Zo krijgt het mbo de status die het verdient

Een sterker mbo betekent een sterker Nederland – als mbo-docent verkondig ik dat overal. ‘Ja meneer, we weten nou wel dat mbo’ers ondergewaardeerd worden. Maar hoe moeten we dat veranderen?’ Goede vraag! Ik heb wel een aantal ideeën.
‘Onderwaardering, een veel te laag salaris, discriminatie, onbegrip – en dat is nog maar het topje van de ijsberg!’
Ik sta tijdens burgerschapsles voor de klas. Zo’n twintig mbo-studenten en twee docenten kijken me glazig aan.
‘In Nederland komen we bijna 200.000 vakmensen tekort in techniek, zorg en bouw’, ga ik verder. ‘Toch zien we mbo’ers niet als de helden van onze economie. Degenen die onze huizen bouwen, ouderen verzorgen en techniek draaiende houden, verdienen een voetstuk. Het mbo is geen vangnet, maar een fundament. Tijd om dat te beseffen!’
‘Ja, meneer, dit weten we nou wel’, onderbreekt Midas, een van mijn studenten, me. ‘Maar wat nu?’
‘Goede vraag’, zeg ik. Ik pak een marker en schrijf op het whiteboard: ‘Wat nu?’
Hoe zorgen we ervoor dat we mbo’ers beter waarderen?
Stap 1: Wijzig de Grondwet
We verafschuwen discriminatie op basis van kleur, religie of gender, maar niet als het om opleidingsniveau gaat. Mbo-studenten worden geweigerd in studentencafés en krijgen geen kortingen. Simpelweg omdat ze niet als volwaardige studenten worden gezien.
Mijn oplossing is simpel: pas artikel 1 van de Grondwet aan.
Artikel 1 van de Grondwet is duidelijk: iedereen in Nederland moet in gelijke gevallen gelijk worden behandeld. Discriminatie op basis van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, handicap, seksuele gerichtheid of wat voor grond dan ook, mag niet. Maar wat ontbreekt hier? De opleiding.
Door deze kleine toevoeging aan onze Grondwet krijgen we eindelijk een instrument om cafés, verzekeringsmaatschappijen en andere instellingen die opleidingsrichting als discriminerend criterium gebruiken aan te pakken.
Stap 2: De gelijkwaardigheid moet ook tot uitdrukking komen in harde euro’s
Als je naar alle werkende inwoners kijkt, ligt het modale inkomen van werkend Nederland rond de 46.500 euro bruto per jaar. Dat komt neer op zo’n 3.875 euro per maand.* Dat klinkt niet verkeerd; aardig welvarend zelfs. Maar als je onderscheid maakt op basis van het opleidingsniveau, zie je grote verschillen:*
- Gemiddeld netto maandsalaris met wo-master: 4.083 euro
- Gemiddeld netto maandsalaris met hbo- of wo-bachelor: 3.083 euro
- Gemiddeld netto maandsalaris met mbo-niveau 2, 3 of 4: 2.417 euro
Die salariskloof dwingt ons stil te staan bij een fundamentele vraag: is de waarde van je salaris in lijn met de bijdrage die je levert aan de samenleving? Het antwoord is vaak nee, vooral als je kijkt naar beroepen die we collectief als essentieel beschouwen. Hier een aantal voorbeelden:
- Pedagogisch medewerker: gemiddeld 2.645 euro bruto*
- Stratenmaker: gemiddeld 2.565 euro bruto*
- Zorgmedewerker: gemiddeld 2.645 euro bruto*
- Bouwvakker: 2.600 euro bruto*
- Elektromonteur: 2.590 euro bruto*
Als maatschappij, overheid en bedrijven hebben we de taak om loongelijkheid te bevorderen, en dat zou ook om gelijkheid qua opleidingsrichting moeten gaan. Een eerlijker salaris zou niet moeten afhangen van je opleidingsrichting, maar van de waarde van het werk dat je doet.
