Lessen van de eerste Nederlandse winnaar van de New York Marathon
Abdi Nageeye (35) won deze week de New York Marathon, een van de zwaarste ter wereld. Als eerste Nederlander ooit – al noemt hij zich een wereldburger, een nomade. Wat maakt hem zo sterk? Veerkracht is de sleutel: ‘Ik heb zoveel meegemaakt, het is altijd up and down. Maar je kunt altijd terugbouncen.’
Zondag 3 november 2024. Het is een paar minuten over vijf. De finale van een van de belangrijkste en zwaarste marathons ter wereld dient zich aan. De New York Marathon.
Abdi Nageeye (35) vertrouwt op zijn intuïtie, zijn koersinzicht. Hij heeft grip op de psychologie van een wedstrijd. De afgelopen jaren groeide hij uit tot een topatleet.
Soms gaat het mis, zoals bij de Olympische Spelen in Parijs deze zomer. Toen kon Nageeye de hoge verwachtingen (vooral die van hemzelf) niet waarmaken. Kilometers voor de finish stapte hij eruit.
Nu speelt hij het spel slim. Hij spaart zijn krachten.
In een ijzersterke eindsprint verslaat hij zijn enige overgebleven rivaal, Evans Chebet.
Hij wint.
Wat maakt hem zo sterk? Wat is het geheim? Volgens de Britse schrijver Adharanand Finn is er geen geheim, geen toverdrank. Hij somt in zijn boek Lopen met de Kenianen wel een paar mogelijke verklaringen op. ‘De zware jeugd vol fysieke inspanning, het blootvoets rennen, de hoogte, de eetgewoonten, de rolmodellen, de simpele trainingsmethoden, de hardloopkampen, de concentratie en de toewijding, de wens om succes te hebben, hun leven te kunnen veranderen, de verwachting te kunnen winnen, de mentale gehardheid, het gebrek aan alternatieven, de overvloed aan trainingsroutes, de tijd die aan uitrusten wordt besteed, het hardlopen naar scholen, de hardloopcultuur die alles doordesemt, de eerbied voor de hardloopsport.’
Nageeye is geboren in Somalië, maar woont met zijn gezin in Eldoret, Kenia. Hij heeft jaren getraind met Kenianen. Zij domineren de sport.
Wat Finn beschrijft, geldt onverkort ook voor Nageeye. Somalië wordt al decennia verscheurd door geweld en armoede. Op zijn zevende ging hij bij zijn halfbroer in Den Helder wonen. Die sleepte hem mee naar orthodoxe moslims in Syrië. Als puber kwam hij via Somalië terug naar Nederland.
Op een of andere manier lijkt hij die wilde avonturen laconiek te hebben ondergaan. Nu laat hij ze van zich afglijden. Daar speelt zijn geloof een voorname rol bij. En zijn wereldburgerschap. In de woorden van Eliud Kipchoge, de wereldrecordhouder: Nageeye heeft ‘Afrikaans bloed door zijn aderen stromen, maar zijn hart en zijn manier van denken zijn Europees’.
Ik spreek de winnaar twee dagen na het historische sportmoment. Op dinsdag, als hij net een paar uur daarvoor is geland op Schiphol. Hij heeft wat geslapen op een kamertje van Global Sports Communication in Nijmegen, de organisatie van oud-atleet Jos Hermens die werd opgericht om topatleten te kunnen ondersteunen. De tijd is beperkt, want er staan meer journalisten te trappelen van ongeduld, en hij heeft een kaartje voor PSV-Girona in de Champions League, diezelfde avond. Nou ja, dan toch maar de klassieke sportvraag:
‘Hoe voel je je nu?’
Transcript
‘Het besef komt nu. Ik was net in mijn kamer en zag wat video’s. Ik moest toch even naar buiten kijken: “Ja, het is wel echt gebeurd.” Ik zag het op alle kanalen. Het leeft. In mijn hoofd zat ik vanaf de finish in een soort tunnel. Ik moest dit doen, dat doen. Alles is voor me geregeld, maar je volgt gewoon. Allemaal publiciteit. We waren bij het Empire State. Maar op dat moment was ik gewoon ergens, of ik moest ergens heen. Naar America’s Morning Show [Good Morning America, red.], waar 26 miljoen mensen naar hebben gekeken. Later zie ik dat het overal is. Het heeft zoveel impact, terwijl ik op dit moment alleen maar moe ben en pijn heb.’
Heb je nu veel pijn?
‘Alleen m’n bovenbeen, maar het is behoorlijk als je van een trap af moet komen. Echt pijnlijk.’
En vanavond naar PSV?
‘Ik was een beetje in de war door de jetlag. Ik dacht dat het morgen was. Dan kon ik vanavond lekker uitslapen en morgen naar PSV. Maar het is vandaag, dus straks veel koffie drinken.’
Heb jij afgelopen zondag een goocheltruc uitgehaald?
