In Holland staat een zuil: hoe hoogopgeleiden zich steeds meer afzonderen van de rest van Nederland

Margriet Oostveen
Correspondent Nieuw Nederland
De serie ‘Leib’ van kunstenaar Roos van Geffen toont een grote menigte waarin zichtbaar wordt hoe mensen zich binnen en buiten een groep bewegen, ruimte innemen, zich samenvoegen en vervolgens weer afzonderen. Lees meer over het project onderaan dit artikel.

In een halve eeuw groeide het aantal hoogopgeleiden in Nederland explosief. Daarnaast isoleren zij zich steeds meer: eigen sportclubs, eigen scholen, eigen media, eigen wijken. Deze ‘verzuiling’ blijft niet zonder gevolgen.

Veertien jaar geleden zag ik voor het eerst op een pak melk staan dat deze ‘van Nederlandse koeien’ was. Ik had net zes jaar in het buitenland gewoond; daardoor viel het bij terugkeer nogal op.

Fietsen hadden opeens rood-wit-blauwe snelbinders. De musical Soldaat van Oranje was al een hit (met uiteindelijk ruim 3,5 miljoen bezoekers). En Pickwick-thee, voorheen juist aangeprezen als echt Brits, maakte nu nadrukkelijk reclame voor een ‘Dutch blend’, met quasi-oude, VOC-achtige landkaarten.

Als ik de voorbeelden destijds met enige verbazing opsomde (‘Dutch blend! Haha!’), haalden vrienden en collega’s hun schouders op: Nou en? Gewoon lekker nostalgisch, toch?

De bedrieglijke gezelligheid van nostalgisch nationalisme

De Britse socioloog Michael Billig schreef in zijn boek uit 1995 als eerste over de risico’s van dit nostalgische, op het oog onschuldige natiegevoel als feelgoodfactor. Ook nationalisme-expert Joep Leerssen, die voor zijn grootschalige Europese onderzoek naar culturele en nationale beeldvorming de waarschuwde dat een natie

Vaderlandsliefde kan nuttig zijn voor het nodige groepsgevoel, bijvoorbeeld als je oude keizerrijken wilt opsplitsen en gemeenschappen met zelfbeschikkingsrecht wilt vormen, zoals in Europa na de Eerste Wereldoorlog gebeurde. Er is niets mis met een gezonde dosis patriottisme om dat te bewerkstelligen.

Maar de bedrieglijke gezelligheid van nostalgisch nationalisme, wekt meestal valse verwachtingen en leidt zo bijna vanzelf tot teleurstelling. De natie is in principe niet gezellig, maar een politieke uitvinding, een vaak bikkelharde belangenafweging, die uiteindelijk altijd neerkomt op de vraag wie erbij hoort en wie niet. 

Ondertussen werd populistisch-rechts groot met de suggestie dat kiezers vroeger in een beter, saamhoriger, roemrijker land woonden, dat weer in ere moet worden hersteld: Poetin wil de oude Russische grenzen terug, Trump maakt America great ‘again’, Wilders zet Nederland ‘weer’ op één.

De Bulgaarse schrijver Georgi Gospodinov noemt deze politici ‘handelaren in het verleden’, omdat ze allemaal achteruit kijken. ‘Als vooruitgang, het begrip waar de progressief zijn naam aan te danken heeft, geen verhaal meer heeft, dan vertelt het verleden wel waar we naartoe gaan’, schreef ook Rob Wijnberg

Dus toen mij als nieuwe correspondent werd gevraagd over een eigen thema na te denken, dacht ik: misschien moet ik tegenover al dat verlangend achterom kijken het Nederlandse verhaal van vooruitgang eens wat preciezer beschrijven. En dan niet zozeer de vooruitgang die als een wenkend perspectief nog voor ons ligt (dit doet Rutger Bregman al met grote inzet), maar de vooruitgang waar we middenin zitten. In twee woorden samengevat: het verhaal van Nieuw Nederland.

