De politie wil meer en vaker meekijken in groepchats. Maakt dat ons veiliger?
Er komen steeds meer voorstellen voor verregaande monitoring van digitale communicatie. Surveillance om criminaliteit te voorkomen is belangrijk, maar hoe verhouden die plannen zich tot het recht op privacy? Dat blijkt behoorlijk complex.
Dit jaar wil minister David van Weel (Justitie en Veiligheid, VVD) het voor de politie makkelijker maken om mee te kijken in besloten chatgroepen.*
De details zijn nog niet naar buiten gebracht, maar de bedoeling is dat, als de politie makkelijker kan meekijken, ze ongeregeldheden kan voorkomen in plaats van ze achteraf te moeten opsporen. Na de Maccabi-ongeregeldheden in Amsterdam maakte Van Weel dan ook direct een rondje in de media* om zijn plannen te verdedigen.*
Dat idee van Van Weel is op zich al een stevige discussie waard. Maar het voorstel staat niet op zichzelf. Het is een van de vele recente voorstellen om online communicatie in de gaten te houden – van het verzwakken van sterke encryptie en het bijhouden van belgegevens tot het monitoren van chats op je telefoon.
Waarom gebeurt dat toch, en belangrijker nog: hoe kan je beoordelen of die voorstellen een goed idee zijn?
Het infiltreren van communicatiekanalen wordt steeds moeilijker
Overheidsinstanties willen al eeuwen meekijken in communicatiekanalen, en vaak met een goede reden.
In de vijftiende en zestiende eeuw onderschepten koningen al diplomatieke post.* En hoewel de berichten vaak in codetaal waren geschreven, hadden hoven vaak cryptografen in dienst die de brieven konden ontcijferen. Een van de eerste computers ter wereld is zelfs ontwikkeld om versleutelde berichten van het Duitse leger in de Tweede Wereldoorlog te ontcijferen.*
En ook voor de politie, het Openbaar Ministerie en geheime diensten is het afluisteren van telefoongesprekken al decennia een van de belangrijkste instrumenten in hun gereedschapskist. Dat doen ze door een tap bij een telecomprovider te zetten. Sterker nog: in Nederland moeten telecomaanbieders hun netwerk nog steeds zo inrichten dat het aftapbaar is door de politie.*
Maar in de jaren negentig veranderde er iets.* Toen werd versleutelingstechnologie ontwikkeld en aan burgers beschikbaar gesteld waarop zelfs spionnen jaloers waren. Die technologie, zogenoemde end-to-end-encryptie,* versleutelt communicatie op zo’n manier dat alleen de ontvanger en de zender de berichten kunnen ontsleutelen.
Het betekende dat anderen die de berichten onderscheppen – denk aan de politie, geheime diensten of criminele organisaties – alleen nog weten dát er een bericht is gestuurd, maar niet wat de inhoud van dat bericht is.
En hoewel die technologie eerst nog vooral door liefhebbers werd gebruikt, hebben inmiddels de meest populaire chatapps, zoals WhatsApp,* iMessage* en Signal,* end-to-end-encryptie standaard ingebouwd. Daardoor zijn alle berichten die via die apps worden verstuurd standaard zo sterk versleuteld dat onderscheppen zinloos is.
Door encryptie is zo’n tap dus steeds minder vaak bruikbaar. De FBI noemde deze ontwikkeling ‘ going dark’* – de Amerikaanse veiligheidsdiensten zouden hierdoor cruciaal bewijsmateriaal mislopen. Europol heeft het over ‘ruimtes die buiten het bereik van politie en justitie’ komen te liggen.*
De voorstellen en proefballonnetjes die we de afgelopen tijd zagen langskomen, zijn dus een poging om weer in die ruimtes te komen.
Europa vecht terug
Op Europees niveau lopen nog steeds onderhandelingen om je chats te monitoren op afbeeldingen van seksueel kindermisbruik. De achtergrond is dat het groomen van kinderen en het uitwisselen van dit soort afbeeldingen steeds vaker gebeurt via versleutelde communicatie, en dat bemoeilijkt politieonderzoek. Het voorstel is om de monitoring te laten plaatsvinden op de telefoons zelf, dus vóórdat de versleuteling wordt toegepast.