‘Nee, het is allemaal echt. Natuurlijk komt er altijd tactiek bij kijken, maar alleen op het laatste moment. Je kan bij een marathon geen tactiek uitspelen. Iedereen is goed, iedereen is supergoed. In New York: als iemand versnelde, reageerde iedereen. Het gaat om degene die het meeste spaart, die attent loopt, en misschien ook het meest hongerig is. Ik was erop gebrand revanche te nemen voor Parijs. Dat kon je zien. Je kon dat van mijn gezicht aflezen. Ik heb het net weer teruggekeken, een stukje, met het Amerikaanse commentaar. Ook hij zei: “Kijk naar zijn face, hij wacht op zijn moment.” Dat klopt echt. Ik was aan het tellen. Twee mile, één mile to go. En dan in mijn hoofd: dit zijn maar vier rondjes. Het zijn vier rondjes op de baan. Nu 800 meter… 400 meter…’
Kan je op dat moment nog denken?
‘Tuurlijk. Ik ben aan het rekenen. Daar komt een heuvel, nog een bocht, en ik wist het gewoon. De finish is downhill, dus iedereen die net daarvoor versnelt, moet je niet laten gaan. Als iemand een paar meter voor je heeft en net iets eerder dan jij begint met naar beneden gaan, krijg je problemen. Hij ziet de finish, krijgt vleugels en pakt jouw energie af. Zo zeg je dat altijd. Maar ik was echt gefocust.’
Dat is een van de cruciale beslissingen die je neemt tijdens zo’n race?
‘Absoluut, absoluut, maar vanaf het begin al. Een paar jongens wilden weglopen, vluchten, en dat wilde ik niet laten gebeuren. Ook al zouden we ze later inhalen, dan verpestten ze misschien mijn plan. Ik wilde dat iedereen bij elkaar bleef zodat er straks geen gekke versnelling komt in het midden. Dat is niet fijn. Straks komen er ook heuvels. Je weet nooit hoe je op het einde bent. Heel veel Kenianen, Ethiopiërs ook, maar vooral Kenianen, denken alleen in het moment. Gewoon: “NU versnellen!”, en als een gek ervandoor. Ik moest tegen een jongen zeggen: “Doe het rustig aan. Het is je eerste marathon.” Dat was een Keniaanse jongen die de hele tijd versnelde. Don’t kill yourself. Hij is helemaal kapotgegaan en hij heeft niet eens de top tien gehaald. Daar was ik bang voor. Ik wil mijn energie sparen, want er zaten grote jongens bij.’
Je bent een sterk intuïtieve loper. Je vertrouwt op jouw sportinzicht.
‘Ja, vaak. Soms werkt dat goed, soms wordt je nummer vijf. Soms stap je uit. Maar ik ken het parcours goed. De brug in de Bronx, op 25 kilometer, is de zwaarste. Ik wil daar héél uit komen met zelfvertrouwen, maar daar zat ook de grootste versnelling. We liepen een mijl van 4,22. Dat is 6,65 op de baan. Dat is ongelooflijk. Die jongen, Chebet, ging heel hard. Niet normaal. Ik dacht: “O mijn god, waar zijn ze van gemaakt, joh? Oké, rustig blijven, rustig blijven. Naar beneden. Laat ze daar niet gaan, want vanaf daar is het een lange weg. Je ziet een paar mijl vooruit. Daar moet je ze niet weg laten lopen.”’
Dan is er voor jou een magische grens van 35 kilometer. Jij zegt steeds: als ik daar ben en ik zit goed, dan kan ik winnen. Wat is dat? Is dat een lichamelijk ding? Zit het in je hoofd?
‘Ik vertelde dit aan mijn coach, en hij zei dat het klopt. Ik train mezelf nu voor 95 procent, maar die 5 procent komt van Louis Delahaije. Louis is ook een fietscoach. Dat is zó belangrijk. Fietsers denken ook vaak aan die zware klim die ze moeten overleven. Als ik daar overleef, is de kans groot dat ik ga winnen. Als ik daarvóór gelost word, ben ik er geweest, dan zijn ze weg. Jij bent nog aan het klimmen, game over. Maar als je dat moment overleeft, dan heeft iedereen natuurlijk dezelfde benen, maar jij kan dat spelletje spelen, je hebt een sprint in je. Dan is het van jou. Toen we daar kwamen, was ik nog zo gefocust. Ik voelde me fris. Dit is fijn.’
Weet je wat ik niet begrijp, Abdi? Je hebt zoveel meegemaakt in jouw leven. Dat lijk je allemaal met een soort gemak te verwerken. Over de wereld heen gesleept worden, maar ook ervaringen met armoede en geweld. Toch vind je het verduiveld moeilijk om je nederlaag bij de Olympische Spelen te verwerken. Alsof dat moeilijker is. Dat begrijp ik niet. Hoe kan dat?