In welke nieuwe gemeenschappen komen Nederlanders samen en welke oude zijn verleden tijd? Hoe verandert het hier? Wat klopt er nog van het nationale zelfbeeld dat opiniemakers, politici en media ons voorspiegelen, en op welke punten houden we onszelf voor de gek? Waar gaat het goed met de nieuwe Nederlandse samenleving, waar loopt het mis en hoe kan het nog beter? Daarover wil ik het als correspondent Nieuw Nederland gaan hebben.

Wederzijds onbegrip in Nederland heeft een belangrijke oorzaak: steeds meer hoogopgeleiden

Iedereen begrijpt dat het vooruitgang is als cholera wordt uitgebannen, kinderarbeid afgeschaft of als de armoede daalt. Misschien heeft het succes van de handelaren in het verleden ook niet zozeer te maken met een ontbrekend goed verhaal over vooruitgang van de progressieven. Misschien besteedden progressieven eerder te weinig aandacht aan wat er met vooruitgang begon te veranderen in de verhoudingen tussen bevolkingsgroepen.

Mensen die gevoelig zijn voor het nostalgisch nationalisme van populistisch- tot radicaal-rechts, zien die veranderingen wel. Zij hadden ook vaak minder profijt van vooruitgang dan andere mensen, en zij zien de verschillen toenemen. Dit gaat over meer dan het verlies van vuurwerk of Zwarte Piet, zal blijken.

Hoe goed progressieve politici het allemaal ook bedoelen en dus ‘blijven uitleggen’ dat bijvoorbeeld de vermogensbelasting omhoog moet, dat het klimaat topprioriteit moet hebben en dat ook Europese samenwerking goed is voor iedereen (Jesse Frederik muntte hiervoor de voortreffelijke term het lukt progressief Nederland niet meer de mensen voor wie ze het vanouds allemaal deden voor zich te winnen. Die zien intussen hoe de beloofde verheffing van wie vroeger ‘arbeiders’ of ‘onderklasse’ heetten, al jaren ergens op de weg omhoog is blijven steken.

Hoe konden brave progressieven met al hun goede bedoelingen dit massaal missen? Hoe konden ze het dat volgens onderzoekers al minstens dertig jaar onderschatten, terwijl politici als Wilders er al een stem aan gaven? Hoe konden ze het contact met hun doelgroep zó verliezen?

Een begin van een antwoord is te vinden in de afscheidsrede waarmee hoogleraar bestuurskunde en socioloog Mark Bovens in december met emeritaat ging. Een stevig fundament voor het groeiende wederzijdse onbegrip in veranderend Nederland werd de afgelopen zestig jaar namelijk al gelegd, in relatieve stilte. Dat fundament is de spectaculaire groei van het aantal hoogopgeleiden sinds de onderwijsrevolutie van de

In 1960 was nog maar 1 procent van de Nederlandse beroepsbevolking academisch geschoold en had 95 procent volgens het CBS alleen de lagere school of een beroepsopleiding afgerond, rekent Bovens voor. In 2024 had maar liefst 35 procent van de Nederlandse bevolking tussen de 15 en 90 jaar een bachelordiploma van een hbo- of universitaire opleiding.

En dat betekende meestal vooruitgang voor de mensen die deze diploma’s zelf behaalden: meritocratie zoals ze ooit bedoeld was. Meer mensen kregen betere banen en meer mensen gingen meer verdienen. Bovendien werd Nederland zo een kenniseconomie en bleven we een speler van belang in de wereld.

In de politiek ging het steeds vaker over zaken die hoogopgeleiden belangrijk vinden

Maar wat waren – nog even los van het inmiddels dreigende tekort aan bijvoorbeeld mensen die huizen kunnen bouwen en zonnepanelen weten te installeren – de bijkomende veranderingen? ‘Hoogopgeleiden kregen onevenredig veel macht in onze democratie’, , ‘en dat is een bron van ressentiment en rancune.’

