Hoe reageer je op haat zonder eraan bij te dragen?
Scrollend langs venijnige memes en foto’s van dode kinderen vraag ik me af: hoe houd je je eigen ziel heel, geconfronteerd met al die haat? In de oorlogsdagboeken van Etty Hillesum vind ik een antwoord: zij koos ervoor de mens te blijven zien – ook in de Duitse bezetter. Wie de ander ontmenselijkt, schreef Etty, is verloren.
Weet je nog, toen iedereen ineens praatte over Amber Heard en Johnny Depp? Dat celebritykoppel dat een hele nare scheiding uitvocht in de rechtszaal.
De aanleiding was een opiniestuk, waarin zij zijn naam niet noemde, maar wel schreef dat ze te maken had gehad met huiselijk geweld. Hij klaagde haar daarop aan voor smaad. De zaak werd live gestreamd, iedereen kon alles volgen: geluidsopnames van lelijke ruzies, foto’s van Heards blauwe plekken. Mogelijk vielen er wederzijds klappen, maar Heard getuigde hoe haar ex-man haar onder meer had geslagen, geschopt, met de dood bedreigd en verkracht met een fles.*
En weet je nog, dat iedereen Amber Heard ineens haatte? Ik hoorde van de zaak doordat een vriendin me een compilatie toonde van rechtszaalopnames, zoals er duizenden op internet rondgingen. ‘Hoe ze dóét, huilie-huilie, daar krijg je toch meteen een ooghernia van!’ zei ze. ‘Je ziet toch dat ze zit te liegen?’
Daar stond ik van te kijken, want die vriendin is een schrandere feminist van wie ik zou verwachten dat ze eerder aan Heards kant zou staan – of in elk geval het bewijs in overweging zou nemen. Zeker aangezien Depp in een eerdere zaak in Engeland door een rechter schuldig was bevonden aan ernstig huiselijk geweld tegen Amber Heard. Het ging om ten minste twaalf verschillende momenten.
Desondanks kwam Depp in deze nieuwe zaak op de een of andere manier als het slachtoffer uit de bus. Online regende het hashtags als #JusticeforJohnny, #AmberIsAnAbuser en #AmberTurd. Mensen maakten memes van Ambers verwrongen, huilende gezicht, en van alle momenten waarop Johnny in de rechtszaal zat te lachen. ‘FYI, TikTok is Team Johnny.’*
De jury, die deze drek ongetwijfeld ook had zien langskomen, oordeelde dat Amber schuldig was.
Ik had al een tijd niet aan de zaak gedacht, tot ik naar een podcast luisterde waarin onderzoeksjournalist Alexi Mostrous in deze zaak duikt. Het was hem opgevallen dat alle Depp v Heard-content hem op sociale media steeds opnieuw werd voorgeschoteld – ook als hij probeerde alles wat maar met de zaak te maken had van zijn tijdlijn te weren. Pushte iemand die berichten? En al die haat aan Heards adres: was die spontaan ontstaan?
Nee.* Desinformatie-specialisten schatten dat tenminste de helft van alle content niet spontaan door mensen werd gemaakt. In plaats daarvan waren die haatberichten deel van een georganiseerde campagne waarbij massaal bots werden ingezet. (Als je goed kijkt, kun je de nepaccounts herkennen. Bijvoorbeeld als ze eerst in het Arabisch het Saoedi-Arabische regime bezingen en dan plots overschakelen op Engelstalige beschimpingen van Heard met #JusticeForJohnny erbij.) In die sfeer van haat en strontsmijterij gingen echte Depp-fans en menselijke trollen vervolgens tekeer. Als zo veel mensen het posten, zal het wel waar zijn, toch? #AmberIsAnAbuser!
Trolling op zo’n immense schaal, en ook nog gecoördineerd, dat is niet het werk van een paar mensen, zegt een van de geïnterviewde experts; dit soort dingen worden eerder door een staat georganiseerd. Wie voert dat trollenleger aan? Waarom? En bij welke andere zaken kan zo’n leger worden ingezet, om ons zonder dat we dat merken persoon X of Y te laten haten?
Zo onthult een Hollywoodhuwelijk from hell iets angstaanjagends. Depp v Heard is het verhaal van een vrouw die slachtoffer wordt van een immens, internationaal systeem van georganiseerde haat.
Ik stel me een omgekeerde piramide voor. Bovenaan staan duizenden chatbots, en helemaal onderaan zit Amber, die wordt vermorzeld.
Ik heb geen idee hoe Amber Heard zich inmiddels verhoudt tot deze geschiedenis. Ze vestigde zich onder een andere naam in Spanje en is relatief mediaschuw.* Wel gaf ze een interview waarin ze zegt dat ze Depp niets nadraagt en dat ze nog steeds van hem houdt. Is dat PR, of is het oprecht?*
Mogelijk een beetje van beide. Wat ik eigenlijk het meest indrukwekkend vond aan de getuigenis van Amber Heard is dat het erop leek dat ze, ondanks de rechtszaak, het geweld en alle drek, toch ergens nog van haar ex-man hield. Of dat ze zich in elk geval herinnerde waarom ze zich zo tot hem aangetrokken voelde. Hij was twee dingen, zei ze in haar getuigenis. Soms was hij grof en verloor hij de controle over zichzelf, maar hij was ook charmant, slim en de liefde van haar leven, iemand die haar leek te zien en begrijpen zoals niemand anders dat kon.