Om dit te realiseren, moeten we concreet en daadkrachtig inzetten op:
- Transparantie in beloning: maak salarissen inzichtelijk (zoals in het Verenigd Koninkrijk met de ‘gender pay gap’) en voer een Nederlandse variant in, gericht op het dichten van de mbo-hbo-wo-loonkloof, onder de noemer ‘waardevol werk, waardevol loon’.
- Herwaardering van essentiële beroepen: stel een nationale commissie in om lonen in cruciale sectoren als zorg, techniek en onderwijs eerlijker te maken.
- Beloningsprikkels voor gelijkheid: beloon bedrijven die aantoonbaar gelijke salarissen bieden met belastingvoordelen of subsidies.
- Opleidingsneutrale vacatures: schrap opleidingsniveaus uit vacatures en selecteer op vaardigheden in plaats van diploma’s.
- Verplichte loonvergelijkingen: laat bedrijven rapporteren over beloning naar opleidingsrichting om de loonkloof zichtbaar te maken.
- Beperking van bonussen aan de top: beperk bonussen voor bestuurders tot bijvoorbeeld 20 procent van hun basissalaris en gebruik dat budget voor eerlijkere beloning op de werkvloer.

Stap 3: We veranderen ons taalgebruik
Laten we stoppen met termen als ‘hoogopgeleid’ en ‘laagopgeleid’ die mbo’ers structureel tekortdoen. Mbo-studenten ontwikkelen hooggespecialiseerde vaardigheden. Laten we dat benoemen zoals het is: technisch specialisten, hightech vakmensen, innovatiegedreven professionals.
Het mbo is geen doorstroomroute of vangnet, het is een beroepsdoel op zichzelf.
Dat werd mij ook weer duidelijk toen ik in het voorjaar van 2024 mocht spreken tijdens een iftar, een avondmaaltijd tijdens de ramadan, bij Rijkswaterstaat in Utrecht. Ik raakte in gesprek met bouwspecialisten. Hun gezichten straalden terwijl ze spraken over de essentie van hun dagelijkse werk en het belang ervan. Maar toen ik vroeg hoe anderen naar hun vak keken, veranderde hun houding. Ze vertelden me over de minachting die ze soms voelden, het niet serieus genomen worden, en hoe ze soms alleen maar zeggen dat ze voor Rijkswaterstaat werken in de hoop dan wél erkend te worden.
Het gebrek aan erkenning is vermoeiend, merkte ik. En dat terwijl veel mbo’ers in essentie dolgelukkig zijn met hun vak.
Toen ik opmerkte dat ik ook enorm kon genieten van prachtige wegen en bruggen, zeker tijdens het hardlopen, corrigeerde een van hen me, nog gehuld in zijn feloranje werkjas: ‘Bedoel je onze kunstwerken, Karim?’ Taal is cruciaal. Sindsdien spreek ik over ‘kunstwerken’ als ik het heb over wegen en bruggen.
Stap 4: We geven zorg, aandacht en waardering aan mbo-docenten
De onderwaardering en lage verwachtingen waar studenten op het mbo mee te maken hebben, hebben ook grote invloed op hun docenten. Ik ben opgegroeid in een gezin waar werd opgekeken tegen docenten: mijn familie noemde me na mijn aanstelling El Ustaad, de geleerde. Dit aanzien bleef helaas beperkt tot mijn familie. ‘Nooit de ambitie gehad om door te groeien?’, hoorde ik als ik vertelde over mijn werk.
Terwijl het heel uitdagend is om mbo-docent te zijn. Het mbo is een plek voor mensen uit alle sociale klassen, een niveau voor je eerste kans én je tiende kans, een niveau voor (ex-)gedetineerden en voor vwo’ers die een ambacht willen leren. Docenten op het mbo moeten een veilige leeromgeving creëren voor studenten, ze motiveren en inspireren en tegelijkertijd de leerdoelen behalen.
Als docent op het mbo geef je niet alleen les, maar ben je ook zorgverlener en verbinder – meer dan op het wo en hbo, waar docenten meer bezig zijn met theorie en minder met de sociaal-emotionele ontwikkeling van de studenten.