Ondertussen adviseerde een expertgroep van de Europese Commissie onlangs dat communicatiedienstverleners verplicht moeten worden om bij te houden wie met wie communiceert, en wanneer.* Dat soort regelgeving bestond elf jaar geleden (dat heette de ‘bewaarplicht’), maar die is ongeldig verklaard door het Europees Hof van Justitie.* De gedachte daar is dat de overheid misschien niet de inhoud van berichten kan meelezen – want die is versleuteld – maar dat ze dan toch op zijn minst onder omstandigheden de metadata, wie met wie communiceert, moet kunnen opvragen.
In april 2024 riep Europol bedrijven en overheden weer op om de uitrol van sterke versleuteling te stoppen.* Met andere woorden: of WhatsApp zijn versleuteling wil verzwakken, zodat overheden de berichten kunnen ontsleutelen als dat nodig is.
En daar komt dus nu het voorstel van Van Weel bij.
Op 13 november 2024 riep diens voorganger Dilan Yeşilgöz-Zegerius de minister naar aanleiding van de ongeregeldheden in Amsterdam via een motie op ‘de politie uiterlijk begin volgend jaar meer mogelijkheden te bieden undercover mee te kijken in (besloten) Telegramgroepen’. Een maand later stuurde Van Weel een brief naar de Tweede Kamer, waarin hij aangeeft dat ‘met prioriteit’ wordt gewerkt aan ‘de mogelijkheid om in het kader van de openbare-ordehandhaving de politie ook toegang tot besloten app- en chatgroepen te geven’.
Misdaad voorkomen versus privacy: een gevoelige balans
Nu kun je zeggen: het is toch goed dat rellen voorkomen worden? En ja, misschien wel. Maar daar staat tegenover dat al deze plannen het grondrecht op privacy moeten respecteren. En het Europees Hof voor de Rechten van de Mens* en het Europees Hof van Justitie* hebben in de afgelopen jaren strenge eisen gesteld aan dit soort plannen.
Daarbij toetsen de rechters vooral of er voldoende waarborgen zijn tegen misbruik, zodat de overheid mensen niet afluistert zonder dat daar een goede reden voor is. De permanente dreiging van surveillance zorgt er immers voor dat mensen zich niet vrij voelen om dingen met elkaar te bespreken – iets wat mensen eerder associëren met een politiestaat dan met een democratie.
Dat betekent niet dat alle bevoegdheden die het grondrecht op privacy raken ontoelaatbaar zijn, maar ze moeten voldoen aan een aantal eisen:
1. De enige manier om tot je doel te komen
Ten eerste moet iedere bevoegdheid nodig zijn voor een bepaald doel. Als je zo’n doel ook kan bereiken door bestaande bevoegdheden te gebruiken, dan is een nieuwe bevoegdheid bijvoorbeeld niet nodig. De minister schrijft hierover aan de Kamer dat de politie nu geen wettelijke bevoegdheid heeft om ten behoeve van de openbare-ordehandhaving toegang te krijgen tot ‘besloten’ groepen – en dat die nieuwe bevoegdheid dus nodig is.*
Het gekke is: de politie kijkt in ieder geval in sommige situaties nu al mee, ook als die groepen in de termen van de politie ‘gesloten’ zijn, en op het eerste gezicht in het kader van handhaving van de openbare orde. Uit het rapport van de Amsterdamse driehoek over de ongeregeldheden in Amsterdam blijkt bijvoorbeeld dat de politie informatie uit ‘open en gesloten Telegram- en WhatsApp-groepen’ monitorde.*
En uit de strafzaken tegen de verdachten bleek dat, ook voordat de rellen uitbraken, de politie deelnam aan twee WhatsApp-groepen.* De rechtbank heeft zelfs geoordeeld dat dit is gebeurd op basis van bevoegdheden die de politie al heeft, onder meer omdat het ging over een grote groep met 900 deelnemers en de politie iets meer dan een dag heeft meegekeken.*
Nu is het natuurlijk mogelijk dat Van Weel graag zou zien dat de politie langer kan meekijken, of in kleinere groepen. Maar dat brengt me bij de tweede eis waaraan al deze voorstellen moeten voldoen.
2. Alleen zover gaan als strikt noodzakelijk is
Want zelfs als een bevoegdheid nodig is, dan nog mag die niet verder gaan dan nodig. Anders gezegd: bevoegdheden moeten ‘proportioneel’ zijn, ze moeten in verhouding staan tot het beoogde doel.