‘Kijk, het zijn twee dingen. Je kan ergens teleurgesteld over zijn, maar wel doorgaan met leven. Je kan het niet deleten. Er is geen history delete. Ik kan het me herinneren, dus je hoeft er niet verdrietig van te zijn. Het is een deel van je leven, en dat maakt je misschien wel weer sterk omdat je dan vooruitgaat. In het begin zei ik tegen mezelf: “O mijn god, hoe ga ik weer terug trainen? Hoe ga ik terug naar Kenia? Hoe ga ik weer joggen? Dat je eerst rustig moet lopen. Waar haal ik die motivatie vandaan?” Maar dat gaat mij niet stoppen. Dat mag niet. Kijk, je mag wel verdrietig en teleurgesteld zijn, maar het mag jou niet stoppen om twintig minuten rekoefeningen te gaan doen. Even naar de gym, even een uurtje fietsen. Ik moet vandaag doen wat ik moet doen. Als het een halfuurtje fietsen is, en dan in de middag 10 kilometer lopen en dan terug naar de gym. Drie keer. Voor die kleine dingetjes in het begin heb je veel motivatie nodig. Niet als je lekker in je vel zit na een mooi seizoen. Femke Bol en Sifan gaan lekker beginnen.’
Die vliegen gewoon.
‘Ja, want het zijn saaie trainingen. Dat vind je dan fijn, de eerste pijntjes. Als je er eenmaal in komt, zit je in een ritme. Dat begint weer. Terug van vakantie, terug van rust, weer beginnen. Dat mag mij niet tegenhouden. Het is gewoon zo, het doet me nog steeds pijn.’
Waarom die race? Je wint ook Rotterdam, je was tweede op de Olympische Spelen in Japan, hier win je. Je begon meteen na de finish over de Olympische Spelen, dus dat zit je toch dwars. Waarom, als je zoveel hebt overwonnen?
‘Het maakt mijn dag niet zieliger. Ik ben niet somber, maar het is omdat ik weet – en het klinkt heel raar – dat ik daar goud had kunnen winnen. O mijn God!’
Dat kan je niet verkroppen.
‘Ja, met de training die ik nu deed, was ik met twee weken extra nóg beter geweest. Als ik hetzelfde voor de Spelen had gedaan, zou ik nog vier weken gehad hebben. Wie had mij dan kunnen verslaan? Met de warmte, en de heuvels. Ik heb het zelf verpest. Het was niet dat het regende. Oké, ik kreeg een tik, maar zonder die tik had ik Tola niet verslaan. Omdat de trainingen niet goed waren. Dat is mooi, want dan leg ik alle verantwoordelijkheid bij mijzelf om de volgende keer beter te zijn.’
Waarom is het eigenlijk misgegaan?
‘Andere dingen geprobeerd. Andere training uitgeprobeerd. Op een gegeven moment ging het goed, maar ook niet perfect. Ook niet voor Rotterdam. Ik kon niet zeggen wat voor training ik gedaan had. Mensen vroegen me ook: “Wat ben je aan het doen?” Ik heb íéts gedaan. Het was goed, maar ook slecht. De laatste twee weken deed ik de 20 kilometer tempo. Ik liep exact dezelfde tijden als voor Rotterdam, sneller zelfs, op hetzelfde parcours. Ik zei tegen mijn vriend die mij helpt, Meindert (heel veel dank): “Hier klopt iets niet.” Ik wist het al, ik voelde het. Ik moest eigenlijk gaan taperen [het trainingsschema afbouwen, red.]. De hele dag was ik hem aan het appen: “Kun je via Google Maps kijken of het echt het juiste parcours is wat ik gelopen heb?” Mijn lichaam voelde het.’
Zo sluipt er onzekerheid in je systeem?
‘Hoe het is gekomen? Omdat ik altijd nieuwsgierig ben, ik wil altijd dingen uitproberen. Het was alleen een pijnlijk moment zo vlak voor de Spelen, voor Parijs.’
Er hangen hier allemaal Delfts blauwe tegeltjes met spreuken aan de muur. ‘Procrastineren kan altijd nog, uitstellen kan altijd nog!’ Maar ook: ‘A marathon is getting comfortable with the uncomfortable.’ Dat is misschien wel een levensles, dat je leert in het reine te komen met dat wat ongemakkelijk is.
‘Ja, absoluut. Het leven is up and down. Dat is echt zo. Dat moet je accepteren, dat het een keertje tegenzit. Soms hoor ik dat iemand op jonge leeftijd is overleden en dat een ander het moeilijk vindt om door te gaan; ik denk niet dat ik dat heb. Ik zal het accepteren, alsof ik weet dat het leven niet alleen over rozen gaat. Niet alles is perfect. Ik heb zoveel meegemaakt, het is altijd up and down. Je kan elke keer terugkomen. Je kan altijd terugbouncen. Je hoeft nooit beneden te zitten. Kom weer terug, en onthoud het gewoon. Daar was ik toen. Alsof ik het leven zoals het echt is omarm.’
Leer je dat van de marathon? Het doet godvergeten veel pijn aan het eind. Je kan hem alleen lopen als je dat aanvaardt.
‘Ja, absoluut. Ik had krampen bij 39. Op dat moment kan ik twee dingen doen. Ik kan een beetje in paniek raken, of ik kan zeggen dat ik - bij wijze van - wat lichter ga lopen. Naar boven kijken, borst omhoog. Maar de kramp is er echt en de hersenen gaan andere dingen uitstralen. Ik accepteer dat. Dan rustig blijven, rustig blijven, rustig blijven. Ik voelde die kramp opkomen. Als die jongen, Chebet, was gegaan, was ik er geweest. Bij 39 was er een lange steile heuvel.’
