Hoe kan links écht weer winnen? (Sorry, Jesse Frederik: er is meer nodig dan een ruk naar rechts op migratie)
Wat realiteitszin over de (rechtse) opvattingen van de kiezer kan inderdaad geen kwaad. Maar door enkel mee te buigen met de peilingen, wint links nog geen verkiezingen. Linkse politici zullen ook aan hun toon moeten werken. En aan de band met de mensen voor wie ze zeggen te spreken.
Jesse Frederik heeft behoorlijk wat losgemaakt op links. Met zijn betoog voor een strategie waarmee links wél de verkiezingen zou kunnen winnen, schopte hij tegen een flink aantal linkse heilige huisjes. Het heiligste van die huisjes: het Nieuwe Linkse Verhaal. Frederik gebruikt hoofdletters, waarschijnlijk om te benadrukken dat dit verhaal de laatste jaren een soort geloofsartikel is geworden. Links klampt zich er wanhopig aan vast, hopend op verlossing.
In plaats van dit Verhaal stelt Frederik een portie electoraal realisme voor. ‘Popularisme’, noemt hij dat. Voor wie zijn stuk niet van begin tot eind gelezen heeft: hij betoogt dat links de nadruk moet leggen op onderwerpen waarover de opvattingen van doorsneekiezers beter bij linkse standpunten aansluiten (economische onderwerpen als woonbeleid of inkomensgelijkheid) en het debat zou moeten wegsturen van thema’s waarvoor dat minder geldt (culturele onderwerpen als migratie en klimaat).
Tegelijk moet links, wat Frederik betreft, wat opschuiven in de richting van de kiezer als het gaat om thema’s die de doorsnee-Nederlander het belangrijkst vindt. Kortom: neus dicht en wat rechtser op migratie, want dat willen de meeste mensen nu eenmaal.
Wat realiteitszin in plaats van morele bekeringsdrang dus. Op het eerste gezicht is die analyse zo gek nog niet. Veel commentatoren gingen Frederik voor in deze analyse: links heeft inderdaad meer kans op succes als het debat over economische onderwerpen gaat, maar deze onderwerpen zijn lastig te politiseren omdat links en rechts wat geld betreft steeds verder naar elkaar toe zijn geschoven. Ook op cultureel vlak heeft links dus een verhaal nodig dat bij de doorsneekiezer aansluit.
En toch heb ik mijn twijfels bij dit recept voor herwonnen links succes. Want hoe uitgebreid Frederik in zijn stuk ook verwijst naar kiezersonderzoeken, zijn analyse reduceert de politieke werkelijkheid tot de dynamiek tussen twee factoren: kiezersopvattingen en partijstandpunten. Al die andere zaken die een rol spelen bij de verkiezingen worden hierdoor genegeerd. Waar zijn de emoties, de mediadynamiek, de partijpolitiek? Hoe succesvol is een strategie die daaraan voorbijgaat?
Staan de opvattingen van de kiezer echt vast?
Laten we beginnen met Frederiks uitgangspunt dat links haar strategie zou moeten baseren op bestaande opvattingen van kiezers. Cijfers van het Nationaal Kiezersonderzoek suggereren immers dat opvattingen over zaken als inkomensverschillen, Europa of integratie door de jaren heen amper veranderen. Het lijkt dus zinloos om als politieke partij te proberen de kiezer op andere – progressievere – gedachten te brengen.
Maar staan de opvattingen van de kiezer echt zo vast? En stemmen kiezers wel echt zo duidelijk op basis van die opvattingen?
Peilingen laten ons doorgaans een stelling zien (zomaar een voorbeeld: moet Europese eenwording verdergaan of niet?), en vervolgens hoeveel mensen A zeggen, hoeveel B, en hoeveel C. Uit de resultaten maken we op: dit is hoe de bevolking over dit onderwerp denkt. Maar achter de cijfers gaat een rommelige werkelijkheid schuil. Denk bijvoorbeeld even aan je eigen vriendengroep – inclusief die vrienden die niet zoveel met politiek hebben. Stel je voor dat jullie met elkaar in discussie gaan, bijvoorbeeld over die Europese eenwording. Komen uit die discussie echt zulke duidelijke meningen rollen? Meningen die je kunt platslaan tot ‘zij vinden A, zij vinden B’? Ik vermoed van niet (tenzij je vriendengroep uit politieke junkies bestaat natuurlijk).
