Kijken naar kinderen in de jeugdzorg: ja, dat is aan te raden

Ik was best bang voor wat ik zou gaan zien in de VPRO-serie Een valse start – 100 dagen in de jeugd- en gezinszorg. Zielige kinderen, falende ouders, een kapot zorgsysteem: zou het niet te deprimerende televisie zijn?

Nee, weet ik nu. Ja, het zien van die lieve kindersnoetjes die zulke zware lasten met zich meedragen breekt je hart, maar de begeleiders en therapeuten die in deze ‘open instelling’ werken, zijn als troostrijke muziek. De armen die ze om ‘hun’ kinderen heen slaan, de aaien over de bollen, de heldere regels die ze nastreven: het is helend om naar te kijken.

Uiteindelijk gaat de serie niet eens over de kinderen – het zijn de ouders en het personeel op wie flink wordt ingezoomd. Wat kunnen zij doen om de relatie met deze kinderen te verbeteren? Naar zichzelf kijken, is daarop telkens weer het antwoord. Het lukt de een beter dan de ander.

Ook gaat de serie over het proces dat presentator en ‘stagiair’ Nicolaas Veul doormaakt in die honderd dagen. Eerst vindt hij de kinderen zielig, en dus benadert hij ze ‘voorzichtig’, want ‘ze zijn zo kwetsbaar’. Maar aan dat label hebben de kinderen helemaal niets, vertelt een van de therapeuten hem. Misschien kan hij wat meer vóélen, meer meebewegen in het moment, in plaats van een Belangrijk Gesprek met de kinderen te willen voeren? Je ziet Veul van houding veranderen en voilà, het contact verbetert direct.

Kijken naar Een valse start is als een therapiesessie: al mijn eigen aannames en angsten over ‘de jeugdzorg’, opvoeden en kinderen-met-een-rugzakje sneuvelden. Daarvoor moest ik wel, net als Veul, mijn vooroordelen onder de loep nemen, en die vervolgens loslaten. Dat is niet eng, maar juist bevrijdend.

VPRO: ‘Een valse start – 100 dagen in de jeugd- en gezinszorg’ (kijktijd: 5 afleveringen van 50 minuten)