Mark Bovens is een van de oprichters van de Utrechtse School voor Bestuurs- en Organisatiewetenschappen, die onder meer ambtenaren bij ministeries en gemeenten opleidt. ‘Dit jaar bestaan we 25 jaar’, zegt hij als we over zijn rede doorpraten. ‘Ik heb eerstejaarsstudenten al die tijd vaak hun eerste college gegeven. De eerste tien jaar zei ik dan nog: “Nu wordt het serieus, nu moet je NRC gaan lezen en Nieuwsuur kijken.” Maar de laatste jaren zeg ik: “Nu wordt het serieus, nu moet je SBS6 gaan kijken. Want dat is de wereld die je niet kent.”’

Bovens werd bekend door het boek dat hij in 2014 publiceerde, samen met politicoloog en bestuurskundige Anchrit Wille. Hierin beschreven ze voor het eerst hoe de Nederlandse democratie in toenemende mate wordt gedomineerd door

Neem alleen al de Tweede Kamer: ook na de opkomst van de PVV en BBB is nog steeds ruim 80 procent van de Kamerleden hoogopgeleid, terwijl ruim 60 procent van alle kiezers Begin jaren vijftig was nog niet de helft van de Kamerleden

Politiek ging daardoor steeds vaker over zaken die hoogopgeleiden belangrijk vinden, zegt Bovens, zoals klimaat en Europese samenwerking. Praktisch opgeleide Nederlanders en de zaken die zij echt belangrijk vinden (zoals en een betere arbeidsovereenkomst dan een nulurencontract), verdwenen zo langzaam uit beeld.

Ondertussen nam de welvaart toe, en die raakte onevenredig verdeeld, laat Bovens zien. Hoogopgeleiden hebben niet alleen een harder gestegen inkomen en meer vermogen dan het nationaal gemiddelde; ze zijn onder meer ook tevredener met hun leven en werk, wonen beter en hebben meer vertrouwen in mensen en instituties. Voor de laagst opgeleiden geldt op al deze punten dat ze lager scoren dan het gemiddelde in Nederland. En middelbaar opgeleiden doen het nauwelijks beter.

'De' kloof tussen stad en platteland is niet zo relevant – de scheuren zitten overal

Diplomademocratie heeft in tien jaar school gemaakt: de laatste tijd verschijnt het ene na het andere opvallende promotieonderzoek waarin de positie van praktisch of lageropgeleide Nederlanders in de democratie verder is onderzocht, en wat de gevolgen daarvan zijn voor bijvoorbeeld polarisatie. Lees ze en verbaas je over alle aandacht die ondertussen in de politiek en de media uitging naar bijvoorbeeld de vermeende kloof tussen stad en platteland.

Die overmatige aandacht was niet terecht, stelde het Sociaal en Cultureel Planbureau de scheuren zitten namelijk overal in Nederland. Regionale verschillen zijn er zeker – daar komen we zo ook op. Maar de hoofdoorzaak van deze verschillen – noem het de kloof der kloven – is de groeiende afstand tussen hoog- en praktisch opgeleiden.

Hoogopgeleiden namen als groep zozeer in omvang toe dat ze als het ware een nieuwe eigen zuil zijn gaan vormen, zoals vroeger de katholieken, de protestants-christelijken, de socialisten en de liberalen. Deze zuil is nu dominant en raakt steeds verder geïsoleerd van de rest van Nederland.

Socioloog en politicoloog Jona de Jong berekende dat ongeveer 80 procent van de Nederlandse hoogopgeleiden En ook dat politieke voorkeuren progressiever worden naarmate hoogopgeleiden zich meer omringen met hoogopgeleiden.

Socioloog Kjell Noordzij promoveerde op de afstand die praktisch opgeleide kiezers ervaren tot hoogopgeleide politici. Hij wijst erop dat hoogopgeleiden niet alleen qua beleidskeuzes dominant werden in de politiek, maar dat voorafgaand aan de grote winst van de PVV en BBB spraken de meeste Kamerleden anders, kleedden ze zich anders en maakten ze andere grappen dan praktisch opgeleide kiezers. Vooral deze ervaren culturele afstand blijkt een belangrijke motor te zijn van de politieke onvrede van praktisch opgeleide Nederlanders nu.