Hetzelfde zie je terug in wetenschappelijk onderzoek met focusgroepen, of in burgerberaden. Zet je een willekeurige groep mensen bij elkaar om politiek te bespreken, dan valt al snel op dat achter die eenduidige standpunten uit de peilingen een overvloed aan wisselende, complexe meningen schuilgaat. Sommige mensen hebben tegenstrijdige opvattingen, anderen passen hun standpunten aan tijdens de discussie, en weer anderen vinden de hele discussie simpelweg niet zo interessant.
Neem het onderwerp ‘Europese eenwording’ weer even: mensen kunnen aan de ene kant vinden dat de EU meer voor ze zou moeten doen, maar tegelijk vinden dat Nederland minder aan de EU zou moeten betalen. Ze kunnen roepen dat de euro een rampzalig idee was, maar even later zeggen dat het wel fijn is dat-ie er is. Of ze zeggen simpelweg dat die hele EU ze niet zoveel boeit en ze het maar een lastig onderwerp vinden. Zo blijken die ogenschijnlijk robuuste opvattingen toch vormbaar en contextafhankelijk.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat uitkomsten van enquêtes er door subtiele verschillen in de vraagstelling totaal anders uit kunnen zien. Een bekend voorbeeld uit Amerikaans onderzoek:* als respondenten werd gevraagd naar hun steun voor welfare programs (een term met een negatieve lading in de VS) lag deze rond de 20 procent. Werd hetzelfde beleid omschreven als assistance to the poor, dan nam de steun toe tot 65 procent.
En dan zijn er ook nog onderwerpen waarover de opvattingen van kiezers in korte tijd flink veranderen. Als het gaat om onderwerpen als Zwarte Piet,* homoseksualiteit* of het klimaat* zijn stevige meerderheden voor bepaalde standpunten in een aantal jaar veranderd in stevige minderheden – en andersom. Algemene oriëntaties op onderwerpen mogen vrij stabiel zijn, de specifieke standpunten die mensen op basis daarvan steunen, kunnen nogal veranderen. Bijvoorbeeld door veranderende omstandigheden, door verandering in de politieke betekenis van een onderwerp, of simpelweg door voortschrijdend inzicht.
Niet wat de kiezer vindt, maar wat-ie voelt geeft de doorslag
Het is dus belangrijk dat links begrijpt dat de opvattingen van de kiezers niet uitgekristalliseerd zijn – wat politicologen structureel onderschatten. Neem de tweede verkiezingswinst van Trump. De meeste politieke duiders wijzen, in lijn met hun eigen mediadieet, naar polarisatie, woede en grote onvrede over het beleid van de Democraten. Maar bij wie boekte Trump met afstand de grootste winst? Bij mensen die de politiek in het geheel niet volgen. Een poll, vlak voor de verkiezingen, liet zien dat 51 procent van de Amerikanen die het nieuws niet volgen van plan was op Trump te stemmen, tegenover 32 procent op Harris.*
En bij radicaal-rechtse politici in Nederland is dat niet anders. Het succes van politici als Fortuyn, Wilders of Baudet heeft niet alleen te maken met hun standpunten en beleidsplannen, maar minstens zoveel met hun stijl en toon, waarmee ze zich onderscheiden van de gevestigde orde.* Naast opvattingen spelen emoties en onbewuste associaties dus ook een grote rol, zeker bij mensen die de politiek niet inhoudelijk en op detailniveau volgen.* Baudet riep niet alleen wat mensen al vonden – denk aan ‘uil van Minerva’ – maar hij wist kiezers met die woorden wel te begeesteren. Fortuyn en Wilders spraken niet alleen uit wat mensen al over een onderwerp als migratie dachten, maar wisten de publieke opinie evengoed naar zich toe te buigen. Politici volgen niet alleen de opvattingen van kiezers, ze vormen ze ook.
Om recht te doen aan Frederiks betoog: ook hij ziet dat kiezers niet alleen naar beleid kijken (als ze dat al doen). ‘Kiezers zoeken vooral naar politici die hun waarden en prioriteiten delen’, zegt hij. De beleidswerkelijkheid is voor hen vaak maar bijzaak. Maar als dit zo is, zijn de opvattingen over beleidsstandpunten dan wel zo’n goede basis om een linkse strategie op te baseren? Moet links dan niet ook iets met de emotionele en onbewuste associaties, de vibes?
Om deze vraag beter te begrijpen, moeten we nagaan wat er de afgelopen decennia aan de vorm van de politiek is veranderd – naast de inhoud. Want waarom heeft links het nu eigenlijk zo moeilijk? Volgens Frederik heeft dat vooral met de politieke conjunctuur te maken: omdat het ons economisch nu goed gaat, kunnen mensen het zich permitteren om meer te stemmen op basis van culturele waarden dan materieel eigenbelang. En in die cultuurstrijd heeft links het lastig, omdat mensen op culturele onderwerpen gemiddeld dichter bij rechtse partijen staan. Komt er een economische crisis, schrijft Frederik, dan krijgt links het weer gemakkelijker.
