Wie failliet gaat verliest ook een stuk van zichzelf
BV Nederland gaat prat op ondernemers... tot ze failliet gaan. Dan staat de curator de schuldeisers bij en kunnen de werknemers bij het UWV terecht. Maar wie helpt de ondernemer met gevoelens van schuld, schaamte en verlies?
Ik weet nog hoe de komkommerkas rook. Ik weet nog hoe zwaar de schuifdeur was van de witlof-koelcel. Ik weet nog hoe groot de splinters waren van de pallets waar mijn broertje en ik op klommen.
Ik weet nog hoe de knoop in mijn maag voelde toen mijn vader, jaren later, ik studeerde al, belde: ‘De koek is op.’
De rode cijfers hadden het gewonnen van de zwarte, alle oeverloze herberekeningen van mijn vader ten spijt (als een faillissement in je nek hijgt, word je een ster in hercalculeren, weet ik nu). Ik zie hem nog zitten, op het kantoortje aangrenzend aan zijn kwekerij – het bedrijf dat al decennia in onze familie was.
Het gaat nu goed met mijn vader – hij kon op het nippertje een faillissement afwenden, maar moest wel noodgedwongen stoppen met zijn bedrijf. Het beeld van zijn laatste periode als ondernemer vergeet ik niet snel: in z’n eentje achter zijn bureau, in het donker (want uren na gewonemensenwerktijd), zacht zoemende verwarmingsbuizen op de achtergrond om de komkommerplanten warm te houden in de winterkou, met voor zijn neus een administratief slagveld. De productiecijfers waren goed, maar de kosten te hoog, de afzet matig. Bedrijven van medekwekers vielen bij bosjes om voordat mijn vader hetzelfde overkwam.
Het unheimische gevoel dat ik in deze periode had, was voor mij lange tijd onverklaarbaar: mijn broertje en ik konden toch gewoon studeren? Op kamers? Wij bungelden niet, zoals mijn vader, op die almaar dreigende afgrondrand.
Bovendien, er gaat niemand dood, het is maar een bedrijf dat stopt.
Toch?
Gaten dichten en paniekaanvallen: de vicieuze cirkel van een faillissement
‘Het is een valkuil daar lichtzinnig over te doen’, is het antwoord van Edouard Moreels (57) als ik hem deze vraag voorleg. Zes jaar geleden kocht hij een kleine onderneming over, gespecialiseerd in wegbewijzering. Hij was ervaren ondernemer en dolenthousiast. ‘Trek die champagne maar open’, zei hij tegen zijn vrouw en kinderen. Maar begin dit jaar moest hij de boeken neerleggen, cashflowproblemen, ‘en toen het zwarte gat’. Hij grinnikt. ‘Ik had een bedrijf dat mensen met borden wegwijs maakte, maar ikzelf had géén idee waarheen te gaan. Het had iets… desolaats.’
Als je als ondernemer in zwaar weer belandt, ligt een vicieuze cirkel op de loer, vertelt Moreels. ‘Je voelt dat de zaken slecht gaan, krijgt stress, slaapt slechter, werkt harder, geen baas boven je die zegt: ‘Moet jij niet naar huis?’. Je dicht gaten met geld dat je eigenlijk niet hebt, krijgt paniekaanvallen, nog meer stress, nog minder slaap. Mijn vrouw had enige tijd geen weet van mijn benarde situatie – en eigenlijk was het ónze benarde situatie, hè. Want met dat op handen zijnde faillissement sleur je ook je gezin mee. Ik kon geen etentjes meer betalen, kreeg het benauwd van vakantieplannen, maar hield veel voor mezelf. Ondernemer-eigen is het om te denken: ik los dit zelf wel op.’
Die zelfstandigheid, ‘of eigenwijsheid’, ziet Boris Wielinga aan de lopende band. Hij is directeur bij Over Rood* , een vrijwilligersorganisatie die ondernemers in benarde situaties bijstaat.
