Zo wint de maatschappij jong talent terug van het grote geld

Overheden en ngo’s kunnen veel leren van de private sector als het gaat om het aantrekken van talent. En zullen we stoppen met het ophemelen van consultants en bankiers?
Den Haag, 2040. Sarah, een 32-jarige hoogvlieger met opgerolde mouwen, viert in een overvolle zaal de geslaagde lancering van een nieuw toeslagenstelsel. Simpel, transparant, schoon van algoritmische bias en een definitief einde aan die hardnekkige schimmel van de jaren ’10.
In Rotterdam sluit Puck, een wonderkind met drie diploma’s, een videogesprek af met collega’s in Wageningen. Ze leidt een team dat zojuist € 200 miljoen heeft binnengehaald voor een baanbrekende kweekvleestechnologie.
In Utrecht werkt haar oud-klasgenoot Nour aan kwantumcomputers voor koolstofafvang, omringd door Delftse ingenieurs. Twee decennia terug zaten zij nog te schaven aan kille investeringsmemoranda voor fossiele projecten.
Gijs begint vandaag als leraar op een basisschool met grote uitdagingen in Heerlen-Noord. In een ander tijdperk was hij investment banker geworden, gevangen in een gouden kooi. Nu zet hij zijn talent en privilege in om kansen te creëren voor kinderen die door het lot minder bedeeld zijn.
De verstikkende greep van banken, consultants en advocatenkantoren op ons toptalent is doorbroken. De Zuidas glanst nog altijd in de ochtendzon, Tesla’s zoeven nog steeds geruisloos door de straten, Rocycle-lessen blijven populair.
Maar de werkelijk briljante geesten? Die vind je niet in die hoge kantoren. Niet meer.
In 2025 is dat anders, haast tegengesteld. Ik schreef eerder al hoe banken, consultants en advocatenkantoren de kwetsbare psyche van jonge overachievers hebben gehackt en welke schade dit aanricht. Ik schreef hoe het komt dat ze zelden nog radicaal uit de Zuidas, Wall Street of The City losbreken, ook al hadden ze ooit andere plannen.
Hoe komen we van het heden naar die utopische toekomst? Ik zie drie noodzakelijke verschuivingen:
- Een Nederlandse start-upinfrastructuur die niet onderdoet voor Silicon Valley.
- Overheden en ngo’s die eindelijk leren banken en consultants te verslaan in hun eigen spel.
- Universiteiten en hoogvliegers die hun morele verantwoordelijkheid durven nemen en jong talent de richting wijzen.