Maar dat kan niet het hele verhaal zijn: ook in de decennia voor 2000 varieerde de mate waarin het over economie of cultuur ging. Discussies over economische wederopbouw in de jaren vijftig maakten plaats voor de postmateriële thema’s van de culturele revolutie in de jaren zestig, waarna de nadruk vanaf de oliecrisis van 1973 weer op economische stabiliteit kwam te liggen. Toch had de PvdA tussen 1950 en 2000 nooit minder dan dertig zetels.
Dit had veel te maken met de structuur van de partijdemocratie: met sterke ledenorganisaties en banden met het maatschappelijk middenveld waren politieke partijen geworteld in de maatschappij. Zo hielden ze hun kiezers vast; die voelden zich deel van de partij en konden van binnenuit bijdragen aan verandering.
Die rol van partijen veranderde.* Zoals zoveel instituties – de kerk, de zuil, vakbonden – verloor ook de partij haar gevestigde positie en de hechte verbinding met haar kiezers. Zo veranderden partijen van organisaties die ook belangen van onderaf verzamelden en representeerden steeds meer in clubs die van bovenaf en met een wervend verhaal zoeken naar potentiële kiezers.* Zo ging de partij langzaam steeds meer lijken op een mediamerk dat simpelweg zoveel mogelijk klanten aan zich probeert te binden door marketing, of in het geval van de partij: het ‘verhaal’.
En waar vertelt de partij haar verhaal? In de media, met de kiezer als toeschouwer. De mediadynamiek is dan ook steeds bepalender geworden voor electoraal succes, waardoor persoonlijkheden en ophef een grotere rol zijn gaan spelen dan beleidsinhoud.* Dit proces is al decennia aan de gang, maar is met de komst van sociale media en de digitalisering van het medialandschap in een nieuwe fase terechtgekomen. Want wat scoort, zijn de clicks. En die krijg je met ophef, emoties, door in te spelen op de onderbuik.
In zo’n ophef-gedreven mediadebat komen culturele thema’s vanzelf bovendrijven. Want wat gaat nu makkelijker viral: ophef over transmensen, of voorstellen voor vermogensbelasting? Filmpjes over migranten, of iets over huisvestingsbeleid? Kortom, in deze dynamiek komt het veel eerder tot een cultuuroorlog dan tot een klassenstrijd.
Anders gezegd: de nieuwe politieke dynamiek is structureel in het nadeel van links. Het is geen toeval dat links het overal in Europa moeilijk heeft – de malaise die Frederik beschrijft, is bepaald geen exclusief Nederlands fenomeen. En dat heeft dus niet alleen met de morele zelfgenoegzaamheid van losgezongen linkse bestuurders te maken.
Het gevaar van een ruk naar rechts
De vraag is daarom in welke mate de oplossing die Frederik aandraagt – de kiezer op onderwerpen als migratie meer naar de mond praten – links echt gaat helpen. Zijn voorstel: een duidelijk migratieverhaal dat meer naar de mediane kiezer toe beweegt. En dat betekent ook: accepteren dat links soms voor symbolische oplossingen moet gaan, zoals grenscontroles die niet werken maar wel een gevoel van controle geven.
Kan zo’n strategie werken? Misschien. Op basis van peilingen is er inderdaad een markt voor een sociaaleconomisch linkse partij met een minder ‘woke’ imago. Maar er is ook een groot tegenargument: de SP. Die partij ontbreekt gek genoeg in Frederiks analyse, maar doet al jaren precies wat hij voorstelt, door een economisch links programma te verenigen met een conservatiever cultureel verhaal. Desalniettemin is de SP al vijf Tweede Kamerverkiezingen achter elkaar aan de verliezende hand, en zijn er van de 25 zetels uit 2006 nog maar 5 over.
Of neem de keren dat de PvdA probeerde een hardere toon aan te slaan over migratie. In 2016 profileerde de partij zich met het plan-Samsom, waarbij de regering miljarden overboekte naar Turkije om naar Griekenland reizende vluchtelingen op te vangen. Leidde het tot electoraal succes? Mwah. Bij de verkiezingen in 2017 ging de PvdA van 38 naar 9 zetels. Ik zeg niet dat het verlies puur te wijten was aan het plan-Samsom, maar om nou van een wondermiddel te spreken…
Dat het niet eerder heeft gewerkt, is misschien ook niet zo gek. Want als mensen hard migratiebeleid willen, blijft radicaal-rechts de ‘real deal’. En als mensen hun algemene wantrouwen in de politiek willen uiten, wordt links met een wat hardere toon over migratie niet direct aantrekkelijk.