‘De marathon zelf is niet het moeilijkste; het zijn de trainingen. 200 kilometer per week. Je moet vaker weg van familie en iedereen. Ik train in een klein dorp en ik kom elke keer terug naar de ouderen. Alsof je een gekke jongen bent die in het bos zit. Ze denken: je bent weer zo dun. In Afrika moet je een beetje dik zijn, want dan heb je geen honger. Het is grappig dat ze me elke keer zien komen en dan weer teruggaan. Die trainingen zijn moeilijk. Drie maanden, vier maanden. Dat is moeilijk vast te houden. Het is een piramide. Je stapelt, je stapelt. Dat was wat er misschien bij Parijs niet goed ging. Ik heb de piramide niet goed gestapeld.’
Je hebt een ongelooflijke groei doorgemaakt sinds die zilveren medaille in Sapporo. Drie jaar verder heb je minuten winst geboekt, sinds Rotterdam zelfs nog. Heb je daar een verklaring voor?
‘Ik heb Eliud van dichtbij gezien deze jaren…’
Eliud Kipchoge. De beste marathonloper.
‘Aller tijden! Hij is veel ouder dan ik en hij liep zo sterk. Kijk, de marathon is geen sprint. In een marathon word je pas echt goed als je rijp wordt. Eigenlijk vanaf 32. Je hebt een basis nodig van al die trainingen. En dan, somehow, kan je lichaam dat écht lange tijd aan. Zelfs op je veertigste kan je op je top zijn. Dat heeft vertrouwen gegeven. Daarnaast is het de levensstijl. Maar je wordt wel ouder, dus als jij niet goed herstelt, als jij niet goed eet, ben je er zo geweest. Van blessures kom je niet snel af. Dat zie je vaak met de grote jongens. Dus het is moeilijk om van zware blessures terug te komen, maar als je clean blijft, als je steady traint, goed eet, goed slaapt, kan je lang doorgaan. En dan geen jongerenfouten meer maken.’
Kipchoge heeft het voorwoord geschreven bij een boek dat André van Kats over jou geschreven heeft. Hij zegt: ‘Afrikaans bloed stroomt er door zijn aderen, maar zijn hart en zijn manier van denken zijn Europees.’ Is dat de kern van jouw kracht, alsof je ook niet wil kiezen tussen die twee?
‘Honderd procent. Ik kan aan beide kanten zien wat er is misgegaan. Ik zie bij Europese atleten waarom ze het niet hebben volgehouden. Waarom het voor hen moeilijk is om naar Ethiopië of Kenia te gaan. Dat ligt namelijk voor de hand. Je kan daar gewoon heen. Vliegtuigje pakken, en dan ben je daar. Ik zie waarom ze het moeilijk vinden als ze 24, 25 of 26 zijn. Een vriendin of wat dan ook is belangrijker. Maar een militair, ook als het om levensgevaar gaat, moet gewoon naar Afghanistan. Dan ga je ook niet zeggen: “Mijn vriendin vindt dat niet zo fijn.” Je kan een plan maken. Zorg dat je vaak langskomt, weet ik veel, maar dat moet niet de reden zijn.’
‘Wat bij de Kenianen misgaat, is dat ze te weinig analyseren. Of niet over je zwakte vertellen. Wat is er misgegaan? Zo leer je. Ook als je alleen in een kamer bent: ga tegen jezelf praten. Waarom heb ik zo gelopen? Waarom is het misgegaan? Ga analyseren en praten. Dan ga je dingetjes vinden, gaatjes. Dat doen ze niet. In Afrika is het gewoon, ja, silent. Niet discussiëren. Ze vinden dat moeilijk. Hetzelfde met politiek. Wij kunnen het hier oneens zijn, en dan kunnen we hard discussiëren, maar dan is het klaar en kunnen we ook weggaan. Dan zijn we geen enemies. Dat hoeft niet. Misschien omdat er minder vrijheid is in Afrika, het zijn minder ontwikkelde landen. Ik heb van beide geprofiteerd, van beide culturen.’
Het is meer dan alleen topsport bedrijven. Je komt uit Afrika, dat heeft je gevormd, maar je bent opgegroeid in Europa. Dat zijn twee werelden. Je zou kunnen zeggen dat je ertussen valt, maar volgens mij vind jij dat juist fijn. Er niet thuis zijn.
‘Ik noem mijzelf een nomade. Ik heb geaccepteerd dat ik een wereldburger ben. Ik heb geen identity crisis. Ik vind het mooi dat ik naar Addis kan. Ik ken de cultuur en de muziek, en ik ben twee jaar niet geweest. Ik heb hier vrienden. Ik vind het niet moeilijk. Ik kan naar de après-skihut, meezingen en het gewoon gezellig hebben.’
Kwestie van aanvaarden?
