Mentale problemen horen bij het leven – zeker voor jongeren. Maar dat vraagt om meer dan therapie

Levi van Dam
Wetenschapper en orthopedagoog
Illustraties door Kimberly Elliott (voor De Correspondent)

Iedereen krijgt in zijn leven ooit met psychische problemen te maken, zelf of via een naaste. En iedereen weet er dus een beetje van af. De vraag is dan ook niet óf, maar hóé je hierop kunt reageren.

Toen ik een jaar of zeventien was, kwam ik mijn vader een keertje tegen op de dijk. We waren net verhuisd naar Purmerend en vanuit ons nieuwe huis liep je zo de weilanden en de laaghangende Noord-Hollandse lucht in. Ik was een rondje gaan hardlopen en ik zag hem al van ver tijdens zijn ommetje met de hond.

‘Pap!’ riep ik toen ik op gehoorsafstand was. ‘Papa!’

Maar hij zag me niet en liep door. Of liever: hij keek langs mij heen. Ver weg, een onbekende ruimte in.

Ik hield vaart en rende door.

Mijn vader was dominee in twee kerken, en dat was hem even te veel geworden. Alle meningen van de mensen in de kerkelijke gemeenschap, twee werklocaties, de koek was op. Thuis zeiden we in die tijd tegen elkaar dat hij een burn-out had.

Ik vond dat wel een prettige stempel die we op de situatie konden drukken. De oorzaak lag daarmee buiten hem, dat was namelijk het werk. Als daar iets zou veranderen, dan kwam het allemaal wel goed.

Maar we zijn twintig jaar verder, en mijn vader heeft in die tijd verschillende episodes gehad waarin hij zo langs mij heen keek. Depressieve episodes. Een burn-out zal hij vanwege alle werkdruk ook zeker gehad hebben, maar met de jaren kwam steeds meer de acceptatie dat het leven voor hem soms donker is. Door therapie, medicijnen en fijne mensen om zich heen kan hij nu weer genieten van het leven.

Toen ik voor het eerst hoorde dat mijn vader misschien méér had dan een burn-out, wilde ik dat niet horen. Een depressie? Dan ging je toch naar een kliniek? Daar kwam je toch niet meer vanaf? Dat moesten we niet hebben. Nee, een burn-out klonk veel beter. Minder heftig.

Een therapeutische snelkookpan

‘Ik heb depressie, trauma, angst’, vertelt Floor. Zonder blikken of blozen, alsof ze het over de vakken heeft op school die ze moet volgen: wiskunde, economie, Duits.

Ik loop voor mijn werk op een trauma-afdeling mee met drie tienermeiden die een intens therapieschema volgen. Vijf dagen achter elkaar schrijftherapie, en psychomotorische therapie.

Deze meiden hebben al jaren aan behandelingen achter de rug om hun trauma te helpen verwerken, maar die hebben nog niet de nodige verlichting geboden. In deze snelkookpan, omringd door een team van minstens tien experts met ieder een eigen arsenaal aan kennis, methoden en technieken, wordt in een week gezocht naar een doorbraak.

De tieners zijn niet alleen. Ook hun ouders krijgen dagelijkse begeleiding om er zo goed mogelijk te zijn voor hun kinderen.

Een onderdeel daarvan is een ‘sharing-ritueel’ aan het einde van de week. Floor zit tegenover haar ouders met een zelfgeschreven verhaal. Ze is nog maar zestien jaar, maar heeft onder andere een klinische opname in een verslavingskliniek achter de rug. Vooraf vertelt ze me dat haar verwachtingen laag zijn. Ze is al wel gewend aan dit soort confrontaties met haar ouders.

Als Floor haar brief heeft voorgelezen, staart ze naar de tafel. Ik kan zien dat ze hongerig is naar de reactie van haar ouders, maar te trots en teleurgesteld om daar ook maar iets van te laten blijken. Haar moeder zegt dat ze het mooi vindt en straks haar verhaal zal doen. ‘Ik vind het naar om te horen dat je het “kind zijn” en onze liefde hebt gemist’, zegt haar vader.

En dan valt er een pijnlijke stilte. Een stilte die Floors ouders opvullen door hun verhaal voor te lezen. Een verhaal waarin ze de pijn en de afwijzing die Floor heeft ervaren, erkennen.