‘Onze meest gestelde vraag is: Wie is er op de hoogte van je situatie? Het meest gegeven antwoord is: Niemand. Bij hun gezin hangen ze de ideale man of vrouw of moeder of vader uit, in bed googelen ze naar hulp. En dan horen we vaak dat mensen de stap naar de overheid te groot vinden omdat ze die wantrouwen: ‘“Straks pakken ze me alles af”.’
Het gevaar van niets delen en geen hulp zoeken, is, zeker in combinatie met geldstress en slaaptekort, dat de ondernemer een vernauwde blik krijgt. Wielinga weet het nog van zichzelf. Hij runde een cafetaria-restaurant, maar kwam door een echtscheiding in de ellende. Anderhalve ton bedroeg zijn schuld. ‘Ik kon de hele toko aan de verhuurder van het horecapand verkopen, tegen finale kwijtschelding van álle schulden. Perfecte oplossing, zeg ik nu, en tóch zat ik dat weekend nog een heel ondernemersplan te schrijven, en overhandigde ik op maandagochtend niet de sleutels maar dat plan aan de verhuurder. Voor een doorstart. Opgeven is niets voor een ondernemer. “Nee, Boris”, zei die man toen, “het is op”.’
Een faillissement betekent schuld, schaamte en mislukking. Dat moet anders
Ellende maakt heldere ondernemersgeesten troebel, en niet alleen op zakelijk vlak. Medewerkers van Over Rood spreken regelmatig ondernemers die het leven niet meer zien zitten. Zij worden ‘linea recta’ naar de huisarts doorverwezen, maar Over Rood houdt juist dan een vinger aan de pols. Wielinga is even stil. Dan: ‘Van enkele tientallen ondernemers durf ik wel te zeggen dat zij er misschien niet meer waren geweest, als wij er niet waren geweest.’
‘Verlies vinden we gewoon heel moeilijk’, zegt voormalig advocaat Erik de Kloe, die failliete ondernemers bijstond. ‘Ik zag veel mensen die er niet aan wilden dat ze hun bedrijf zouden verliezen, die maar bleven ontkennen, knokken.’
Er kleeft ook iets schuldigs aan het woord ‘faillissement’: het komt van het Franse faillir, dat ‘mislukken’ of ‘falen’ betekent. In de Romeinse tijd werd je gewoon gestraft, in de ergste gevallen met de dood,* als je je schulden niet meer kon betalen. Nu hebben ondernemers die failliet zijn gegaan, wettelijk gezien in sommige gevallen de mogelijkheid om gerehabiliteerd te worden. ‘Die mogelijkheid suggereert indirect dat een faillissement een verlies van eer is’, zegt De Kloe. ‘Dat zegt al genoeg, toch? Ik denk dat er meer ruimte komt voor de verlieservaring als we faillissementen minder als iets schaamtevols gaan zien.’
Een beetje braakliggend terrein
In maart dit jaar publiceerde stichting 113 Zelfmoordpreventie nieuwe cijfers* : het risico op suïcidale gedachten is twee keer zo groot bij mensen mét schulden, en bijna een kwart van degenen die het afgelopen jaar een suïcidepoging deed, had problematische schulden. Op de site van de stichting wordt mensen gevraagd of ze te maken hebben met ‘ persoonlijk faillissement* ’, en daardoor mentaal diep in de put zitten. De gevolgen kunnen volgens 113 op psychosociaal vlak ‘variëren van een lichte tot zware depressie’.
De LTO (Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland) richtte mede daarom dit jaar een stichting op met de speelse doch veelzeggende naam Taboer* . Er is een hulplijn geopend (‘want praten helpt’) en er worden onder andere webinars georganiseerd over suïcidepreventie in de agrarische sector, waarin vragen worden besproken als: Waarom is praten over mentale zorgen in de agrarische sector een taboe? Wat te doen als een boer of tuinder vastloopt in negatieve gedachten?
