Dit klimaatnieuws staat hier nooit op de voorpagina

Dick Wittenberg
Correspondent Wereldverbeteraars
Fotograaf Jan Banning reisde in 2005, 2015 en 2024 naar Dickson, Malawi met Dick Wittenberg. De foto's in dit artikel zijn gemaakt tijdens die drie bezoeken.

Deze week komt de wereld bijeen in Bakoe, Azerbeidzjan om klimaatplannen te maken. Ik ging naar een van de armste landen ter wereld, waar het klimaat een gigantische hongersnood veroorzaakt die dagelijks levens kost. ‘Laat de landen die ons in moeilijkheden brengen, ons ook helpen om te overleven.’

In het dorp Dickson in het Afrikaanse land Malawi is de afgelopen negentien jaar geen enkele bewoner van honger gestorven. ‘Niet één’, herhaalt het hoogbejaarde dorpshoofd Fanyel Dickson. 

Hij kan het nog steeds niet geloven. ‘Maar de komende maanden gaan er dorpsgenoten sterven. Zoals tijdens de hongersnood van 2001 en 2002.’ Hij weet het zeker. De namen van bewoners die het grootste risico lopen, kan hij nu al noemen. Hijzelf is één van hen.

Groepsportret van de inwoners van Dickson (2005). Links naast de pomp staat het dorpshoofd.

Dickson (door Malawiërs ook wel ‘Dickisoni’ genoemd) is het doorsnee dorp waar ik nu voor de dertiende keer gedurende langere tijd verblijf. Er wonen zo’n 650 mensen, van wie de helft jonger dan achttien jaar. Sommige bewoners zijn me inmiddels dierbaar.

Zoals Griseria Chazyia met de trieste ogen, die bij haar negende miskraam bijna het leven liet. Zoals Malieta Anderson, die zich bij onze eerste ontmoeting in 2005 ‘de mislukkeling van het dorp’ noemde, maar zich tien jaar later had ontpopt tot wijze vrouw in het dorpscomité.

Dickson is ook het dorp waarover ik eerder schreef voor en Waar ik aan wijdde. Met als thema’s: wat betekent alledaagse armoede? En valt eraan te ontkomen? Ditmaal keerde ik terug omdat de klimaatcrisis het dorp bikkelhard treft.

Dorpshoofd Fanuel ‘Dickson’ Saulos (80) met zijn echtgenote Dziko Gidala (65). Hij kan niet lezen of schrijven. Op hun akker oogstten zij dit jaar maar twee zakken mais (50 kilo elk). De geoogste mais is nu op; ze leven op pap van maiskaf.

Waarom negeerde ik het nare nieuws zo lang?

Het duurde wel lang voordat dit besef eindelijk ten volle tot me doordrong. Dat de maisoogst in Malawi begin dit jaar buitensporig schraal zou zijn, hoorde ik al in februari van Willem Kerkhof, die me ooit naar Dickson leidde. Ik sloeg er geen acht op. 

Ik weet dat zestien van de ruim twintig miljoen Malawiërs keuterboeren zijn met lapjes grond van meestal minder dan een hectare. Ze verbouwen overwegend mais voor eigen consumptie. Dat is hun basisvoeding.

Geld voor basisbenodigdheden zoals zeep en zout verdienen ze met de verkoop van andere gewassen, zoals pinda’s, sojabonen of groente. De enkelingen die zich kunstmest en bestrijdingsmiddelen kunnen permitteren, verbouwen tabak. Mais en tabak zijn hoogst gevoelig voor de juiste weersomstandigheden. 

Malawiërs zijn overlevingskunstenaars

Dat Malawi al begin dit voorjaar na langdurige droogte en misoogst, ontging me volledig. Verreweg de meeste Europese kranten schreven er niet over, ook niet over de noodtoestand in Zambia en Zimbabwe. 