Hoe meer clips van de rechtszaak ik bekijk, hoe absurder ik het vind dat zij zo door de publieke opinie is uitgekotst. Het feit dat zij hem daar als mens neerzette, en nog, maakt haar voor mij zo menselijk.
Het verhaal van Amber Heard laat zien hoe ijzingwekkend makkelijk het is om haat op te roepen, en dat de middelen daartoe vandaag ongekend complex zijn. Mogelijk krachtiger dan ooit.
Verharding kan snel gaan. Hoe snel, zagen we de afgelopen tijd ook in eigen land. Ik denk aan de Maccabi-rellen in Amsterdam,* waarbij Israëlische supporters onder meer een Palestijnse vlag en een taxi vernielden en racistische spreekkoren ten beste gaven (ze zongen onder meer: ‘Fuck de Arabieren’ en ‘Er zijn geen scholen meer in Gaza, alle kinderen zijn dood’). En waarbij Amsterdammers op scooters doelgericht op zoek gingen naar Israëliërs, om die vervolgens in elkaar te slaan.
Maar nog opzienbarender vond ik de reacties. Politici verdrongen zich om olie op het vuur te gooien. Premier Schoof was snel met zijn veroordeling van ‘jongeren met een migratieachtergrond’ en ook de staatssecretaris van Participatie en Integratie veroordeelde ‘islamitische jongeren’ die ‘onze’ normen en waarden niet zouden onderschrijven. Een koepelvereniging van moskeeën deed aangifte tegen de staatssecretaris wegens aanzetten tot haat [en discriminatie en groepsbelediging].
De onrust bleef groeien: er was, ondanks een noodverordening, protest op de Dam, er werd een tram in de fik gezet, en er was internationale consternatie om de ‘pogrom’ op Israëlische supporters – of juist om het hyperbolische gebruik van dat woord, terwijl de moslimhaat intussen onbenoemd mocht woekeren.
Een paar dagen later stapte er een staatssecretaris op wegens ‘polariserende omgangsvormen’ op haar werkvloer,* en later vertrokken er ook twee Kamerleden, uit protest tegen racisme en extremisme binnen de regering.* En intussen ging het op sociale media los met antisemitisme en met (blijkbaar van staatswege goedgekeurde) islamofobie.
De zwijgende meerderheid keek verbijsterd toe.
Hoe reageer je hierop, als je geen politicus bent, maar gewoon één enkele burger? Hoe ga je om met grootschalige haatpropaganda?
Ik heb geen idee hoe Amber Heard dat deed, of doet. Maar ik heb wel een idee van de worsteling die een andere jonge vrouw leverde met een internationaal systeem van georganiseerde haat, omdat zij erover schreef.
Etty Hillesum was een Amsterdamse studente Slavische Talen, die tussen 1941 en 1943 een dagboek bijhield, dat later gepubliceerd zou worden. De laatste woorden die we van haar hebben, stonden op een postkaart gericht aan een vriendin. Die kaart gooide Etty uit de trein die haar naar Auschwitz voerde, waar ze is vermoord.
In de jaren waarin Etty haar dagboek bijhield, was Amsterdam bezet door de Duitsers. IJzingwekkende jaren, zeker voor een joodse. Etty schrijft alleen terloops over de jodenvervolging, en over alles wat hen werd verboden en ontnomen. Haar aandacht gaat vooral uit naar haar eigen reactie hierop. Hoe houd je je eigen ziel heel, geconfronteerd met zoiets monsterlijks als fascisme? Hoe reageer je op haat, zonder daaraan bij te dragen?
Iedereen om haar heen was bang, en woedend op de Duitsers. ‘Laat ze allemaal maar verzuipen, tuig, uitgassen moet je ze, deze uitingen behoren tot de dagelijkse conversatie en geven iemand soms het gevoel dat het niet meer mogelijk is in deze tijd te leven,’ schreef Etty. ‘Tot plotseling de verlossende gedachte kwam, die als een aarzelend piepjong grassprietje omhoog stak tussen een woestenij van onkruid: En al zou er nog maar één fatsoenlijke Duitser bestaan, dan zou die het waard zijn in bescherming genomen te worden tegen de hele barbaarse bende en om die ene fatsoenlijke Duitser zou men dan niet zijn haat mogen uitgieten over een heel volk.’
Etty was niet naïef: ze kende de geruchten over gaskamers in Polen, en haar stad hing al vol met bordjes ‘verboden voor joden’. In juni 1942 schreef ze desondanks: ‘Men kan ons niets doen, men kan ons werkelijk niets doen. Men kan het ons een beetje lastig maken, men kan ons beroven van wat materiële goederen, van wat uiterlijke bewegingsvrijheid, maar wijzelf plegen de grootste roof aan ons, wij roven ons onze beste krachten [...] door ons achtervolgd, vernederd en verdrukt te voelen. Door onze haat. [...] Men mag best soms treurig en teneergeslagen zijn over het ons aangedane, dat is menselijk en begrijpelijk. Maar toch: de grootste roof aan ons plegen wij zelf.’
