Dit is wat er gebeurt met vernieuwers in het voetbal: ze verliezen, ze vertrekken, en hun ideeën worden verlaten
Ik volgde drie clubs die het jeugdvoetbal anders probeerden in te richten. Eerlijker, ontspannener, effectiever. Wat ervan terecht is gekomen? De vernieuwers zijn weg en de vernieuwingen zijn teruggedraaid – alle drie de clubs zijn terug bij af.
Het duurt even voordat je het ziet, maar jeugdopleidingen van profclubs zijn een fascinerend laboratorium voor de botsing tussen zeg-gedrag en doe-gedrag. Of, om het ingewikkelder te zeggen, een prachtige casestudy van hoe massale cognitieve dissonantie tot stilstand kan leiden. De afgelopen jaren deed ik hier onderzoek naar.
Cognitieve dissonantie is het fenomeen dat je iets doet waarvan je weet dat het niet werkt of deugt of zinvol is en dat je je daar rot over voelt. De beroemde psycholoog Leon Festinger toonde het bestaan ervan aan in de jaren vijftig van de vorige eeuw met zo’n experiment* dat alleen psychologen kunnen verzinnen.
Festinger liet een aantal testpersonen een uur lang 48 houten pinnen een kwartslag draaien – een godvergeten saaie taak – en vroeg hen na afloop om een gunst: of ze alsjeblieft de volgende proefpersonen zouden willen zeggen dat het draaien van de pinnetjes hartstikke leuk was. De kwaliteit van het onderzoek hing ervan af.
Wat bleek? De proefpersonen deden dat. Als mensen in een bepaalde situatie werden geforceerd (namelijk: het pleasen van de onderzoekers; het betaald krijgen voor de leugen) bleken ze hun waarden of overtuigingen te schenden. Het voelt ongemakkelijk, maar ze doen het wel. En dat laatste beschrijft vrij goed wat er in jeugdopleidingen gebeurt.
Het volstrekt logische probleem van jeugdsport
Het waarom laat zich makkelijk uitleggen.
De functie van jeugdopleidingen bij profclubs is het ontwikkelen van volwassen profspelers. Je haalt kinderen naar je club en traint ze, in de hoop dat ze als volwassene schitteren in de Eredivisie, de Premier League of de Champions League.
Winnen tijdens de opleiding doet er niet zoveel toe. Sterker: het is zelfs schadelijk voor je daadwerkelijke doel.
Als je nu winnen te belangrijk maakt, dan selecteer je namelijk vaker vroegrijpers – de oudste, fysiek sterkste kinderen die je kunt vinden. Kinderen die niet per se meer potentieel hebben, maar die wel nu meteen wedstrijden kunnen winnen.
Je gunt deze vroegrijpe kinderen meer speeltijd dan de andere kinderen, die juist speeltijd kunnen gebruiken om zichzelf te verbeteren, wat de kans vergroot dat je latere profspelers ontwikkelt.
Je past tactische trucjes toe, die je helpen de wedstrijd te winnen, maar die de spelers geen nieuwe vaardigheden bijbrengen. Je zegt de kinderen, al coachend vanaf de zijlijn, voor hoe ze moeten spelen, in plaats van dat ze zelf ontdekken hoe ze kunnen winnen.
En je haalt jonge kinderen naar je opleiding; kinderen jonger dan twaalf jaar bijvoorbeeld. Maken die kinderen daadwerkelijk veel kans om het profvoetbal te halen? Nee. Kun je latere topspelers op die leeftijd al goed waarnemen? Niet of nauwelijks.
Maar toch is dat wat er gebeurt. Als jij ze niet naar je club haalt, dan haalt de concurrent ze wel. En wat als die ene negen- of tienjarige die je niet haalt, net die ene op de duizenden is die toch de nieuwe Messi blijkt?
Niemand heeft ooit carrière gemaakt in het voetbal omdat hij zo aardig was
Dit soort gedrag is allemaal redelijk zinloos – dus waarom gebeurt het?
Een verklaring is dat een deel van de jeugdopleiders simpelweg denkt dat dit wel zin heeft. Een andere verklaring is dat de buitenwereld coaches naar deze keuzes duwt. Jij kan wel weten dat ‘winnen’ niet hetzelfde is als ‘verbeteren’, maar de buitenwereld ziet jeugdvoetbal als een miniatuurversie van de Champions League.
Arne Güllich, een onderzoeker die ik recent sprak* over jeugdopleidingen, ziet bij coaches dan ook iets dat hij ‘normatieve gespletenheid’ en ‘een intra-role conflict’ noemt.
‘Ze moeten aan de ene kant talent spotten op jonge leeftijd, maar aan de andere kant merken ze dat dit moeilijk is – zo niet onmogelijk’, zegt Güllich. ‘Ze willen aan de ene kant een warme band opbouwen met kinderen, ze willen hen plezier laten beleven, en ze willen geduld met ze hebben. Maar ze moeten ook elk weekend winnen, want anders worden ze ontslagen. ’
Er wordt van je verwacht dat je een goede pedagoog bent, maar daarmee red je je baan als coach niet. Iedereen weet namelijk: dat is vrijwel overal secundair. En dus probeer je in de eerste plaats te winnen – nu meteen. Dat is de hardste valuta in het voetbal.
De ‘revolutionairen’ deden een poging om aan de lange termijn te denken…
Wat gebeurt er als mensen deze cognitieve dissonantie ervaren?
Het Wikipedialemma van het begrip beschrijft de theorie als volgt: ‘[Cognitieve dissonantie] kan uitmonden in een verandering in hun cognities of handelingen, om grotere overeenstemming tussen de twee te bereiken, en de dissonantie te verminderen.’