Dreigende honger in Zuidelijk Afrika was geen nieuws. Vermeldenswaardig werd hij pas toen Namibië in augustus olifanten, nijlpaarden en zebra’s begon af te schieten om de bevolking te voeden. De verontwaardiging onder dierenliefhebbers was groot.

Steeds vaker kreeg ik appjes en mailtjes van bekenden in Malawi dat het daar op het platteland helemaal fout ging. Hoe fout, daar informeerde ik niet naar. Ik wist toch: Malawiërs zijn overlevingskunstenaars.

Nog in 2015 schreef ik voor De Correspondent over hoe Dickson zich aan de meest barre armoede wist te onttrekken. Met hulp vanuit Nederland, die in 2005 spontaan op gang was gekomen na een eerste verhaal in NRC. Tergend traag had de vooruitgang terrein gewonnen. De meeste bewoners waren nog altijd straatarm. 

Maar het aantal mensen dat beschikte over reserves, zoals kippen, geiten, varkens en zelfs koeien, was gestegen. Zo’n vaart zou het met Dickson niet lopen, dacht ik.

Misschien was ik Malawi-moe

Misschien was ik Malawi-moe. Gaza, Oekraïne, Soedan: andere ellende drong voor.

Rijkelijk laat, pas na de zomervakantie, verdiepte ik me eindelijk in de voedselsituatie in Malawi.

Aanleiding was een alarmerend mailtje: ‘Mijn moeder heeft nu al haar laatste geiten moeten verpatsen om maismeel te kunnen kopen. Hoe komt ze straks aan eten? Het is nog een half jaar tot de volgende oogst.’ Ik schrok me kapot. Hoe had ik zo blind kunnen zijn?

Ik besloot me te verdiepen en las: in het regenseizoen van januari tot maart dit jaar ondervond Zuidelijk Afrika in meer dan honderd jaar. Plaatselijk was sprake van hittegolven. In sommige streken lag de temperatuur vijf graden hoger dan gemiddeld. Het weerfenomeen El Nino, dat af en toe op meerdere plaatsen in de wereld het weer in de war stuurt, versterkte de droogte in delen van de regio. In andere delen droeg El Nino bij aan de kracht van cyclonen en de omvang van overstromingen.

Oogsttijd in 2015

Wat is er aan de hand?

In Zuidelijk Afrika hebben tussen oktober dit jaar en maart 2025 meer dan 30 miljoen mensen voedselhulp nodig. Dat is nooit eerder gebeurd. In Malawi komt dit neer op voedselhulp voor 5,7 miljoen inwoners: 28 procent van de bevolking. Nog eens 6,7 miljoen Malawiërs zullen zich die maanden in bochten moeten wringen om aan voldoende eten te komen. Een op de drie Malawiërs weet zich veilig en hoeft nooit met honger naar bed.

Voor komend regenseizoen wordt opnieuw heftig weer voorspeld. Waar het vorig regenseizoen langdurig droog bleef, regent het komend seizoen waarschijnlijk overvloedig; harder en langer dan de boeren lief is. Weer wordt een oogst bedreigd.

Ik las ook: Malawi is een van de landen die In de waarin de kwetsbaarheid van een land wordt gekoppeld aan het vermogen zich aan te passen aan klimaatverandering, staat Malawi 167e van de 187 landen. Van de laatste 37 landen op die ranglijst, liggen er 28 in Afrika ten zuiden van de Sahara. 

Is het dorp weer terug bij af?

De WMO, de Wereld Meteorologische Organisatie, van aanpassing voor Afrika ten zuiden van de Sahara op een bedrag tussen de 30 en 50 miljard per jaar in de eerstkomende tien jaar. Alleen kan het continent zoveel geld nooit opbrengen. Zeker Malawi niet, waar 72 procent van de bevolking onder de absolute armoedegrens van 2,15 dollar per dag leeft. 

Dit terwijl Afrika ten zuiden van de Sahara verantwoordelijk is voor die de opwarming van de aarde aanjaagt. China, de Verenigde Staten, de Europese Unie, India, Rusland en Japan zorgen samen voor 62 procent.