‘Ja, en bij een conservatieve Somalische gemeenschap kan ik meediscussiëren. Ik ken de Koran uit mijn hoofd. Ik ken de Hadith en alles. En dan denken ze vaak: “Weet jij zeker dat je in Europa opgegroeid bent? Want je kent de hele islamtische cultuur.” Ik ken alle kanten. Ik lees veel en ik ben geïnteresseerd in culturen. Daarom doet het mij pijn als ik oorlogen zie, in Gaza, in Oekraïne. Echt pijn. Ik ontmoet Joodse mensen, Joodse atleten bij mij in een running team. Iedereen is mens. Alleen als je je paspoort uit je zak haalt, staat er iets anders op, en daarom vermoorden ze elkaar op bepaalde plekken op aarde. Dat hoeft helemaal niet. Zelfs als je op Schiphol bent, is het niet zo dat er ineens een koe tussen zit die niet weet waar die heen moet. Het zijn allemaal mensen, iedereen weet waar hij heen moet. Hier eet je. We weten allemaal wat we willen. Hier zitten een paar blanke mensen, daar zit een Arabier, daarnaast zit een Joodse man te eten.’
Waarom is er dat geweld? Jouw geboorteland Somalië wordt ook al decennia verscheurd door geweld. Het is verschrikkelijk. Waarom?
‘Als ik interviews met Somali’s geef, kunnen ze ineens gaan denken: het slaat inderdaad nergens op. Daar heb ik het vaak over. Dat doet mij echt pijn. Waarom doet het nog meer pijn? Omdat we dezelfde taal spreken, dezelfde religie, zelfde sekte. En als je Somaliërs vraagt wat hun topartiest is, zal 90 procent dezelfde drie namen noemen. Allemaal. Kenia heeft veertig stammen. Dat is totaal anders. Kalenjin, Kikuyu en Masai, dat zijn totaal andere bevolkingen. Somaliërs zijn gewoon één tribe. Er zijn wel allemaal clans.’
Maar die clans voeren onderling oorlog?
‘Ja, onderling. Dus waarom? Want het is niet zo dat die ander je domineert met religie, of door taal, of door cultuur. Nee. Zelfde eten, zelfs liedjes, zelfs poëzie, alles is hetzelfde.’
Jij zet daar een fundamentele open houding tegenover, als nomade.
‘Ja. Het doet zoveel pijn, want ze zijn ook niet dom. Je weet wat er in de wereld gebeurt. Sterker nog: wat mij nog meer pijn doet, is wat er gebeurt bij de Somalische diaspora die soms al dertig jaar in Amerika, Canada, Australië en Europa woont. En alsnog kleine dingen opvoeren terwijl ze hier zitten. Dat is nog erger. Ze hebben al gezien hoe prachtig het hier is. Als je ziek wordt, staat er binnen tien minuten een ambulance. Ze hebben vrijheid gezien, veiligheid, alles. En alsnog omarmen ze dat waarvan ze zijn weggevlucht. De reden van de oorlog is de clan. Oké, er was een dictator, maar het draait om clan-based issues. Dat omarm je terwijl je in Nederland, in Stockholm, in Londen woont? Alsnog?’
Dat begrijp je gewoon niet.
‘Zitten er geen hersenen? Something is wrong. Wat doe je? Waarom doe je dit?’
Jij bent met je halfbroer vanuit Den Helder meegegaan naar nota bene Syrië. Daar kwam jij dicht in de buurt van radicale moslims. Jij werd toen erg gelovig opgevoed. Dat stak je ook aan. Is er een kans geweest dat jij bij IS had kunnen komen als jongen?
‘Mijn sponsor zal het niet fijn vinden om het erover te hebben, maar ik denk het wel. Het klinkt gek, maar ik geloof echt in brainwash. Kijk naar Amerika, dan ga je echt nog twee keer in je ogen wrijven, van: Hoor ik het goed wat die persoon denkt? Hoe kan iemand zo ver komen? Dat is informatie, informatie, informatie, informatie. De verkeerde informatie. Ik kon die kant makkelijk op. Heel makkelijk. Het probleem is er inderdaad, maar je gaat de oplossing verkeerd zien. Dus een aanslag plegen is verkeerd. De oplossing ligt in vrede en andere manieren.’
Opbouwwerk.
‘Ja, andere dingen. Natuurlijk doet het Westen ook verkeerde dingen. Wat in Irak is gebeurd. Gewoon een leugen, waardoor al die andere problemen ontstonden. Maar je moet goed kijken. Erbovenop zitten en goed zien waar het probleem ligt. Waarom is dit zo? Waarom?’
Je was een jongen nog. Waarom heb jij je aan de brainwash kunnen onttrekken?
‘Ik denk door mijn levensstijl. Op een gegeven moment ging ik terug naar Somalië. Ik zag wat er daar gebeurt. Ik ging in Oldebroek wonen. Ik zag het leven daar. Ergens in 2019 ben ik in een keer heel open-minded geworden, somehow. Ik weet niet hoe dat is gekomen. Ik ging meer dingen lezen…’
Dat was veel later al. Ver nadat je al Syrië achter je had gelaten. Wat gebeurde er?
