Rouwverlof? Oké, vijf dagen dan. En alleen als je een gezin hebt
Ik vertel altijd graag over de periode waarin het elke ochtend een opgave was om mijn sokken aan te trekken. Het is exemplarisch voor de extreme vermoeidheid die mij na de dood van mijn moeder plots overviel. Ik was 27 en alles voelde als te veel. Een kop koffie met een vriendin. Een supermarktbezoekje. Een vergadering. En dat ‘te veel’ begon dus al in de ochtend, op de rand van mijn bed.
Ik vertel er graag over, omdat ik vind dat iedereen moet weten dat mensen die rouwen er een fulltime baan bij krijgen. Een baan zonder inkomen, waarvoor je niet kunt studeren en waarvan de uitvoering vaak als zeer onprettig wordt ervaren.
We denken vaak dat rouw enkel verdriet is, maar het is ook uitputting.
Een op de tien werkenden die een dierbare verliezen,* krijgt een burn-out door de combinatie werk en rouw. Na een overlijden verzuimt een werknemer gemiddeld zo’n vijf maanden. Van de mensen die weer aan het werk gaan, meldt 40 procent zich na korte of lange tijd alsnog ziek.*
De Ziektewet is alleen de verkeerde plek, want rouw is geen ziekte, maar een zeer gezonde reactie op verlies. Rouw vraagt niet om genezing, maar om tijd, ademruimte, warmte en erkenning, ook – of júíst – op het werk.
Rouwverlof is maatwerk
Twee jaar geleden ging een groep rouwenden met een boodschap* naar Den Haag: regel iets voor ons. Politici pakten het – het moet gezegd – relatief snel op. En nu ligt er een wetsvoorstel* waarin staat dat werknemers met minderjarige kinderen van wie de partner of een minderjarig kind is overleden, recht hebben op rouwverlof. Dat verlof moet minimaal vijf dagen duren en worden opgenomen binnen het eerste rouwjaar. Méér verlof opnemen mag, minder niet. Na dat jaar is het klaar.
De Raad van State, adviseur voor onze wetgevers in Den Haag, kwam vorige maand met een advies over dit voorstel – en met vragen.* Zo vreest de Raad dat die minimumduur van vijf dagen door werkgevers zal worden gebruikt als een maximum.
Dat je baas na vijf dagen zegt: en nou is het wel genoeg.
Als die vrees bewaarheid wordt, werkt het wettelijke rouwverlof precies dat in de hand wat we niet moeten willen als samenleving: ziekte en uitval. Flexibiliteit gaat dat tegen. Voor een eerder artikel dat ik schreef over rouwverlof* vroeg ik ervaringsdeskundigen: hoe ziet jouw ideale verlof eruit? Het overeenkomende antwoord: zonder einddatum of maximumaantal dagen, met geduld van de werkgever en met veel eigen inspraak.
Hoe een rouwverlof ingevuld moet worden, is hyperpersoonlijk en vraagt daarom om maatwerk. Ik sprak mensen die er baat bij hadden om direct weer fulltime aan de slag te gaan, mensen die behoefte hadden aan vijf- in plaats van achturige werkdagen, en mensen die de eerste weken na de uitvaart helemaal vrij wilden zijn.
Daar komt bij: het rouwverlof dat nu op stapel staat, geldt voor maximaal één jaar. Maar wat te doen met al die belangrijke data – de sterfdag, de verjaardag – die daarna nog volgen?
Wat we ook vaak vergeten, en waarom die flexibiliteit zo belangrijk is, is dat rouwverlof er niet alleen maar moet zijn om te ‘verdrieten’. Een jonge weduwe vertelde me in welke bochten ze zich moest wringen om haar zoontje naar de rouwpsycholoog te brengen. Het kostte haar twee jaar lang elke week een vrije middag – die ze daardoor niet kon besteden aan testamentzaken, uithuilen, lummelen, netflixen, sporten of een kop koffie in de zon (want ook dát is rouwen).
Liever zegt een werkgever: neem je tijd
De werkvloer kan een mijnenveld zijn voor iemand die rouwt, maar ook een warm bad. Collega’s die bij de koffieautomaat een praatje maken – ‘Alles goed?’ ‘Ja, met jou?’ – terwijl jij liever wilt wegkruipen. Tegelijkertijd zijn fijne collega’s (met wie je verbinding kunt ervaren) en jezelf nuttig voelen twee belangrijke veerkrachtfactoren na verlies.
Compleet flexibel inzetbaar verlof kan rouwenden helpen om dat mijnenveld te vermijden als het ‘even niet gaat’, maar ook juist om het op te zoeken wanneer het op zo’n moment troost kan bieden.
Een wet over rouwverlof zou niet moeten gaan over vijf verplichte dagen, maar over werkgevers die hun werknemers kunnen laten voelen: neem je tijd.
Leedhiërarchie: jij wel, jij niet
Een laatste bezwaar tegen het wetsvoorstel: er huist een bitter oordeel in, en daarmee maakt het zich schuldig aan leedhiërarchie. Een vader die zijn zoon van 17 begraaft, krijgt vrij; een vader die zijn 30-jarige zoon begraaft, wordt geacht op het werk te verschijnen. Mag een wetgever bepalen welk verlies erger is? Wie heeft recht op rouwtijd en wie moet weer ‘gewoon’ aan de slag?
‘Hoe rouw wordt ervaren, is niet af te bakenen en ook in andere situaties kan er een terechte behoefte zijn aan rouwverlof’, is de kritiek van de Raad van State. Er wordt pijnlijk voorbijgegaan aan degenen die hun broer, zus, vader of moeder verliezen. Bovendien: een familieband is geen voorwaarde voor rouw. Je partner verliezen met wie je géén kinderen hebt of afscheid moeten nemen van je allerbeste vriend kan net zo ontwrichtend zijn.
Het begrijpelijke probleem met een wet: er moet altijd worden vastgelegd wie wanneer en waarvoor in aanmerking komt. En dus zijn er altijd mensen die ergens níét voor in aanmerking komen. We kunnen een wetgever moeilijk vragen om complete willekeur vast te leggen; de gedachte ‘wie rouwt, krijgt verlof’ is te vrijblijvend. Bovendien richtten de petitie-indieners* zich vooral op mensen die te maken krijgen met ‘inkrimping van het jonge gezin’. Maar we mogen wel verwáchten dat onze regering ernaar streeft zo min mogelijk rouwenden in de kou te laten staan.
Kom op, Den Haag, dit kan beter. Ik stel voor dat de wetgevers bij het maken van deze wet terugdenken aan hoe zij zich voelden toen hun vader, moeder, partner, broer, zus, vriend, vriendin, [insert een andere geliefde] stierf.
Want naast al die achtergebleven ouders, weduwen en weduwnaars zijn er nog veel meer mensen die worstelen met zoiets basaals als het aantrekken van hun sokken.