Wat betekent dit voor Dickson? Is het dorp terug bij af? 

‘Nooit eerder heeft het dorp er zo slecht voorgestaan’ 

Daar kom ik alleen achter als ik ter plaatse kijk en luister. De 80-jarige pater Willem Kerkhof brengt fotograaf Jan Banning en mij, zoals alle vorige keren. Eerst van de hoofdstad Lilongwe over een asfaltweg naar het missieziekenhuis in Namitete: 55 kilometer. Daarna nog eens 33 kilometer over stoffige, roodbruine zandwegen vol kuilen. 

Onderweg wemelt het van de dorpen zoals Dickson. Lemen huizen met strooien daken gaan op in het kale landschap. Vroeger was het hier ook in dit jaargetijde veel groener, vertelt de pater. Overal tussen dorpen en akkers stonden plukjes bos. Allemaal voor brandhout gekapt.

In Dickson wacht Malawische vriend en godsdienstleraar Epiphanie Chifumbi mij op. Hij is ook dit keer in het dorp mijn tolk en toeverlaat. Zonder hem ben ik hier niets. Mijn eerste indruk van het dorp? Het aantal huizen met golfplaten daken is flink gestegen. Dat is een teken van relatieve welstand. Tussen de huizen lopen overal kippen, geiten en varkens. Ik zie hier en daar zonnecollectoren. Ik hoor mobieltjes. Misschien valt de toestand in Dickson wel mee.

De toestand valt niet mee. Dat merk ik meteen de volgende dag als ik de eerste huishoudens bezoek. De 82-jarige Augostino Wilson gebaart dat ik even buiten moet wachten. Hij stelt er eer in om zijn huis nog even in orde te maken voor het bezoek. Schuifelend en met een kromme rug veegt hij met een takkenbos wat twijgjes en gras naar buiten. Binnen rolt hij over de vloer een rieten mat uit, waarop ik mag zitten. Aan een muur bungelen twee schoenen aan spijkers. Over een touw hangt zijn hele garderobe: vier tweedehandsjes met scheuren. De ruimte is verder helemaal leeg.

Augustino Wilson (rechts) is met zijn 82 jaar de oudste man in het dorp. Hij bezit een akker die door kinderen en kleinkinderen wordt verzorgd. Hij krijgt daarbij vooral hulp van kleindochter Mariguerita (links). Zij doet het werk op het land, Augustino kan alleen nog strompelen met een stok. Ze eten één à twee keer per dag pap van maiskaf.

Meneer Wilson verwelkomt mij zoals het gebruik is. ‘Muli bwanji.’ Hoe gaat het. Ik geef het geijkte antwoord: ‘ndiri bwino, kaya inu.’ ‘Met mij gaat het goed. En hoe is het met u?’ En natuurlijk zegt hij: ‘bwino.’ Goed.

Het gaat helemaal niet goed met meneer Wilson. Bij vorige gelegenheden trof ik hem altijd met zijn vrouw, zorgend voor steeds weer wisselende kleinkinderen. Zijn vrouw is zes jaar geleden aan tuberculose overleden. Hij heeft geen korrel mais geoogst. Tegenwoordig ontfermen een paar kleinkinderen zich over hem. Ook zij hebben niks geoogst. Ze verhuren zich als dagloners op een van de omliggende plantages. Voor 2000 kwacha, de nationale munteenheid. Voor een euro per dag.

De nsima, de kleverige ballen van maismeel die hij tegenwoordig eet, zijn meestal gemaakt van het kaf van mais, niet van mais. Kaf heet gaga in het Chechewa. Meneer Wilson spreekt het woord uit alsof hij iets smerigs uitspuugt. ‘Voedsel voor vee’, zegt hij laatdunkend. ‘Grote kans dat je er diarree van krijgt als je niks anders eet.’