‘Ik was ook maar aan het crossen in Europa. Ik ging niet naar Kenia, ik ging wedstrijdjes in Europa doen. Op een gegeven moment heb ik de wereld gezien van alle kanten. In Syrië en Libanon, en dan Somalië, Ethiopië. Kenia toen nog niet. Toen kwam ik in Nederland, en heb ik veel van Europa gezien. Je ziet dat iedereen op zijn plek, op zijn eigen manier, wordt gebrainwasht. Ieder op zijn plek. Misschien dat. Iedereen vindt zijn eigen cultuur superbelangrijk. Ja, omdat je hier al woont, daarom vind je het belangrijk. Niemand heeft een idee wat een Mongoliër of een Kazach meemaakt. En een Kazach vindt zijn dingen weer mooi en populair. Op een gegeven moment heb ik dat gezien, dat de wereld zo verschillend is. Zoveel verschillende kleuren en poëzie, en muziek, dans. Niemand hoeft de ander te domineren. Het is goed zo.’
Zegt de winnaar.
‘Ja.’
Je hebt te maken gehad met een vrij orthodoxe manier van geloven. Ben je daarna gelovig gebleven?
‘Ja, ik ben nog steeds gelovig. Ik lees bijna dagelijks een stukje uit de Koran.’
Is dat ook iets wat jou helpt en steunt?
‘Sowieso omdat ik in God geloof. Maar ik probeer soms anders te denken. Bijvoorbeeld in Somalië, omdat we achterlopen bij de rest van de wereld. Voor orthodoxe moslims zijn denkbeelden soms niet bespreekbaar. Ik probeer mezelf op mijn Nederlandse manier te challengen. Zo sprak ik een keer met mijn moeder. Zij had gezegd: “Ik heb voor je gebeden en je gaat winnen.” Toen zei ik: “Wacht even, als jij bidt dat ik ga winnen, wat doet God met de anderen dan? Laat hij die dan struikelen?” Ik vind dat raar. Als hij jouw gebed accepteert, betekent het dat God iets doet met de anderen, hoe hard die ook hebben getraind. Gewoon oren dicht. Maar dat kan natuurlijk niet. God is gewoon eerlijk. En rechtvaardig.’
‘Het is meer dat ik doe wat ik fijn vind. Dus ik gebruik een ander heel mooi islamitisch gezegde. Het is misschien zelfs een hadith [een overgeleverde uitspraak van Mohammed, red.]. Die houdt in dat jij het werk moet doen. Jij moet gaan bewegen en zweten, je moet gaan leveren. En je vertrouwt op wat komt, je vertrouwt op God. Maar eerst moet je zelf aan het werk. In het Nederlands klinkt het niet zo bijzonder, maar in het Arabisch wel. Zoals nu in New York: ik heb ervoor gewerkt. Het is niet zo dat God Chebet voor mij heeft gepakt.’
Wat betekent God voor jou?
‘God is als ik naar mijn lichaam kijk, hoe dat in elkaar zit. Het is ongelofelijk.’
Het wonder ervan?
‘Ja. En nog meer, in de islam heb je de dag des oordeels. Dan krijg je terug wat je hebt gedaan op deze aarde. Het betekent dat ik homework heb. En straks wordt het gewogen. Mijn slechte daden en mijn goede daden. Zo zie ik het. Simpel.’
Een soort geweten?
‘Ja. En als ik de Koran lees, vind ik het zo mooi. Als ik bid, word ik rustig. En nog mooier is… Stel je voor: ik heb vandaag 40 kilometer gedaan en ik zit helemaal in deze wereld, met zijn materialisme. Dan ga ik bidden met mijn hoofd op de grond, en dan lijkt het allemaal veel minder belangrijk. Terwijl het wel belangrijk is. Morgen word ik wakker en ga ik weer trainen. Ik word er rustig van.’
Je komt in balans?
‘Daarom zal ik nooit een burn-out krijgen. Veel willen, materialisme of geld, zal mij nooit gek maken. Elke keer als ik bid, besef ik dat wij gewoon travellers zijn. Ik ga deze wereld ook verlaten. Wanneer dan ook.’
Dat relativeert alles. Maar ook winst? Het winnen?
‘Ja, ja. Dat zal geschiedenis worden toch, over twintig jaar, dat ik New York heb gewonnen.’
Of morgen.
‘Het grappige is, jij bent wat ouder dan ik, maar niemand heeft het over degene die in de jaren zeventig heeft gewonnen. Er zijn veel mensen nu op aarde die dertig jaar oud waren, vol meeleefden met wat er toen in de jaren zeventig gebeurde. Maar somehow is het allemaal een beetje vergeten, toch? Dus voor mij is het nu mijn best doen, maar het is ook niet meer dan dat. Ik zal ook de geschiedenisboeken ingaan. Over honderd jaar zullen we allemaal voor 99 procent vergeten worden. Dus het gaat erom dat je nu leeft.’
‘Maar, generation after generation heeft ook effect. Wat vandaag in Gaza gebeurt en Oekraïne is niet vandaag begonnen. In Gaza is al zeventig jaar conflict. Je kan ook dingen doen die jouw kinderen eeuwig achtervolgen. Voor mij is het gewoon: een goed mens worden. Goed leven. Je kinderen goed opvoeden. Aardig zijn tegen iedereen. Tegen de rest van de wereld, eigenlijk. En dan heb je dat korte leven. Omdat het ook nog zo bijzonder is dat je leeft, dat je op deze aarde bent. Dat jíj geboren bent… Ik begreep van iemand dat de kans groter is dat je multibiljonair wordt dan dat je geboren wordt. Ja, als je erover nadenkt: je vader en je moeder, toen dat gebeurde, snap je? Als het op dat moment niet gebeurd was, of vijf minuten later, of een dag later, was er misschien een ander broertje van jou geboren en jij nooit.’