We weten dat het in dit geval zou gaan over het ‘preventief’ meekijken in appgroepen. Nu is dat niet eens zo’n gek idee: als de kans groot is dat in een appgroep mogelijk gesproken gaat worden over strafbare feiten, kan je je voorstellen dat de overheid dat wil weten.
Maar wanneer begint die preventie, en wanneer houdt die op? Je weet immers niet van tevoren of iemand iets gaat doen wat strafbaar is. Het risico is dat je ondertussen een vrij volledig beeld van mensen aan het vormen bent – en dus hun privacy behoorlijk schendt. Iets wat de politie in het kader van het handhaven van de openbare orde niet mag doen.
En het zou in een extreem scenario ook kunnen betekenen dat de politie gesprekken gaat afluisteren terwijl niemand die aan dat gesprek meedoet verdacht is – alleen maar bijvangst dus. Denk aan mensen die een feestje organiseren via de groepschat, een feestje waarvan nog niet zeker is of en waar het zal worden georganiseerd, maar misschien wordt het wel een illegale rave.
Is zo’n preventieve bevoegdheid dan wel proportioneel?
3. Ook op handhavers moet toezicht worden gehouden
Tot slot is toezicht belangrijk, om te voorkomen dat zo’n bevoegdheid in de praktijk wordt misbruikt. Dat toezicht heb je in allerlei smaken. De minst strenge vorm is toezicht achteraf, dus nadat het afluisteren al is gebeurd, bijvoorbeeld als een rechter in een strafzaak moet beoordelen of de politie bewijs terecht heeft verzameld.
De kans op misbruik is hier het grootst, want het kwaad is dan al geschied. Als daarentegen een officier van justitie, of nog beter, een rechter, vooraf de inzet van een bevoegdheid moet goedkeuren, is de kans op misbruik kleiner.
In een interview zegt de minister dat voor inzet van deze nieuwe bevoegdheid toestemming vooraf door het Openbaar Ministerie of de rechter-commissaris vereist zal zijn – vrij streng toezicht dus.* Hij neemt waarschijnlijk al een voorschot op het publieke debat dat ongetwijfeld gaat komen als hij het wetsvoorstel lanceert.
Toch wil dat niet zeggen dat we ons geen zorgen over misbruik meer hoeven te maken. Een van de bezwaren tegen Van Weels plan om appgroepen preventief door de politie te laten afluisteren, komt van Bert Hubert, oud-toezichthouder op de geheime diensten. Hij schrijft dat dit soort bevoegdheden, die eerder zouden worden gegrond op vermoedens dan op een concrete verdenking, eigenlijk een soort inlichtingenwerk zijn – en dat hoort bij de veiligheidsdiensten, niet bij de politie.*
Dat lijkt misschien een formaliteit, maar het gaat over iets wezenlijks. De geheime dienst kan namelijk geen mensen arresteren;* de politie wel. Als je de politie zowel de mogelijkheid geeft om mensen af te luisteren zonder verdenking, en ze vervolgens ook nog de mogelijkheid heeft om mensen op te pakken als ze ergens van verdacht worden, dan ligt misbruik op de loer – je gooit in het ergste geval een sleepnet uit en kijkt vervolgens wat je naar boven haalt.
Privacy of niet, plannen lanceren is goedkope PR
Nu zijn al die grondrechtelijke eisen belangrijk, en we moeten ieder plan natuurlijk aan de hand van dit soort eisen beoordelen. Maar ik wil daar nog wel een nieuwe, niet-grondrechtelijke vraag aan toevoegen: kijken we naar politiek theater?
Want hoewel er in het parlement al langer debat is over de noodzaak van deze bevoegdheid om groepschats af te luisteren, is het toch interessant dat Van Weel vrij kort op de ongeregeldheden in Amsterdam een rondje deed in de media. Never let a good crisis go to waste, moet hij gedacht hebben.
Het lanceren van plannen voor nieuwe bevoegdheden is een goedkope manier om als politicus in het nieuws te komen – het kost je vrijwel niets, en laat zien hoe daadkrachtig je bent. Ondertussen is de vraag of die plannen wel nodig en proportioneel zijn, en ligt het risico op misbruik op de loer.
Andere oplossingen, zoals het investeren in arme buurten en in de politie, zijn duur, al maken ze ons waarschijnlijk een stuk veiliger. En ze hebben als voordeel dat ze een stuk minder impact op onze privacy hebben.