Hoe de overdreven fixatie op IQ een nieuwe bovenlaag in het onderwijs kweekte
Een eeuw geleden waren slechts drie universiteiten – Harvard, Yale en Princeton – de hofleveranciers van Amerikaanse presidenten. Het studentenbestand van die prestigieuze onderwijsinstellingen was oogverblindend homogeen: man, wit en rijk. Een bestuursvoorzitter van Harvard probeerde daar wat aan te doen. Aristocratie – onderscheid op basis van status – moest volgens hem worden ingeruild voor meritocratie – selectie gebaseerd op vaardigheid.
Bijna honderd jaar later maakt politiek commentator David Brooks de balans op in een lijvige analyse voor The Atlantic. Het gewicht dat universiteiten ooit toekenden aan afkomst en bankrekening is ingewisseld voor een extreme focus op IQ. Dat lijkt een objectieve, niet-discriminerende maatstaf, maar laat onbelicht dat de omstandigheden om als kind een hoog IQ te vormen vaak alsnog in het voordeel uitvallen van vermogende witte mensen (denk: rust en ruimte in huis om huiswerk te maken, stimulatie van ouders die vroeger ook succesvol waren op school, geld voor bijles en examentraining). Zo is er opnieuw een elite ontstaan in politiek, bedrijfsleven en media. Het Hooggerechtshof is versterkt door een zwarte vrouw en Google en Microsoft hebben Indiase ceo’s, maar de lagere sociaaleconomische klassen zijn nauwelijks een stap dichter bij de top gekomen.
Daarbij, laat Brooks zien aan de hand van tientallen wetenschappelijke studies, is intelligentie nog geen voorspeller van een briljante carrière. Een alumnus van de educatieve crème de la crème blijkt op kantoor nauwelijks beter te presteren dan een werknemer die net uit de collegebanken van een doorsnee universiteit komt rollen. Experts in een keur aan vakgebieden blijken regelmatig beroerdere voorspellers dan leken die ’s ochtends de krant lezen. En dan zijn studenten van Ivy League-scholen gemiddeld ook nog eens minder vriendelijk en minder betrokken.
De fixatie op IQ duwt leerlingen in het keurslijf van continue toetsing. Ze raken verveeld en verliezen hun nieuwsgierigheid, worden gereduceerd tot slimme of domme kinderen. Dat is niet goed voor het onderwijs, niet goed voor de arbeidsmarkt en niet goed voor de samenleving. Brooks verwoordt het treffend: ‘Cijfers laten zien wie volhardend, zelfdisciplinair en meegaand is, maar ze onthullen niet veel over emotionele intelligentie, sociale vaardigheden, passie, leiderschapskwaliteiten, creativiteit of moed.’
The Atlantic: ‘How the Ivy League Broke America’ (Leestijd: 55 minuten)