‘Als je je heel klein voelt, voel je je ook niet zo belangrijk. Dat is belangrijk, dat je je niet arrogant gedraagt. Dat heb ik vaak bij wedstrijden, ik maak grapjes. Sommige jongens doen stoer en lopen met een koptelefoon op. Dat doe ik nooit. Of je bent te zenuwachtig, of te arrogant om met iemand te praten. Dat vind ik raar. Ik klets en lach met iedereen. In New York ook, ik zat tussen de Kenianen te wachten en grapjes te maken. Als ik een Ethiopiër zie, ga ik Ethiopisch met hem praten, een Eritreeër begroet ik in het Eritrees.’
Een echte nomade, hè?! Laten we het dan ook nog eens over topsport hebben als zodanig. Denk jij dat het bedrijven van topsport op dit niveau jou tot een beter mens maakt?
‘Zeker weten, ja. Honderd procent. Bijvoorbeeld, ik heb een broertje dat altijd in Somalië is blijven wonen en dat ik probeer te helpen. Hij is in Somalië opgegroeid, niet echt in armoede, maar wel met problemen. Vanwege Al-Shabaab en terrorisme zit hij nu in Kenia. Alsnog omarmt hij niet de kans die ik hem geef. En ik zit verbaasd te kijken, hoe kan dat? O ja, niet iedereen is hetzelfde, het is niet copy-paste.’
En dat komt door jouw ervaring als topatleet, dat jij wel die kansen aanneemt?
‘Ja, absoluut. Maar ik moet het ook accepteren, hij hoeft niet te omarmen wat ik omarmd heb. Misschien op een andere manier, of andere dingen. Ook dat leer ik dan weer. Misschien omdat ik heb gestruggeld met lopen. Ik las laatst dat topatleten, de beste sporters ter wereld, nooit een goede coach kunnen worden. Die zijn zo getalenteerd dat ze niet weten wat het is om te moeten knokken. Iemand als Michael Jordan of Max Verstappen of Cristiano Ronaldo, die kunnen niet iemand gaan trainen. Want zij weten niet hoe moeilijk het is om ups en downs mee te maken en om te vallen, en een paar keer te moeten schieten voordat je scoort. Dat heb ik wel gehad. Ik begon met 2.11, 2.10, 2.9, 2.6, 2.5, 2.4. Ik weet hoe hard het is om de top te halen. Dat is een les.’
Dus dat heb je anderen te bieden dan?
‘Ja, en ik snap dat hij het misschien niet kan. Terwijl ik in het begin zo boos was! “Hè? Ik heb jou de beste schoenen van de wereld gegeven en alles. Het beste voorbeeld heb je.” Maar dat hoeft niet per se. Maar ook bijvoorbeeld mijn eigen kinderen. Ik lees boeken, ik zie dat ouders die succesvol zijn fouten maken. Omdat ze hun leven kopiëren. Of ze gaan veel dingen doen voor hun kinderen. Ze denken: ik heb het allemaal niet gehad, zij moeten in de watten gelegd worden. Nee, zij moeten zelf! Daarom ben ik ook goed geworden. Niet omdat mijn ouders rijk waren. De ervaring die ik heb is door de struggle gekomen, dus zij mogen ook een klein beetje knokken met het leven.’
Jouw kinderen leven met je vrouw in Kenia. Jij ziet ze niet zo vaak, is dat niet vreselijk moeilijk?
‘Nu wel! Ik zie ze twee à drie dagen in de week. Ik ga heen en weer naar mijn trainingskamp. Dat heb ik zo geregeld, dat ik langer door kan gaan met lopen.’
Ik dacht dat er periodes zijn waarin je maanden lang weg bent.
‘Dat is waar. En daarom dacht ik: dit ga ik niet lang volhouden. Ik vertelde net dat Europese atleten het moeilijk hadden om lang weg te gaan. Dan moet je kijken: oké, wat kunnen we doen? Ik kan dichter bij Eldoret zitten, en blijven trainen. Twee nachten slapen thuis, ik regel dat ik mijn dieet kan blijven volgen, dat ik toch mijn kinderen kan blijven zien. En mijn oefeningen kan blijven doen. Dat is vaak heel moeilijk met vier kinderen, dat je naar de gym moet. Nou, dan zorg ik ervoor dat ik die dag niet naar de gym hoef. En als ik terugkom in het kamp, ga ik meteen naar de gym. Ik zoek de valkuilen en probeer ze te dichten. Daar oppassen, daar oppassen, daar oppassen. Opdat ik scherp blijf. Nu lijkt het goed te werken.’
En het gaat goed met je kinderen?
‘Heel goed.’
De oudste is hoe oud?
‘Acht jaar.’
Zit er een loper in?