Je kunt dus je overtuigingen (‘cognities’) aanpassen aan je handelen. Simpeler gezegd: je praat een banaan recht. Je kunt ook iets moeilijkers doen: je handelingen aanpassen aan je overtuigingen.
Ik heb een zwak voor mensen die hun eigen levens vrijwillig bemoeilijken, dus ik lette er een beetje op: welke mensen zagen de problemen in het jeugdvoetbal, voelden zich er ongemakkelijk bij, en probeerden er fundamenteel wat aan te doen? Wie probeerden de voetbalwereld te veranderen?
Bij Willem II, bij AIK in Zweden, en bij Lorient in Frankrijk sprak ik met opleiders die echt aan de lange termijn wilden werken – die niet ‘winnen’ maar ‘ontwikkelen’ vooropzetten.
AIK – een Zweedse topclub – besloot te stoppen met het scouten van spelers jonger dan 13 jaar, en bood honderden spelers ouder dan 12 een kans in de opleiding. De club richtte zich niet meer op een handvol zogenaamde toptalenten, maar gaf aan zo veel mogelijk elftallen training door gediplomeerde trainers. Pas in de Onder 16 werd er geselecteerd.
De Franse club Lorient zag hoe de prikkel van het moeten winnen niet goed werkte voor kinderen – of coaches. De club stapte met de jongere jeugdteams uit de competitiestructuur, en koos in plaats daarvan een programma van oefenwedstrijden, waarin het resultaat secundair was en beter worden primair.
Tot slot wilde Bastiaan Riemersma bij Willem II maatwerk leveren voor kinderen. Ook hij wilde het liefste uit de competitie stappen. Maar toen dat reglementair niet mocht, zette hij vooral in op laatrijpe kinderen. Kinderen die in het huidige systeem veelal buiten de boot vallen, ondanks de statistische zekerheid dat er onder hen veel talenten schuilen.
…maar ze waren niet bestand tegen de zwaartekracht van de korte termijn
Hoe ging het met deze initiatieven? Ik kom er later in meer detail op terug, maar het korte antwoord is: slecht.
Of feitelijker: de initiatiefnemers zijn niet meer actief bij de clubs, en de clubs hebben hun werkwijze verlaten.
AIK gaat weer* terug* naar het selecteren van jonge jongens, en schroeft het aantal jeugdteams terug naar twee per jaargang. Willem II heeft weer een Onder 11-ploeg en is weer jonger gaan scouten; de focus van Riemersma op minder opvallende, laatrijpe talenten is losgelaten.
Lorient zit ook weer in de competitie. De initiatiefnemer vertrok in 2020 bij de club. Zijn opvolgers concludeerden dat de vriendschappelijke potjes niet de spanning en voldoening gaven aan de spelers en trainers om alles uit henzelf te halen, en dat de club daarom besloot om weer in de gewone competitie in te stromen.
‘Competitie’ en ‘winnen’ is misschien niet zo relevant in de jeugdopleidingen, of je kunt het niet zo relevant vinden, maar het is toch permanent present. Je kunt je er met veel kracht tegen verzetten, maar het is alsof je vecht tegen de zwaartekracht.
Is dit een onoplosbaar probleem?
Misschien is dit ook wel gewoon niet op te lossen; misschien moeten er te veel intuïties over voetbal voor opzij worden geschoven. Hoeveel je er ook mee zou kunnen bereiken, en hoe curieus de huidige situatie ook is.
Teun Jacobs – voormalig technisch directeur van Almere City en Willem II; voormalig manager voetbalbeleid bij de KNVB – zette het in een recent gesprek over opleiden van tienervoetballers goed op een rij. In het spelen van competitiewedstrijden, zei hij, gaan duizenden uren verloren die veel beter besteed hadden kunnen worden.
Waarom met de Onder 14 of Onder 15 twee uur in een bus zitten voor een potje van negentig minuten en dan weer twee uur terug de bus in? Waarom al die brandstof, letterlijk en figuurlijk, verspelen? Waarom tieners, die het soms moeilijk hebben met zichzelf en met school, elk weekend dwingen tot prestaties?
Waarom in de koude wintermaanden met z’n allen bibberend op het veld staan, terwijl de competitie tussen mei en september zowat stil ligt, in het mooiste voetbalweer dat er is? Waarom kleine, laatrijpe kinderen laten spelen tegen grote vroegrijpers, in wedstrijden die eindigen in 10-0 of 15-1? Niemand heeft daar iets aan, stelt hij.
‘Bij de verliezers zijn ouders en spelers chagrijnig en verdrietig, en stelt de raad van commissarissen boze vragen: waarom verliest jullie Onder 14 alles? Bij de winnaars heerst er euforie, zonder dat het terecht is.’ Jacobs sloeg letterlijk met de vuist op tafel: ‘Kappen met die competitie, dat is de oplossing.’
Best spannend dat iemand die jarenlang werkte bij de KNVB – de organisator van die competitie – dit zegt. Over Jacobs’ ideeën om het jeugdvoetbal beter te organiseren, en zijn pogingen om dat bij Almere City en de KNVB te verwezenlijken, schrijf ik binnenkort.
Maar in de tussentijd ben ik benieuwd: is er nog iets anders mogelijk? Zijn er initiatieven die ik heb gemist? Of zijn professionele voetbalclubs gedoemd tot permanent ongemak, tot chronische cognitieve dissonantie, omdat iets ontspanneners en effectievers simpelweg niet uitvoerbaar is?