Hoogopgeleiden vinden vaak hetzelfde; praktisch opgeleiden verschillen juist van mening

Opvallend is dat deze culturele smaakverschillen er ook veel meer toe doen dan meningsverschillen, Zij promoveerde op grootschalig onderzoek over een periode van 35 jaar naar polarisatie in Nederland en Europa.

Muis ontdekte dat opvattingen van hoogopgeleide en Nederlanders over zaken als abortus, homoseksualiteit en zelfs migratie op zichzelf niet verder uit elkaar liggen dan een paar decennia geleden.

Maar binnen de groep van hoogopgeleiden zelf ontdekte Muis iets opmerkelijks wat eerder nog niemand was opgevallen: hoogopgeleiden vinden al minstens twintig jaar veel vaker hetzelfde dan praktisch opgeleiden. ‘Als ik als hoogopgeleide met een andere Nederlandse hoogopgeleide zit te praten,’ ‘dan is er aanzienlijk meer kans dat wij dezelfde mening hebben dan wanneer twee laagopgeleiden met elkaar praten.’

Ook toen de afkomst van hoogopgeleiden dankzij een tweede generatie migranten steeds diverser werd, bleef dat zo. Dan weet je dus dat hoogopgeleiden zich als het ware cultuuroverstijgend aan elkaar aanpassen. Hoogopgeleiden lijken nu eenmaal liever op andere hoogopgeleiden dan op laagopgeleiden. Dat is een kwestie van sociale stijging. ‘Dat is ook geen moreel probleem’, zegt Mark Bovens. ‘Maar we moeten ons dus wel realiseren dat er zo een nieuwe invloedrijke sociale groep is gegroeid. En dat dit gevolgen voor praktisch opgeleiden heeft.’

En laagopgeleiden? Zij blijken volgens het onderzoek van Quita Muis dus stukken diverser in hun opvattingen dan hoogopgeleiden.

Groep acht is de laatste plaats waar toekomstige theoretisch en praktisch opgeleiden dagelijks samenleven

Doordat hoogopgeleiden vaker dezelfde opvattingen hebben dan lageropgeleiden, zag Quita Muis, ervaren ze ook een sterker ‘wij-zij-gevoel’ dan lageropgeleiden. Er zijn dus ook allerlei soorten segregatie ontstaan, somt Mark Bovens op. Want hoogopgeleiden en praktisch geschoolden komen elkaar steeds minder vaak tegen. Het CBS meldde in 2023 weliswaar dat de maar deze daling bleek vooral sterk onder laagopgeleiden. Van de mensen met een masteropleiding raakten er juist nog wat meer gesegregeerd van anderen.

Hoogopgeleiden trouwen vaker met elkaar, en zijn bijvoorbeeld oververtegenwoordigd in steden als Utrecht en Amsterdam. Ook hebben ze gescheiden scholen. En dat ligt zeker niet aan de categorale gymnasia alleen: nog maar 12 procent van de havo/vwo-leerlingen in Nederland, benadrukt Bovens, zit in een gebouw waarin ook beroepsgericht vmbo wordt aangeboden. Zo vanzelfsprekend is het al om praktisch geschoolden apart te houden.

Zie dit even voor je: groep acht is nu de laatste plaats waar toekomstige hoog- en praktisch opgeleide Nederlanders nog dagelijks samenleven. Na hun twaalfde is dit meestal afgelopen.

Het gaat verder allemaal net als in de zuilen van vroeger. Eigen scholen: vwo, gymnasia. Eigen media: De Correspondent, NRC, de Volkskrant. Eigen sportclubs: in Utrecht bijvoorbeeld voetballen hoogopgeleiden bij Kampong en zelden bij VV Sterrenwijk. De velden van beide clubs liggen – net als vroeger de katholieke en protestants-christelijke scholen – pal tegenover elkaar.