En aan die roof weigerde ze mee te werken. ‘En een vrede kan alleen een echte vrede worden later, wanneer eerst ieder individu in zichzélf vrede sticht en haat tegen medemensen, van wat voor ras of volk ook, uitroeit en overwint.’
Etty besefte dat ze een fundamenteel aspect van haar situatie zelf in handen had. En daarom, schreef ze, was ze ‘eigenlijk niet bang. Niet uit een bravouregevoel, maar uit een gevoel, dat ik toch altijd met mensen te doen heb [...]. En dát was het historische van deze ochtend: niet, dat ik door een ongelukkige Gestapo-jongen werd aangeschreeuwd. Ik had misschien verontwaardigd of bang moeten zijn, maar het belangrijkste van die ochtend lijkt me daarin te liggen, dat ik een oprecht medelijden met die jongen had, dat ik hem het liefst gevraagd had: heb je zo’n ongelukkige jeugd gehad of heeft je meisje je bedrogen? Hij zag er gekweld en opgejaagd [...] uit. Ik had het liefst direct met een psychologische behandeling begonnen.’
Die jongen zelf was niet per se misdadig: ‘Misdadig is alleen het systeem, dat deze kerels gebruikt.’
Ze bleef mensen zien. Dat wilde ze ook, daar streed ze voor. Makkelijk was het niet. Haar dagboek is het verslag van die strijd, en een van de meest indrukwekkende Nederlandse prozateksten die ik ken. Hij toont de reactie van een kwetsbare vrouw op vermorzelend racisme.
Etty probeerde zich te trainen in fysiek uithoudingsvermogen, in de hoop de kampen te overleven. Hard worden moest ze, maar: ‘Er is een verschil tussen gehard en verhard. Het wordt veel verwisseld tegenwoordig. Ik geloof, dat ik iedere dag geharder word, op die ongedisciplineerde blaas na, maar verhard zal ik nooit worden, ik heb er ook geen behoefte aan om het te worden.’ Afstompen, en verharden, beschouwde zij als een ‘groot moreel gevaar’.
Hillesum ging vrijwillig naar kamp Westerbork, waar ze mensen wilde helpen.
Ze is wel bekritiseerd omdat ze zou voorleven dat Joden zich als makke schapen moesten laten afvoeren. Zelf zou ze dat verwijt waarschijnlijk hebben ontkend: ze pleitte niet voor de acceptatie van geweld, zonder protest. Weigeren om mensen te haten ‘betekent niet dat men halfzacht staat tegenover bepaalde stromingen, men neemt stelling,’ schreef ze. ‘Maar die ongedifferentieerde haat is het ergste wat er is. Het is een ziekte van de eigen ziel.’ En wie ziek is, vond ze, moet op zoek gaan naar genezing, om zichzelf te redden.
Ja, ze slaagde erin om de mens te blijven zien en liefde te blijven voelen, zelfs toen ze werd geconfronteerd met haat op industriële schaal. Maar ze werd óók slachtoffer van die haat. Etty Hillesum is een tweeslachtige figuur voor wie op zoek is naar wat hoop. Ze werd vermorzeld.
Toch kun je je, behalve de omgekeerde piramide die op haar neerdrukte, ook een piramide voorstellen die bestaat uit individuen waarvan er ook vandaag ongetwijfeld ten minste een paar zo moedig zijn als zij. Waartoe telt die op?
Een vraag voor onder de kerstboom dit jaar: vrede op aarde en in mensen een welbehagen? Of is de haat-escalatie al zo ver op gang dat die zal blijven doordenderen?
Naast de oorlog van bommen en kogels, vaak daaraan voorafgaand, is er de oorlog die in onszelf wordt uitgevochten. En die is in volle gang. Waarschijnlijk hebben we zelf niet eens door wanneer we worden geviseerd: wist jij destijds waarom je een hekel had aan Amber Heard? Weet je zéker wat je ziet, als je in een schokkerig filmpje mannen over een Amsterdamse straat ziet rennen en de headline schreeuwt dat het Maccabi-hooligans dan wel Marokkanen zijn? Voel je woede en haat bij zulke beelden, linksom of rechtsom? Denk je dat je het zou merken als iemand je op die manier een digitaal zetje zou geven?
Wanneer ik weer langs de venijnige memes en beelden van kinderlijkjes scroll, probeer ik te onthouden: wie een vijandbeeld schept van de ander, ontmenselijkt zichzelf. Zolang je dát niet doet, schreef Etty, heb je het grootste gevaar afgewend. Doe je dat wel, ben je verloren – ook al blijf je fysiek ongedeerd.
Ze citeert een man op een terras, die over de fascisten zegt: ‘Als we door onze haat tot net zulke wilde honden verworden zijn als zij, dan geeft het allemaal niets meer.’