‘We onderschatten hoeveel ondernemers mentale problemen hebben’, zegt Johan Lambrecht, econoom en hoogleraar aan de Katholieke Universiteit Leuven. Hij deed jarenlang onderzoek naar de psyche van ondernemers en naar eenzaamheid en armoede onder deze doelgroep, vaak volgend op een faillissement. Hij schreef onder andere de wetenschappelijke publicatie* Eenzaamheid bij zelfstandige ondernemers. Een miskende realiteit. ‘Ik kreeg in 2001 best wat hoongelach toen ik me hiermee bezig ging houden. De psyche rondom een faillissement, of noodgedwongen moeten stoppen met je bedrijf, of andere bedrijfsmoeilijkheden, is nog altijd een beetje braakliggend terrein.’
Negatieve reacties, wantrouwen en vervelend contact met de curator
Na wetenschappelijk onderzoek ontdekte Lambrecht vijf grote negatieve ervaringen waar het merendeel van de ondervraagde zelfstandigen na hun faillissement mee te maken kreeg. Velen hadden geen vertrouwen meer in derden (zeker als er een onbetrouwbare compagnon of wanbetaler in het spel was) en kenden gevoelens van isolement en schaamte. Ook kregen veel ondernemers te maken met negatieve reacties uit het gezin of andere directe naasten, ‘al vertelden veel van hen ook dat het gezin een grote steun kon zijn’.
Ook veroordeling vanuit de maatschappij en vervelend contact met de curator zijn veel gedeelde ervaringen onder mensen die failliet gaan, bleek uit Lambrechts onderzoek. Moreels, de man van de wegbewijzering, herkent dit: ‘Zo iemand krijgt ineens toegang tot alles. Je laptop, mails, rekeningen, zakelijke appjes. Zelfs je nietmachine is niet meer van jou.’
De Kloe, de voormalig advocaat die inmiddels universitair docent ondernemingsrecht is, ziet de slechte band met curatoren vaker terug. ‘Het is logisch en wettelijk verklaarbaar dat een curator zulke verregaande bevoegdheden heeft, maar ondernemers ervaren dat soms als een persoonlijke aanval. Als iets heel denigrerends. In de praktijk worden zaken en privé niet vaak gescheiden. Vooral niet bij kleinere ondernemers. Als mensen met een privéadres zakelijk mailen, of met een persoonlijk nummer een klant appen, dan is dat iets waar de curator toegang toe heeft. Voor veel mensen voelt het dan als: hij neust in mijn privézaken.’ Moreels: ‘En zelfs als je wéét: dat bureau is van de zaak, voelt het alsof die curator op jóúw zetel is gaan zitten.’
Een echt afscheidsritueel in plaats van één druk op de knop
Met recenter onderzoek, ingegeven door de coronacrisis, ontdekte Lambrecht dat iets meer dan een vijfde van de ondervraagde ondernemers een echtscheiding meemaakte* na moeilijkheden met de onderneming, zoals een faillissement. De helft gaf aan dat het faillissement een negatieve impact had op relaties met familieleden. Het gevoel van verdriet voor de familie die ze ‘meesleurden’ in het faillissement, en het feit dat die familie ook treurde, zorgde weer voor meer zelfverwijt en schuldgevoel.
‘Ja, hoe zit je daar dan met kerst, als je je familiebedrijf net failliet hebt laten gaan?’ Het is een vraag die theatermaker Christophe Aussems aan een boel ondernemers heeft gesteld. Zijn ouders waren eigenaar van een bloemenwinkel, en voor zijn voorstelling Man in de mist verdiepte hij zich in de gevolgen van faillissementen. ‘Ik heb zelf geen faillissement meegemaakt, maar wel altijd gevoeld hoe intens het was om een kind van ondernemers te zijn. Die zaak bepaalt hun identiteit. En ook de mijne. Dáár zit de pijn, denk ik. Een crisis van het bedrijf wordt daardoor bijna altijd een persoonlijke crisis.’