Er is ook een belangrijk verschil met vroeger: de oude zuilen bestonden uit academisch én uit praktisch geschoolden. Ze woonden toen ook vaker in gemengde wijken, zaten bij dezelfde verenigingen en troffen elkaar gewoon nog in de kerk, bij de vakbond of in een zaaltje.

Dat was geen kwestie van verantwoordelijkheidsbesef: vóór de Mammoetwet waren er gewoon nog te weinig hoogopgeleiden voor een eigen zuil. ‘In 1960, toen ik een peuter was, hadden maar zegt Bovens. Inmiddels telt het CBS

Hoog tijd dat theoretisch opgeleiden hand in eigen boezem steken

Het spreekt dan al bijna vanzelf dat de groeiende groep hoogopgeleiden, net als de oude zuilen, ook eigen politieke partijen kreeg. Progressieve partijen als GroenLinks-PvdA, D66 en Volt trokken bij de laatste verkiezingen

Maar op de PVV stemmen óók flink wat hoogopgeleiden, hoor je vaak. Slaat het vermeende gevoel van achterblijven en rancune van praktisch opgeleiden onder de PVV-achterban dan wel ergens op?

De PVV trekt als grootste partij natuurlijk ook veel hoogopgeleide kiezers, zegt Mark Bovens, maar toch koos geen bevolkingsgroep zo massaal voor de PVV als de praktisch opgeleiden bij de laatste verkiezingen. Zo’n drie kwart van alle PVV-kiezers was praktisch geschoold en de PVV was onder praktisch opgeleiden ook de grootste partij, blijkt uit het Nationaal Kiezersonderzoek. Van alle stemgerechtigden met een opleiding tot en met mbo 3 Ter vergelijking: van de stemgerechtigden met een universitair masterdiploma stemde maar een relatief klein deel (5 procent) op de PVV.

Diplomademocratie had binnen de wetenschap invloed, maar Bovens zal niet beweren dat zijn waarschuwingen de praktisch opgeleiden als groep vooruit hebben geholpen. ‘Inmiddels is ook de overgrote meerderheid van de gemeenteraadsleden en wethouders in Nederland hoogopgeleid’, zegt hij. Praktisch opgeleiden zien inmiddels dus ook vaker hoe hoogopgeleiden de dienst uitmaken in hun dorp en buurt, in de lokale politiek. Vroeger waren dit mensen die je kende en met wie je sprak, nu groeit ook dicht bij huis het gevoel van vervreemding van een ‘elite’.

Waar dan te beginnen met werken aan een oplossing? Er is niets mis met hoger onderwijs voor wie dat wil en kan natuurlijk: zie de snelle opmars van de Maar als een gevolg van de explosieve groei van de gehele groep hoogopgeleiden is dat een evenredige verdeling uit het zicht raakt van praktisch opgeleiden, dan wordt het tijd dat hoogopgeleiden de hand ook eens in eigen boezem steken.

Mark Bovens begint zelf bij de rol van de universiteit. Vroeger hadden alle zuilen een eigen universiteit; nu zijn alle universiteiten samen het hart van die ene hoogopgeleide zuil. ‘Zo wordt de universiteit zelf onderdeel en mikpunt van politieke en sociale strijd’, vindt Bovens, die het dan ook geen toeval noemt dat het huidige kabinet er fors op wil bezuinigen.

Neem de internationalisering, zegt Bovens, en de tegenwoordige voertaal: Engels. ‘In mijn vakgebied is er daardoor vrijwel geen master in lokaal bestuur meer te vinden. Hoe het hier om de hoek gaat, wordt meestal gewoon niet meer onderzocht. Terwijl er meer ambtenaren in het Nederlandse lokale bestuur werken

Ook zo groeit de afstand tot de mensen voor wie de overheid er zou moeten zijn. Mark Bovens vindt dat universiteiten een voorhoede zouden kunnen vormen en veel actiever het contact met praktisch opgeleide Nederlanders zouden kunnen herstellen. ‘Je ziet universiteiten tegenwoordig veel praktische toepassingen voor van alles ontwikkelen. Die zouden ze samen met mbo’ers en andere mensen die er later mee moeten werken kunnen testen.’