En aan zo’n aanpassingsstrategie kleven tegelijk ook risico’s. Voor GroenLinks-PvdA kan het er, zeker als het één blok blijft, toe leiden dat ze progressieve kiezers aan andere progressieve partijen verliezen. Bovendien bestaat het gevaar dat het radicaal-rechts migratiebeleid normaliseert waar het niet achter staat, bijvoorbeeld door het idee te voeden dat het inderdaad door vluchtelingen komt dat onze verzorgingsstaat het zo moeilijk heeft of onze huisvesting er zo beroerd aan toe is.
De juiste linkse ‘vibes’
In welke richting moeten linkse strategen dan wel zoeken naar een antwoord? Zoeken naar een kant-en-klare oplossing lijkt te hoog gegrepen voor een probleem waar partijen in heel Europa al jaren mee worstelen. Maar bij ieder antwoord op die vraag moet links op zijn minst rekening houden met twee elementen:
Enerzijds moet links erkennen dat ze een nieuwe toon moet vinden. Frederik zet zich af tegen linkse mensen die oproepen tot hardere taal, zoals Rutger Groot Wassink (GroenLinks), en serveert dit af als de zoveelste poging om met een nieuwe verpakking de kiezer te overtuigen van linkse standpunten waar deze eigenlijk geen trek in heeft.
Maar zonder zo’n andere toon gaat het niet. Vorm en inhoud laten zich niet zo makkelijk scheiden. Frederik en al die andere linkse denkers mogen nog zo’n gelijk hebben als ze stellen dat links het debat naar economische onderwerpen moet trekken, maar dat lukt niet als ze alleen braaf andere beleidsplannen formuleert. Zo’n strategie is alleen geloofwaardig als deze met stevige, offensieve taal en een bijpassend imago komt.
Want zelfs al lukte het om politiek weer te laten draaien om economische herverdeling: hebben boze stemmers dan zin om hun lot in linkse handen te leggen als ze links een clubje zelfgenoegzame hoogopgeleiden uit de stad vinden? Is alleen wat schuiven in migratiestandpunten genoeg voor links om een imago van moralistische wokies of elitaire technocraten en hun halfslachtige compromissen van zich af te schudden?*
Nee, hiervoor moet links ook in haar vorm, marketing, de vibes, duidelijk maken dat ze strijdt voor de belangen van de groepen die ze zegt te vertegenwoordigen. En, essentieel, dat ze daarmee strijdt tegen de agenda van klassen met andere economische belangen. Een linkse agenda komt alleen uit de verf als deze niet pretendeert de beste oplossing voor iedereen te zijn.
Terug naar de kiezer
Maar zelfs met zo’n andere toon en een aansprekender cultureel verhaal is links er nog niet. Want uiteindelijk blijft er die politieke dynamiek die draait om mediaophef, en daarin blijft links in het nadeel. Hoe goed ze ook aan haar verhaal werkt, en hoe braaf ze de peilingen ook bestudeert.
In plaats daarvan zouden linkse partijen hun blik moeten verleggen naar politieke organisatie. Dus minder die obsessie met het verhaal, het narratief, de boodschap, de standpunten. En terug naar de structuur, de daadwerkelijke verbinding met kiezers.
Hoe? Daar zal links mee moeten experimenteren. Klassieke vormen van politieke organisatie, zoals bouwen aan ledenbinding, zijn belangrijk maar ook lastig in een tijd waarin mensen zich liever niet binden aan vaste groepen. Digitale initiatieven om burgers te betrekken lijken beter bij de tijd te passen, maar zijn nog relatief onontgonnen terrein. Sterkere lokale aanwezigheid en aansluiting bij bestaande burgerbewegingen kunnen misschien nog wel het snelste resultaat hebben – ook omdat een sterkere binding met de ‘straat’ het overtuigendste verweer is tegen het verwijt elitair te zijn.
Kortom, hoe links zich het best weer in de samenleving kan verankeren, is een open vraag. Maar waar het om gaat is dát links die vraag stelt, en haar blik verplaatst van het verhaal naar de organisatie. Met als kern dat burgers weer bij de totstandkoming van partijstandpunten worden betrokken. Niet door abstracte peilingen van half-gevormde meningen te volgen, maar door te investeren in sterkere banden met burgers die je representeert. Zodat links niet alleen claimt te strijden voor wat mensen willen, maar het ook doet.
Links hoeft dat Nieuwe Linkse Verhaal niet helemaal zelf uit te vinden. Daar kan de kiezer bij helpen.