Maar zo’n 30 procent van de startende mbo-leerkrachten stopt binnen vijf jaar.* Hoge werkdruk, beperkte begeleiding en tijdelijke contracten vormen de belangrijkste redenen voor deze uitval. Veel docenten missen structurele ondersteuning.* Dit is een gemiste kans; niet alleen voor het onderwijs, maar ook voor de studenten, die baat hebben bij ervaren en betrokken docenten.
We kampen al met een serieus lerarentekort, met duizenden openstaande vacatures.* Volgens de Algemene Onderwijsbond en het ministerie van Onderwijs* zal dit tekort in de komende jaren alleen maar toenemen.

Om het vak van mbo-docent aantrekkelijker te maken, moeten we extra voordelen bieden. In Frankrijk zijn docenten in dienst van de overheid. Zodra je je diploma haalt, bepaalt de overheid in samenspraak met jou waar je het beste kunt worden ingezet.
Door ook in Nederland docenten op de scholen in te zetten waar ze het hardst nodig zijn, kunnen we het lerarentekort beter beheersen. Het ministerie van Onderwijs kan docenten die lesgeven op scholen met een ‘hoge weging’ – scholen met meer uitdagingen dan gemiddeld – extra voordelen bieden. Denk aan voorrang op de woningmarkt, gegarandeerde parkeerplaatsen in drukke binnensteden en gratis toegang tot culturele evenementen.
Stap 5.1: Eerstejaars wo’ers en hbo’ers lopen verplicht een mbo-stage
Alle hbo- en wo-studenten lopen in hun eerste studiejaar een maand stage in een sector met personeelstekorten. Ze staan zij aan zij met zorgmedewerkers die onze ouderen verzorgen, bouwvakkers die onze huizen bouwen en technici die onze infrastructuur onderhouden. Ze ervaren wat het inhoudt om te werken in deze cruciale sectoren en ervaren het belang van het werk dat onze samenleving draaiende houdt.
Een van mijn studenten reageerde: ‘Meneer, stel je voor dat ze dat doen. We zouden zoveel meer respect voor elkaar krijgen.’ Op feestjes horen mijn studenten geen neerbuigende opmerkingen meer, maar juist verhalen over hoe moeilijk het werk is, over hoe zij zelf moeite hadden om mee te komen in een mbo-vak. ‘Misschien zien ze ons dan eindelijk als gelijkwaardig.’
Misschien leidt zo’n stageweek zelfs tot meer studenten die de overstap maken naar een vakgericht beroep. Ze zullen zien dat het werk niet alleen noodzakelijk is, maar ook veel voldoening geeft. Dat mbo geen ‘opstapje’ is.
Stap 5.2: En ook de hbo- en wo-docenten doen mee
Ook de docenten van het mbo, hbo en wo zouden er heel goed aan doen om elkaar een tijdje te bezoeken en samen te werken.
‘We hebben het vaak over de herwaardering van het mbo’, zei voormalig minister van Onderwijs Robbert Dijkgraaf (D66) onlangs in de podcast De staat van het mbo :
‘Op een aantal aspecten loopt het mbo voorop. Denk aan de vorm van het onderwijs, de praktijkervaring, het feit dat docenten vaak met één been in de praktijk staan en die praktijk naar binnen halen, dat stages zo’n belangrijk onderdeel zijn, dat opleidingen door bedrijven en scholen samen worden ontwikkeld en dat de focus ligt op skills en vaardigheden in plaats van alleen het papiertje. Zelfs de mogelijkheid om een leven lang te leren is daar beter geïntegreerd. Dat zijn ontwikkelingen waarin het mbo een voorbeeld is voor hogescholen en universiteiten. Op een gekke manier, zeg ik altijd: “Je liep achter als mbo, maar op andere vlakken loop je voor!” [...] De wereld van 2024 persen we nog steeds in een 19e-eeuws onderwijsmodel.’