Een berucht voorbeeld is het toeslagensysteem: ingenieus bedacht door academisch geschoolde wetgevingsjuristen en economen op ministeries, maar in de praktijk vaak te ingewikkeld om uit te voeren. Nogal wat mensen zonder academische opleiding zijn nu zó bang iets fout te doen dat ze

Verplichte maatschappelijke stages om afstand te verkleinen

Het tweede voorstel van Bovens moet ervoor zorgen dat studenten uit de hoogopgeleide zuil meer besef van het leven van de mensen buiten deze zuil krijgen, nu de meesten zelf ook hoogopgeleide ouders hebben. Hij is een voorstander van een verplichte maatschappelijke stage voor alle studenten die zich met mens en maatschappij bezighouden: van sociologie tot economie, van filosofie tot taalwetenschappen, en van pedagogiek tot communicatiewetenschappen. En dan dus niet werken in een café (‘Daar kom je tegenwoordig ook alleen studenten tegen’), maar als schoonmaker of orderpicker, ‘en vooral op nulurenbasis’.

Bovens noemt een pijnlijk voorbeeld bij de Universiteit Utrecht zelf, waar een paar jaar geleden een strategisch plan werd geschreven waar zo’n beetje de helft van de mensen die er werkten niet in bleek voor te komen: dit was het ‘ondersteunende personeel’.

Een deel van dat praktisch geschoolde personeel is in de afgelopen jaren ontslagen en wordt op een nulurencontract ingehuurd bij commerciële bedrijven. ‘Terwijl onze kantinemedewerkers, schoonmakers en de portier bij uitstek strategisch personeel zijn.’ Het is geen toeval dat Bovens samen met de portier erelid is van de studievereniging, zegt hij. ‘En ik kan je zeggen dat het een ramp is om in een smerige zaal college te geven.’

Bovens kent deze collega’s bij voor- en achternaam. Voor sommigen, zoals de kantinebeheerder, voerde hij met collega’s actie toen ze tijdens de coronacrisis werden ontslagen.

Het ondersteunend personeel heet sinds de acties samen met het academisch personeel ‘staf’. Maar nog steeds zijn er veel flexwerkers. Vorige week nog, bevestigt de voorzitter van de universiteitsraad, wees het college van bestuur een nieuw voorstel tot verbetering van hun positie van de hand: er zou ‘geen aanleiding’ toe zijn.

Het wrange, aldus Bovens: ‘Collega’s aan dezelfde universiteit doen onderzoek naar brede welvaart en bestaanszekerheid. Ondertussen draagt de universiteit zelf bij aan een gebrek aan bestaanszekerheid bij een deel van het personeel.’

Zo gaat het natuurlijk niet alleen bij de Universiteit Utrecht. Als je alle feiten over hoogopgeleiden op een rijtje zet, is het op zijn minst opvallend dat bezorgde berichten over de opkomst van populistisch- en radicaal-rechts zo vaak gaan over eventuele manieren om de kíézers van dit soort partijen op andere gedachten te brengen – alsof alleen zíj moeten veranderen. Terwijl je ook de gevolgen van je eigen hoogopgeleide positie eens wat vaker zou kunnen onderzoeken.

Ik hoor daarom graag van jullie, beste lezers, hoe ‘verzuild’ jullie je eigen leven precies inschatten. Of dit in de loop der jaren is veranderd. En of jullie ervaring hebben met een vorm van maatschappelijke stage – creatieve varianten zijn welkom.

Hier zal het wat dit correspondentschap Nieuw Nederland betreft niet bij blijven. Laat me dus weten welke veranderingen ik hier nog meer in beeld zou kunnen brengen. Ik ben ook benieuwd naar de manier waarop relatief jonge eerstegeneratiestudenten hun wereld hebben zien veranderen.

Verder hoor ik graag waar Nieuw Nederland juist al prima functioneert. Iets zegt me dat het de moeite waard is om wat beter om ons heen te kijken. En dan graag ook wat minder achteruit.