‘Nooit’, zegt hij, ‘nooit eerder in mijn lange leven heb ik zo’n misoogst meegemaakt. Nooit eerder heeft het dorp er zo slecht voorgestaan. Zelfs niet tijdens de hongersnood van 2001 en 2002.’

Dickson, 2024

Een op de drie bewoners heeft geen enkele maiskolf geoogst

Ik weet waarover hij het heeft. Ik was destijds in Dickson. Vrouwen namen me mee naar het kerkhof waar ze de dode kinderen in een massagraf hadden laten zakken. De mannen hadden geen kracht meer om afzonderlijke kuilen te graven. Vrouwen lieten me zien hoe ze de chitenge, de wikkeldoek, om hun lijf steeds strakker hadden aangetrokken. Meneer Wilson zucht eens diep.

Verdere bezoeken bevestigen het sombere beeld. Een op de drie bewoners heeft geen enkele maiskolf geoogst. Vrijwel alle andere huishoudens kwamen niet verder dan 50 tot 200 kilo mais. Terwijl een gezin met twee tieners en een jonger kind per drie weken zo’n 50 kilo nodig heeft om driemaal daags te eten. Zo zijn er tienduizenden Dicksons in Zuidelijk Afrika.

De 28-jarige Ipani Laytan en de 24-jarige Alice Ipani zijn zes jaar getrouwd. Ze hebben twee dochters: Priscia van 6 en Fazira van vier maanden. Ze oogstten minder dan 150 kilo mais. Wel haalden ze 150 kilo sojabonen uit de dambo, hun wintertuin. Een lapje grond in het laaggelegen, drassige land waar het grondwater op enkele plaatsen aan de oppervlakte komt. Die wintertuin was altijd hun toevlucht, hun reddingsboei, hun tweede kans. Daar verbouwden ze groenten, zoete aardappelen, tomaten, mosterdzaad. Daar plantten ze ook mais. 

Als droogtes vaker toeslaan, hebben boeren hier geen toekomst meer

Dit jaar lukte dat niet. De aanhoudende droogte legde zelfs het grootste deel van de laaggelegen vlakte droog. Een enkeling had geluk met een wintertuin die vlak bij een van de bronnen ligt. Daar oogt het groen. Verder is het hier net zo dor en kaal als op de akkers.

Voorlopig redt dit paar zich omdat Ipani nog bijna elke dag los werk vindt op de Castle-plantage. ‘Ik werk voor mensen die altijd genoeg te eten hebben’, zegt hij. Maar hoe lang gaat dat nog goed? Keuterboeren uit de wijde omgeving die smachten naar mais of geld voor mais, troepen nu al samen bij de plantages. Steeds meer werkwilligen worden weggestuurd.

En nee, Ipani en Alice hebben geen reserves, geen spaarpot voor moeilijke tijden. Huishoudens met geiten, varkens, koeien kunnen in elk geval hun dieren nog verkopen. Tegen bodemprijzen omdat het aanbod groot is, dat wel. Zij hebben één scharminkel van een kip.

Ze maken zich grote zorgen. ‘Tegen het weer begin je niks’, zegt Ipani Laytan. ‘Als droogtes vaker toeslaan, hebben boeren hier geen toekomst meer. Maar we hebben geen andere keuze.’ Trekken naar de stad? ‘Daar is alleen werk voor mensen die een opleiding hebben. Hoe ver is het van Dickson naar uw land? Ruim 12.000 kilometer? Dat is ver lopen zonder cent op zak.’

Behalve de boer die kunstmest heeft

Er is één boer in het dorp die zich aan de malaise onttrekt. Dat is de 46-jarige Hammard Anderson. Ik zag hem in 2005, tijdens mijn eerste verblijf, al als ‘de minst arme onder de armen in het dorp’. Hammard heeft een nieuw huis van baksteen laten bouwen. Hij heeft vijftig zakken mais van elk 50 kilo geoogst. Hij heeft ook nog eens achttien balen tabak binnengehaald van elk 100 kilo.