Daarom pleit ik voor een maatschappelijke diensttijd voor zowel mbo- als hbo- en wo-docenten. Tijdens deze diensttijd zou een hbo- of wo-docent een maand lesgeven op het mbo en meelopen in de praktijk.
Bijvoorbeeld een dag op de bouwplaats doorbrengen om te zien hoe studenten de theorie toepassen in het werkveld. Tegelijkertijd zouden mbo-docenten lesgeven op het hbo of wo, waar ze hun cruciale vakkennis kunnen overdragen.
Zo kunnen we niet alleen de kwaliteit van het onderwijs verbeteren, maar ook de onderlinge relaties in het onderwijs versterken.

Stap 6: Mbo’ers tot in de hoogste regionen van bestuur en beleid
Paul Oomens, bestuursvoorzitter van het Hout- en Meubileringscollege (HMC) nodigde mij eens uit voor een expositie van zijn studenten in Rotterdam.
Ik liep door het prachtige gebouw, waar veel van het interieur is ontworpen en gemaakt door de studenten zelf. ‘Ik ben zo ontzettend trots op onze school en studenten. Maar zelfs als bestuurder ervaar ik die onderwaardering. Collega’s van grotere onderwijsbesturen zien ons soms als een “directeurtje”. Als de mbo’er niet serieus wordt genomen, worden wij dat als bestuurders ook niet.’ Als bestuurder moet je leven voor je studenten, vindt Oomens. ‘Je hart moet breken als het slecht gaat, en vol liefde zijn als het goed gaat. Anders voelt een organisatie dat, en dat heeft impact.’
Maar dan is het wel belangrijk dat je als bestuurder gevoel hebt bij de mbo’er. Kijk bijvoorbeeld naar de mensen die ons land besturen. Meer dan 95 procent van de Tweede Kamerleden heeft een hbo- of wo-diploma op zak.* Dat loopt totaal uit de pas met hoeveel mensen een mbo-diploma hebben.
Representatie in bestuurlijk Nederland is belangrijk. We zouden mbo’ers moeten benoemen als toezichthouders en directeuren. En politieke partijen zouden meer mbo’ers hoog op de kieslijst moeten zetten tijdens Tweede Kamerverkiezingen.
Deze drie ideeën zouden vooroordelen over wie geschikt is om een bestuurlijke rol te vervullen fundamenteel kunnen veranderen:
- Quotum voor mbo’ers in de politiek: stel een quotum in van 30 procent voor mbo-vertegenwoordiging in de politiek, zodat politieke partijen actief mbo-kandidaten gaan werven.
- Bestuurs- en leiderschapsprogramma’s voor mbo-talent: start programma’s die mbo-studenten en -alumni begeleiden naar bestuurlijke functies in politiek en openbaar bestuur.
- Mbo-vertegenwoordiging via vakbonden en brancheorganisaties: laat vakbonden en sectororganisaties mbo’ers als bestuurders en vertegenwoordigers aannemen om hun belangen beter te behartigen in beleidsvorming.
Waar wachten we nog op?
‘We zouden zoveel meer respect voor elkaar krijgen.’ De opmerking van mijn student blijft hangen, omdat die precies de kern raakt: begrip en waardering ontstaan pas wanneer je de waarde van iets daadwerkelijk ervaart.
En dat is precies waar het om draait. We kunnen blijven praten over de loonkloof, de onderwaardering en het gebrek aan respect voor het mbo, maar zonder concrete actie blijft het bij woorden.
Dit is geen kwestie van gunnen, maar van begrijpen: zonder het mbo valt alles stil. Als we het lef hebben om ons taalgebruik aan te passen, onze Grondwet te wijzigen en de loonkloof daadwerkelijk te dichten, zorgen we dat mbo’ers trots kunnen zijn op wat zij voor elkaar krijgen. Want een sterker mbo betekent een sterker Nederland.
De vraag is dus niet langer ‘wat nu?’, maar: waar wachten we nog op?