‘Ja, dit is wel fijn om te horen’, zegt Floor tijdens de nabespreking. ‘Pa, jij zegt nu tenminste eerlijk dat je mij met die iPad hebt geslagen, zonder eromheen te draaien. Het opschrijven na een week therapie lukt dus. Maar ja, hoe gaat het straks thuis? Na tien weken in de verslavingskliniek hadden we thuis ook direct weer ruzie. Ik heb weinig hoop dat als de therapeuten straks weer weg zijn, het dan anders zal gaan.’

Ze kijkt ons aan: ‘Hebben we ons hele leven therapeuten om ons heen nodig?’

De stijgende cijfers rondom psychische gezondheid

In twintig jaar tijd is er heel veel veranderd. Depressie lijkt Er is een enorme groei van gezinnen die een beroep doen op de jeugdhulp. Zo ging het in 2000 om 1 op de 27 jongeren; dat aantal is gestegen naar

De meeste onderzoeken die we via het nieuws gepresenteerd krijgen,  Nederlandse jongeren geven vaker aan geïrriteerd te zijn, moeite te hebben met slapen, meer buik- en hoofdpijn te hebben, minder tevreden te zijn met hun leven en meer druk te ervaren om goed te presteren op school. Internationaal onderzoek wekt ook de indruk dat 12- tot 25-jarigen de afgelopen tien jaar

Betekent het feit dat we een stijgende lijn zien in de mate waarin jongeren meer mentale problemen erváren, ook dat jongeren meer mentale problemen hébben?

In dat kader geeft epidemiologisch onderzoek inzicht: hierbij bekijken onderzoekers hoe vaak iets op populatieniveau voorkomt. In Nederland komen zij erop uit dat ongeveer 30 procent van de jongeren in de leeftijd van tien tot twintig jaar oud het afgelopen jaar zoveel psychische problemen heeft ervaren dat ze daarmee voldoen aan de Dat is niet de een op de zeven die wij hier zien in Nederland, dat gaat richting de een op de drie!

En dat is nog niet alles.

Zo rond het 75ste levensjaar heeft de helft van de mensen Dit betekent dat als je het niet zelf hebt doorgemaakt, je mensen om je heen hebt die hiermee hebben geworsteld.

Meer hulp, meer problemen?

Dat steeds meer jongeren mentale problemen ervaren en een beroep doen op professionele jeugdhulp om daarmee om te gaan, betekent nog niet dat deze generatie kinderen en jongeren ook meer mentale problemen heeft.

Ondanks wat de media berichten en het verhoogde jeugdhulpgebruik ons doet geloven, zijn deze prevalentiecijfers behoorlijk stabiel. Tussen 1990 en 2017 is er geen noemenswaardige toename geweest van psychische problemen: bij jongeren blijft het zo rond de 30 procent.

Is deze generatie niet vooral goed in staat om haar mentale worstelingen in taal uit te drukken? Is ze niet gewoon de eerste generatie die zo goed kan verwoorden hoe ingewikkeld opgroeien soms is?

Recent formuleerden wetenschappers een mogelijke verklaring: de Zij stellen dat de toegenomen bewustwording van mentale problemen leidt tot een overinterpretatie van het herkennen en daarmee een

Een erg academische omschrijving voor een gevoel dat ik meteen herken: na mijn eerste rijles zag ik ineens overal lesauto’s. Ik was totaal verbaasd: die had ik nooit eerder gezien. Het kon toch niet zo zijn dat die lesauto’s er nu ineens waren? Of dat iedereen massaal op rijles ging?

Dat was natuurlijk niet waar. Als je te maken krijgt met een nieuw proces, woord, ding of idee en erop let, zie je het gewoon vaker.

Betekent dit dat we niks hoeven te doen? Als er toch altijd al zoveel mentale problemen waren en jongeren zich er ‘slechts’ bewuster van zijn?

Nee, zeker niet!

Mentale problemen hebben namelijk de in vergelijking met andere medische problemen, en beginnen voornamelijk rond de pubertijd. Het klopt dus dat juist jongeren dit signaal afgeven: de piek in het ‘oplopen van een mentale stoornis’ bevindt zich Zij zijn ook degenen die er als eerste last van krijgen. En als ze ermee te maken krijgen, hebben ze er ook het meeste last van.