Ter voorbereiding op zijn voorstelling sprak hij tien mensen die allemaal vertelden hoe ze mentaal en fysiek uitgeput hun faillissementsaanvraag deden. ‘En dan is het nog niet voorbij: je krijgt te maken met administratieve rompslomp, moet het je omgeving vertellen, je klanten, je werknemers; óók heel pijnlijk.’
Stichting 113 stelt ook dat het persoonlijk failliet verklaren vooral slopend is omdat het ‘een proces is dat niet van de ene op de andere dag gebeurt’.* ‘Dat betekent dat je al langer in een fase zit waarin je geen controle meer hebt’, zo valt op de site van de stichting te lezen.
Aussems: ‘Veel ondernemers vertelden mij dat ze het ook als ingewikkeld ervaren dat alles digitaal gaat. Vroeger moest je nog naar de rechtbank, nu is het één druk op de knop. Er zit geen ritueel meer bij. En rituelen hebben we wel nodig bij verlies. Zo’n gang naar de rechtbank was misschien wel een belangrijk onderdeel van de verlieservaring. Een momentje om echt afscheid te nemen van dat wat was.’
‘Ik ben méér dan mijn bedrijf’
‘We vangen mensen na hun faillissement heel slecht op’, zegt Wielinga, van Over Rood. ‘De curator is er voor de schuldeiser, maar wie is er voor de ondernemer? De werknemers van die ondernemers kunnen nog aankloppen bij het UWV – de ondernemer zelf krijgt niets. Ik vind het te makkelijk om te zeggen: eigen schuld, je liep een risico en dat wist je, dus succes ermee.’
Wielinga zou psychische hulp of begeleiding voor de ondernemer als vast onderdeel willen zien van het proces dat na een faillissement op gang komt. ‘Als je een curator op iemand afstuurt, dan kan je ook een coach meesturen.’
Ondernemers lopen volgens hem ook veel praktische tips mis. ‘Er zijn gemeentes die ondernemers hulp aanbieden bij het verwerken van betalingsachterstanden, of ze kunnen een coach inschakelen en juridisch advies inwinnen. Maar dat weten er zo weinig’, zegt Wielinga. ‘En je moet er actief achteraan gaan. Ik gun mensen de mogelijkheid om het verlies van hun onderneming te verwerken voor ze iets nieuws gaan doen.’
‘Goede inzichten kosten tijd als je zo diep en lang in het donker hebt gezeten’, zegt Moreels. ‘Ik zie nu in dat het geen falen is, maar juist moedig om te zeggen: ik stop ermee. Ik kwam daarachter met hulp van mijn vrouw en kinderen, en een coach.’
Moreels meldde zich bij Revival* , een programma van de Pulse Foundation, een Vlaamse organisatie die ondernemers in zwaar weer begeleidt, en waar hij nu zelf ook werkt. ‘De stichting luisterde naar mij en bood me een nieuwe kans, en liet me inzien: ik ben méér dan mijn bedrijf. Het is heel verdrietig zoiets mee te maken, maar ik beschouwde mezelf en mijn onderneming als één geheel. Dat moet je van elkaar leren scheiden. Ik vertel nu aan andere ondernemers dat dat onderdeel is van het rouwproces.’
Net als het gebruiken van dat woord zelf: rouwproces. Dat unheimische, niet te plaatsen gevoel dat ik als twintiger had. Geen woorden voor, maar altijd een beetje sluimerend, onderhuids, aanwezig: dat was (en is) iets om serieus te nemen. Om te benoemen. Het is niet ‘maar een faillissement’, het is niet (zoals in het geval van ons gezin) alleen ‘moeten stoppen met je bedrijf’ – het is verlies. En daarmee: een volwaardig rouwproces.