Ik geloof mijn oren en ogen niet. Hammard had toch ook te maken met de aanhoudende droogte die alle andere boeren in het dorp heeft genekt? De rijkste man vertelt me zijn geheim. Hij had genoeg kunstmest. Hij beschikte over een grote hoeveelheid vaten. Die liet hij bij de dorpspomp vullen met water. Hij had een ossenkar en Mazda F8 pick-up uit 1992. Daarmee liet hij de vaten vervoeren naar zijn akkers. Ingehuurde werkkrachten bevloeiden dagelijks zijn land. Hammard: ‘Dat kan natuurlijk alleen als je voldoende kapitaal hebt. Het is heel arbeidsintensief en duur.’

Hij is niet tevreden over zijn ontwikkeling als boer. Een jaar eerder oogstte hij nog 150 zakken mais en 48 balen tabak, drie keer zoveel als dit jaar. En de kosten waren aanzienlijk lager. ‘Ik stagneer’, zegt Hammard. ‘Maar ik val niet terug zoals de rest van het dorp.’

‘Klimaatverandering haalt ons onderuit’

De dag voordat ik vertrek, belegt het dorpscomité aan het eind van de middag een dorpsbijeenkomst. De bewoners willen weten of ze hulp kunnen verwachten. Ze vlijen zich neer in het zand. Het hoogbejaarde dorpshoofd krijgt een plastic stoel.

Na de uitgebreide opening van de bijeenkomst, die tolk en toeverlaat Chifumbi woord voor woord vertaalt, stel ik het dorp meteen teleur. ‘Ik kom met lege handen’, zeg ik. ‘Ik ben geen donor, geen hulpverlener. En of het van de Verenigde Naties tijdig met voedselhulp komt? Tot nu toe kreeg die organisatie te weinig geld binnen om iedereen te helpen.’ Het oude dorpshoofd stelt vast: ‘Ons lot ligt in de handen van God.’

Laat de landen die ons in moeilijkheden brengen, ons ook helpen om te overleven

Ik grijp de gelegenheid aan om de klimaatcrisis ter sprake te brengen. De dorpelingen kennen maar al te goed de gevolgen. Maar weten ze ook waardoor de opwarming van de aarde ontstaat? Dat komt door broeikasgassen, vertel ik, die vooral de rijke landen de atmosfeer injagen door op megaschaal fossiele brandstoffen te gebruiken voor hun bedrijven, transport en agricultuur. Ook die rijke landen hebben last van klimaatverandering, zeg ik. Maar zij hebben het geld om zich aan te passen aan de gevolgen, om hun bevolking zo goed mogelijk te beschermen. Malawi niet.

Aseli Patisoni (26), alleenstaande moeder van drie kinderen, krijgt door de misoogst nauwelijks voedsel van haar akker. Ze overleeft met daglonerswerk. De helft van de opbrengst gaat op aan eenvoudige maaltijden.
Sesiria Ernesto (1940) is de oudste van het dorp. In 2005 was ze al tien jaar weduwe, inmiddels heeft ze zes van haar tien kinderen verloren. Ze eet hooguit twee keer per dag maiskafpap. Tot de maisoogst van maart moet ze het daarmee uitzingen.

Ik vertel over de mondiale klimaattop die 11 tot en met 22 november in Azerbeidzjan wordt gehouden. Welke boodschap hebben de bewoners voor die bijeenkomst? Wat moeten de deelnemers weten over de toestand in Dickson? Gemurmel. Mensen kijken om zich heen. Niemand neemt het woord.

Dan staat één van de mannen op. ‘Wij dachten dat het beter en beter ging met het dorp’, zegt hij. ‘Maar klimaatverandering haalt ons onderuit. En we horen dat het alleen maar erger wordt. Wij zijn boeren. Als we van de opbrengst van ons land niet kunnen leven, zijn we zo goed als dood. Laat de landen die ons in moeilijkheden brengen, ons ook helpen om te overleven. Dat is hun plicht van mens tot medemens.’