken
Hij kwam niet in een burn-out terecht, stoppen deed Riemersma twee jaar later wel. ‘Op een zeker moment kreeg ik van een ouder te horen dat haar kind minder zelfvertrouwen had gekregen. Dat hakte er wel in.’ Het welbevinden van de kinderen moest op één staan.
Reden twee dat hij stopte was dat gelijkgestemde coaches vertrokken. Ze konden elders meer verdienen dan bij Willem II, zoveel meer dat het zwaarder woog dan hun enthousiasme over het progressieve voetbalproject. Een moeilijke taak moest hij voortzetten zonder de opbeurende woorden van anderen.
Reden drie: hij kon de vertrokken coaches niet vervangen. Lente 2022 leek de degradatie van Willem II vrijwel zeker; technisch directeur Joris Mathijsen was vervangen door Martin van Geel. Van Geel wond er geen doekjes om: er zou komende seizoenen eerder minder dan meer geld worden gestoken in de jeugdopleiding.
Riemersma: ‘Ik zei meteen: dan moeten we ermee stoppen, Martin.’
Als rendement een must is, terwijl je er nauwelijks invloed op hebt
In 2017 zei hij in gesprek met De Correspondent dat hij zichzelf na zijn tijd bij Willem II zou evalueren.
Als de jongens die hij bij Willem II had gepinpoint als latere profs het niet hadden gered, als het niet klopte wat hij allemaal beweerde, dan zou hij ermee stoppen. Riemersma, destijds: ‘Dan is het blijkbaar gewoon een grote loterij, wie het wel maakt, en wie het niet maakt. In elk geval snap ik het dan niet.’
Als hij nu in zijn Eindhovense woonkamer het zwarte boekje met daarin het lijstje ‘potentials’ erbij pakt, dan kom je op een interessante conclusie. Van de acht spelers op dat lijstje, de spelers die hij toen de hoogste kans van slagen toeschreef, haalde slechts eentje het betaalde voetbal niet. Blijkbaar snapt Bastiaan Riemersma wel íéts van jeugdvoetbal en wie het kan maken.
Inmiddels coacht hij volwassenen, als assistent-trainer van FC Eindhoven.* Maar het opleiden van kinderen fascineert hem nog steeds. De vraag is alleen nog steeds: hoe doe je dat optimaal? Het antwoord verschilt per club, weet hij inmiddels. De werkwijze van de topclubs, zoals hij die bij PSV had ervaren, werkt waarschijnlijk goed voor een topclub, maar het past niet bij hem.
Hij denkt dat ‘het denken in rendement’ uitwassen in de hand werkt. Ga je een jongen die geldt als toptalent aanspreken op slecht gedrag, om hem wat discipline bij te brengen? ‘Je komt aan m’n vreten!’ beet een baas bij PSV hem toe, toen hij een toptalent wegens wangedrag een wedstrijd had laten overslaan. Het joch kon zomaar overstappen naar een concurrent.
Destijds was hij verontwaardigd, nu snapt hij dit wel, al wil hij zelf niet in de positie komen om zo te moeten denken.
Een jeugdopleider afrekenen? Dat kan. Alleen niet op 'rendement'
Het liefst zou Riemersma het denken in rendement loslaten, als je rendement tenminste definieert als ‘spelers naar het eerste elftal brengen’, zoals gebruikelijk in het voetbal. Niet omdat hij niet afrekenbaar wil zijn, wel omdat je als opleider maar beperkte invloed hebt op het wel of niet doorbreken van een jeugdspeler. Dus wat is dan wel een goede maatstaf?
Het beste zou zijn dat hij wordt beoordeeld op ‘ontwikkeling’. Daar heeft een opleiding namelijk wel invloed op – en het is meetbaar.
Riemersma: ‘Je kijkt naar het welbevinden en de betrokkenheid van het kind. Simpel gezegd: als je hem of haar het veld af moet trekken omdat het buiten donker wordt, dan is hij betrokken. En dan weet je ook meteen: die ontwikkelt zich en voelt zich gelukkig.’
Meer kun je niet doen, meer wil hij niet doen. Op die manier weet Riemersma dat zijn werk van waarde is, en daar wil hij maar wat graag op worden afgerekend. Het kind wordt op die manier de beste voetballer die het kan worden.
‘En dan is het verder aan de natuur en aan Onze-Lieve-Heer waar het eindigt.’