Nederlanders zijn het spuugzat. Wie wordt onze redder in (woning)nood?
Op 27-jarige leeftijd merk ik dat ik twee soorten vrienden heb. De pechvogels zwerven met hun koffer van een studio met kat naar hospiteerborrels in studentenhuizen met kartonnen wandjes – en dat als halve volwassenen. Geregeld landen ze noodgedwongen weer bij hun ouders in het nest; soms zijn ze nooit echt uitgevlogen.
De bofkonten zijn bezig met het kopen van een huis, of hebben dat klusje al geklaard. Op elke borrel of verjaardag vertellen ze glunderend hoe het nu gaat met hun vloer, balkon of elektrische deurbel. En steevast die Instagram-story: vingers om een sleutelbos geklemd, een pen die het papier raakt.
Het verschil tussen die vrienden zit ’m niet zozeer in wat ze doen – de een is consultant, de ander timmerman – maar in wie hun ouders zijn.* Deze kapitaalkrachtige sponsoren zijn op de huizenmarkt als epo tijdens de Tour de France van de jaren 2000: deelnemers praten er liever niet over, maar zonder maak je weinig kans.
Een gloednieuw onderzoek van peilingbureau Ipsos laat zien dat de huizenmarkt Nederlanders tot hier zit (steekt hand demonstratief boven het hoofd).
Het wordt tijd dat partijen van ‘wonen’ hun hoofdthema maken. Moeten we flyers van woningzoekenden op de bureaustoel van elk Kamerlid leggen? De boodschap op elke wc-rol in Den Haag printen? Want hoe kan het dat hét probleem van burgers maar niet dé breuklijn in de politiek wordt?
Nergens zijn burgers zo negatief over het woonbeleid als in Nederland
Ipsos vroeg 22.000 mensen in dertig landen of de volkshuisvesting de goede kant opgaat. Nergens waren de antwoorden zo somber als bij ons. Minder dan een op de acht Nederlanders gelooft dat het beter wordt.*
In Ierland, Slowakije, Portugal, Spanje, Griekenland en Italië woont minstens driekwart van de twintigers nog bij zijn ouders,* en in Parijs werden zo’n 20.000 daklozen de stad uit gejaagd om het straatbeeld op te poetsen voor de Olympische Spelen.*
Toch is geen land zo pessimistisch als Nederland. Dat zal niemand verbazen die de afgelopen jaren niet (vanwege woningnood) onder een steen heeft geleefd. Sinds 1990 zijn de huurprijzen bijna verdrievoudigd.*
Nederland is dat spuugzat.
En wat denkt de burger: kan de overheid iets doen aan de wooncrisis?
Hoewel Nederlanders het somberste beeld hebben van de staat van de woningmarkt, geloven ze meer dan waar dan ook dat de overheid daar iets aan kan doen.* ‘Politiek,’ roepen de kiezers, ‘help ons!’
Bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2023 vond de kiezer ‘betaalbaar wonen’ dan ook het belangrijkste thema.* Met smart wacht de Nederlander op oplossingen. Maar uit het Nationaal Kiezersonderzoek van die verkiezingen bleek dat geen enkele partij de kiezer op dit onderwerp voor zich won.*
Op andere thema’s is er wel duidelijk ‘issue-eigenaarschap’. Denk aan onderwijs (D66), landbouw (BBB) of migratie (PVV). ‘Het is opvallend dat dit onderwerp nog steeds niet eenduidig is geclaimd’, schreven politicologen Alyt Damstra en Tom van der Meer over het onderwerp ‘wonen’.* ‘Vooralsnog is het blijkbaar geen van de partijen gelukt om zich op dit dossier overtuigend te profileren.’
Kortom: kiezers wilden niets liever dan praten over wonen. Maar lijsttrekkers hadden het er nauwelijks over. Hoe kan dat toch?
Wat een rol zou kunnen spelen, is dat het lastig is je goed te onderscheiden op een dossier als wonen. De meeste partijen zeggen hetzelfde te willen – meer bouwen, goedkopere huizen – maar zijn van plan dat met verschillende middelen voor elkaar te krijgen. Je voert gemakkelijker campagne als de doelen lijnrecht tegenover elkaar staan (denk aan migratie: open grenzen versus grenzen dicht).
Als we nu niet bouwen, wanneer dan wel?
Het woontekort is dan (nog) geen politieke splijtzwam, maar dat kan het wel worden. Ipsos vroeg mensen ook wat de grootste uitdaging is op het gebied van volkshuisvesting. Het grootste probleem, volgens de helft van de ondervraagden: te weinig nieuwbouw.* Nederland was het enige land waar zoveel mensen dit vonden.
En dáár liggen kansen voor politieke partijen.
Elke partij heeft eigen heilige huisjes die het zicht op die nieuwbouw blokkeren. De SP eist een minimumpercentage sociale huur bij elk groot nieuwbouwproject,* de Partij voor de Dieren wil geen natuur opofferen,* de VVD wil haar achterban vol huizenbezitters niet tegen de schenen schoppen.
En de BBB? Die bewaakt de landbouwgrond. Overigens voerde Mona Keijzer, de minister van Volkshuisvesting, jarenlang juridische procedures om woningbouw in haar eigen buurt tegen te houden.*
Op zich allemaal begrijpelijke belangen, maar niemand zet nieuwbouw voorop. Samen creëren politici een moeras waarin woningbouw vastloopt. Al jaren beloven ze 100.000 nieuwe woningen per jaar, maar dat is al sinds 1990 niet gelukt,* terwijl we in de jaren zeventig wel eens 150.000 woningen per jaar bouwden!
Wil een partij zich onderscheiden en dit thema claimen, dan moeten alle heilige huisjes omver. Partijen vrezen de wind van voren, maar wat is er populairder dan bijbouwen? Niets, suggereert het onderzoek van Ipsos. Nog geen kwart van de mensen vindt dat er niet meer gebouwd kan worden omdat het te vol is – meer dan het dubbele vindt dat er heus nog wel huizen bij passen.*
De eerste koppen die wat mij betreft moeten rollen? Die van de NIMBY’s (Not In My Backyard) en de heilige status van landbouwgrond. In meer dan tachtig procent van de gemeenten krijgen nieuwbouwprojecten te maken met verzet van buurtbewoners,* en dat vertraagt de bouw van een op de drie (!) nieuwe woningen.*
En weilanden beslaan meer dan de helft van de Nederlandse bodem,* maar daar mag je vaak niet bouwen. Als het nu nog geen tijd is om met een kapmes door die knopen heen te gaan, wanneer dan wel?
Wie gaat de strijd aan?
Terug naar die twee soorten twintigers. Onderzoek van politicologen wijst uit dat de politieke overtuiging van de meeste mensen voor hun dertigste verankerd raakt. Daarna treedt de grootste verandering pas weer op bij hun laatste adem.
Als het om wonen gaat, voelt een groot deel van mijn generatie zich in de steek gelaten. Maar dat is ook een groep die snakt naar een redder in deze uitzichtloze wooncrisis. Politieke moed zal niet met een bloemetje worden beloond, maar met duizenden stemmen.
Een partij zou het nu moeten doen: de strijd aangaan met de NIMBY’s en de belemmerende bouwregels. Wonen moet dé politieke strijd van de komende jaren worden, keihard, recht vanuit de oppositie.