‘Ze willen allemaal lopen. Ze vinden het mooi, maar ja, kinderen hè?! Dus voetbal, voetbal, voetbal! Vinden ze helemaal geweldig. Zij kennen namen die ik niet ken.’
Nu heb je deze marathon gewonnen. Wat ligt er nou voor je? Je bent 35, je kan op je veertigste op je top zijn. Zie je nog perspectief? Of denk je langzamerhand: moet ik eens gaan nadenken over de tweede helft van mijn leven?
‘Het is grappig. Twee dagen voor de wedstrijd vertel ik aan mijn manager dat ik niet honderd procent ben. Ik ben niet honderd procent klaar om de jongens te verslaan, dacht ik. Ik ben wel fit, maar ik was niet honderd procent overtuigd of het genoeg was. Misschien had ik nog twee weken nodig. Weet je waar ik zin in heb? Volgend seizoen! Half oktober had ik het al gepland, ik had alles opgeschreven, wanneer ik weer begin met lopen, met joggen, wanneer is mijn eerste longrun, wanneer ga ik terug naar het trainingskamp. Heb ik allemaal opgeschreven al. Mijn manager zei: “Abdi, eerst New York.” Ik zei: “Ik weet het, ik weet het.” Maar, just for the record, volgend seizoen ga ik nog veel harder lopen. Want ik weet nu wat ik nodig heb. Ik heb er veel zin in.’
‘En tegelijk is het ook zo… We hadden er discussie over in New York… Ik train nu een jongen die aan het hazen was bij de marathon van Amsterdam. Hij was haas tot 25 kilometer en ging door tot 32. Die jongen was de weg kwijt. Zielig en somber. Ik dacht: “Je hebt goed gelopen en je bent nog jong. Als jij naar me luistert… Ik ga jou helpen, jij gaat mij een beetje helpen, zodat ik niet in mijn eentje in de auto aan het rondrijden en aan het trainen ben.” En binnen anderhalf jaar is hij topatleet geworden. Dus ik zei tegen Global [Sports Communication, red.]: “Kijk maar of je twee, drie jongens bij mij kan zetten.”’
Dat wordt de bestemming? Anderen weer gaan ondersteunen?
‘Ja, meer coach eigenlijk. Ik denk dat ik wel een goede coach ben, weet je wel? Ik heb zelf topcoaches gehad. Dus ik vroeg me af: wat deed hij goed en wat deed hij slecht? Ik keek anders naar een coach toen ik 25 was dan toen ik 32 was. Als je 25 bent, vind je het vervelend als je coach zegt dat je niet uit mag. Ik vraag me nu af: wat was goed, wat was minder goed? De ene coach is te hard. Wat is juist? Welke atleten heeft hij goed gecoacht? Hoeveel atleten (dat hoor je nooit) hebben het niet gehaald bij die coach? Waarom is dat gebeurd? Ik heb zoveel talenten gezien, waarom is die wel goed geworden? En die gast was altijd snel, wat is er eigenlijk gebeurd met hem? En waarom? Dat leer ik allemaal van die coaches.’
Is dat ook een beter worden, de verantwoordelijkheid om al je ervaringen in te zetten voor andere mensen? Ik weet dat je een stichting hebt waarmee je kinderen in Somalië wilt laten sporten.
‘Ik vind het heel mooi. Vaak ben ik te gretig. Dan denk ik: “Ik heb het juiste pakketje voor jou. Ik kan jou goed maken.” Dat wil ik zo graag, omdat ik denk aan alles wat ik nodig had om hier te komen. Ik had een goede manager nodig, enzovoorts. Er was een jongen uit Somalië, die liep 2.09. In dertig jaar heeft niemand in Somalië de limiet gehaald. Ik heb hem slechts anderhalf jaar geholpen, en hij liep al 2.9, de WK-limiet. De laatste keer gebeurde dat toen ik net geboren was. Ik regelde een sponsor voor hem. Hij mocht bij mij wonen. Ik heb hem alles gegeven. Hij kwam naar Nijmegen. Hij mocht hier twee weken lang worden onderzocht. De tanden, alles. Fysio, dokters. En op een gegeven moment liep hij gewoon van me weg. Hij dacht: ik doe ’t wel zelf. En ik zei: “Nee, dat moet je niet doen.” Maar op het moment zelf kreeg ik er zoveel voldoening van. Iemand vanaf zero het juiste voorbeeld geven. Hij at met mij, trainde met mij. En binnen anderhalf jaar was hij gewoon goed. En dan loopt hij weg.’
Dat is ook een nederlaag.
‘Ja, maar je ziet het met voetbal ook dat iemand zo getalenteerd is, bij PSV of bij Arsenal of bij Barcelona, en dat het toch niet lukt. Je denkt: “Hè, hoe kan dat? Je hebt alles. Je hoeft niks te doen. Je hoeft alleen maar te trainen.” Maar er komt toch zoveel bij kijken. Dat hoofd hier, dat kastje daar boven, dat is zo ingewikkeld! Dat iemand beslist: “Weet je wat, ik ga het lekker een beetje verpesten. Ik heb geproefd van de Champions League en PSV, en ik weet, als ik dit doe is het niet goed, maar ik doe het toch.”’