Moeten we dan maar meer therapeuten opleiden voor jongeren zoals Floor? Nee, zo ‘simpel’ is het ook weer niet. Therapeutische behandelingen zijn helaas niet zo effectief. Meerdere onderzoeken laten zien dat de effecten van onze huidige behandelingen in de afgelopen vijftig jaar – sterker nog, ouderprogramma’s laten zelfs een afname qua effect zien

Los hiervan weten we ook dat meer behandeling niet leidt tot minder problemen: de Het aanbieden van meer behandelingen leidt wel tot een grotere vraag naar behandelingen: aanbod schept vraag.

Dus: als een leven lang therapie zowel Floor als haar ouders niet zal helpen, wat dan wel?

De belangrijkste vraag: hoe praat je over psychische problemen?

Ik heb Floor leren kennen als een wijze jonge vrouw. In haar hoofd heeft ze helder wat ze nodig heeft, wat ze wil, wat ze wel krijgt en wat ze niet krijgt. In haar hart is ze verdrietig, omdat ze zich alleen voelt. Afgewezen.

En ze heeft geleerd om dat te omschrijven in therapeutische taal die ze niet voelt. Depressie, trauma, angst: de woorden zijn onderdeel geworden van haar dagelijks taalgebruik. En dat geldt ook voor vele anderen.

Toen ik zeventien was, vond ik het woord ‘depressie’ te spannend als omschrijving van de problemen waar mijn vader mee worstelde. Floor sprak gelaten over haar trauma, met desinteresse. Dat is ook niet zo gek.

Het taalgebruik van de therapieën die ze volgt, is doorgesijpeld naar haar dagelijks leven. Deze verschuiving in taal noemen wetenschappers dat is het proces waarbij woorden semantisch worden uitgebreid met onderwerpen die oorspronkelijk niet onder dat label vallen. Het taalgebruik is daarmee verwarrend geworden, want wat moet de omgeving met deze informatie?

Hoe moet je reageren als iemand tegen je zegt dat hij depressief is, als je geen psycholoog bent? Dat blijkt een heel belangrijke vraag.

Want het is begrijpelijk dat onze hoop gevestigd is op de therapeut en diens arsenaal aan tools en vaardigheden. Maar wat de cijfers van de afgelopen dertig jaar meer dan ooit laten zien, is dat mentale problemen bij het leven horen.

Om dat aan te kunnen hebben we veerkracht nodig.

Kijk naar een trampoline. Die kan goed terugveren als de draden van het doek op de juiste spanning staan. Niet te veel, anders knappen de draden als je erop springt. Niet te weinig, anders zak je door tot op de grond en veer je niet terug. Het doek van een trampoline bestaat niet uit één draadje, maar uit een netwerk van draadjes – in dat netwerk zit de veerkracht.

Zo werkt dat ook met menselijke veerkracht: dat is niet een individuele eigenschap, dat is een relationele aangelegenheid.

Uit een langlopend onderzoek waarin over de totale levensloop is gekeken naar wat nu echt bijdraagt aan een lang, gezond en gelukkig leven, blijkt dat dit niet gaat om fysieke fitheid, werk, geld, status, voeding. Nee, de beste voorspeller van een lang, gezond en gelukkig leven is En die relaties zijn als de draadjes van een trampoline: door dit netwerk kun je veerkrachtig reageren op tegenslag.

Iedereen krijgt in zijn leven ooit met psychische problemen te maken, zelf of via een naaste. En iedereen weet er dus een beetje van af. De vraag is dan ook niet óf, maar hóé je hierop kunt reageren. De tegenslag komt sowieso.

Laat je dan ook niet afschrikken als iemand zegt dat hij zich depressief voelt. Of dat zij een traumatische ervaring heeft gehad. Vraag door. Tast af. Wees erbij. Hoe zag de depressie eruit? Wat ging er niet meer? Wat lukte niet langer door het trauma? Welke dingen herinnerden aan het trauma?

Dat is waar we jongeren bij moeten helpen, om een goede relatie te hebben met zichzelf en de mensen om hen heen: ik, de ander, dat wat tussen ons is en jou en mij ontstijgt. Zodat zij veerkrachtig kunnen reageren op onzekerheden en tegenslag.