Silicon Valley aan de Noordzee moet ons behoeden voor talentverspilling
Leuk is het niet, maar waar is het wel: de Europese start-upwereld is een lachertje vergeleken met de Amerikaanse.
Geen enkele stad uit de Europese Unie staat in de top vijf van start-upsteden. Wel prijken er vier Amerikaanse steden op de lijst (San Francisco, New York, Los Angeles en Boston). Parijs staat nog net in de top tien – op de tiende plaats, achter Beijing, Shanghai, Bangalore en Tel Aviv.
Kijkend naar de zogenoemde unicorns – start-ups met een waardering van meer dan 1 miljard dollar – wordt het beeld nog schrijnender: het aantal in Europa (inclusief het Verenigd Koninkrijk) is bijna drie keer zo laag als in de Verenigde Staten. En wanneer Europese start-ups wel succesvol worden, belanden ze vaak snel in Amerikaanse handen, zoals het Estse Skype (gekocht door Microsoft in 2011) en het Britse DeepMind (gekocht door Google in 2014). Het resultaat? De Europese technologiesector blijft een dwerg naast de Amerikaanse reus.
De Amerikaanse politicus Andrew Yang schreef een boek met de titel Smart People Should Build Things (2014). Yang betoogt dat getalenteerde mensen bedrijven en initiatieven zouden moeten opzetten die bijdragen aan innovatie en aan de samenleving als geheel.
Als bollebozen ergens grote risico’s zouden moeten durven nemen, dan is het in een welvarend land als Nederland
Nederland behoort tot de rijkste en gelukkigste landen ter wereld. Onze universiteiten, hogescholen en mbo’s behoren tot de wereldwijde top. Als bollebozen ergens grote risico’s zouden moeten durven nemen, dan is het in een welvarend land als Nederland! Maar veel van onze meest ijverige slimmeriken worden systematisch opgeslurpt door grote banken, consultancybureaus en advocatenkantoren.
We kunnen drie vliegen in één klap slaan
Het wrange is dat weinig mensen beter gepositioneerd zijn om nieuwe bedrijven uit de grond te stampen dan juist die mensen die nu verdorren op de Zuidas. Neem McKinsey-alumni, die wereldwijd maar liefst tachtig unicorns hebben opgericht, waaronder een biotechstart-up voor zeldzame genetische ziektes en een bedrijf dat de levenskwaliteit van mensen met chronische nierproblemen verbetert. De pijnlijke realiteit is dat de overgrote meerderheid van deze tachtig unicorns werd opgericht in Noord-Amerika, niet in Europa.
De invloed van de EU op het wereldtoneel krimpt gestaag. In 1990 waren we nog verantwoordelijk voor meer dan een kwart van de wereldeconomie, tegenwoordig is dat een zesde (inclusief het Verenigd Koninkrijk). In 2050 is dat naar verwachting afgenomen tot iets minder dan een tiende.
Deze neerwaartse spiraal kunnen we alleen keren met een bloeiend ecosysteem voor start-ups, waarin we de scherpste geesten laten werken aan technologische uitdagingen. Van kweekvlees en klimaatoplossingen tot kwantumcomputers en doorbraken in kankeronderzoek.
Zo kunnen we niet alleen Yangs adagium waarmaken dat ‘slimme mensen dingen moeten bouwen’, maar tegelijkertijd onze ongezonde afhankelijkheid van de Verenigde Staten verkleinen én de geopolitieke en economische relevantie van ons continent veiligstellen. Drie vliegen in één klap.
Mario Draghi, oud-voorzitter van de Europese Centrale Bank, bevestigde de urgentie hiervan in september 2024 met een vuistdik rapport over het zorgelijke Europese concurrentievermogen. ‘In de afgelopen vijftig jaar is er geen enkel EU-bedrijf met een marktwaarde van meer dan 100 miljard euro vanaf nul opgericht.’ Sterker nog: ‘Bijna dertig procent van de Europese unicorns heeft zijn hoofdkantoor tussen 2008 en 2021 naar het buitenland verplaatst.’ Zijn harde conclusie: ‘We draaien onze bedrijven de nek om.’
Draghi wil een monsterinvestering: gebruik dat geld om de uitblinkers vast te houden
Als remedie pleit Draghi voor een grootschalige industriële strategie met 800 miljard euro extra aan investeringen per jaar, gefinancierd door publiek-private samenwerking. Ik zou zeggen: gebruik dat geld om ook bollebozen te laten bouwen aan de grote technologische uitdagingen van onze tijd. Zonder een fundamentele cultuurverandering blijft de Europese start-upcultuur tweederangs – en blijven risicomijdende dertigers verschanst achter de veilige muren van grote zakelijke dienstverleners.
Succes vraagt niet alleen om financiering, maar om een cultuur die risico beloont. Wie aan Stanford afstudeert, geldt als een mislukking als hij geen risico neemt. (Sterker nog, de echte winnaars haalden hun diploma niet eens – ze waren te druk met het bouwen van een bedrijf.)
Naast kapitaal is er dus ook een netwerk nodig dat jong ondernemerschap voedt: mentors, incubators, accelerators. Niet alleen structuren, maar mensen die de basis van een ecosysteem leggen en het actief verstevigen. De Amerikaanse ondernemer Paul Graham laat met Y Combinator zien hoe dat werkt. Hij bouwde meer dan alleen bedrijven – hij ontwierp een volledig ecosysteem dat zichzelf in stand houdt en zelfs versterkt, juist omdat het niet wegduikt achter de veilige muren van eerder succes.
Sinds de oprichting in 2005 hielp Y Combinator al 5.000 bedrijven groeien, met een gezamenlijke waarde van 600 miljard dollar – de helft van de totale Nederlandse economie. En dat niet door jonge talenten PowerPoints en Excels te laten maken, maar door hen iets echts te laten bouwen aan technologische oplossingen voor lastige problemen. Waar wachten we op?
Het Graduate Entrepreneur Fund, mede opgezet door Michiel Muller van online supermarkt Picnic, is een veelbelovend voorbeeld. Hier krijgen tientallen start-ups jaarlijks niet alleen financiering, maar ook begeleiding. Stel je voor dat ervaren bankiers, consultants en advocaten dat lef tonen – dat zij ondernemerschap omarmen als motor van vooruitgang. Dan is Europa over vijftig jaar méér dan het museum van de wereld.

Hoe overheden en ngo’s McKinsey kunnen verslaan
De hyperambitieuze twintiger is een insecure overachiever en een homo competitivus. Hij is gevoelig voor schouderklopjes en wil bovenal werken met de besten. Wat trekt deze ambitieuze twintigers aan in hun eerste baan? Allereerst charismatische collega’s (gravitas), de voortdurende bevestiging dat ze tot de top behoren (competitie), de bewondering van leeftijdsgenoten (status), kansen voor ontwikkeling (persoonlijke groei) en vooral de illusie dat alle opties nog openliggen (loopbaanbindingsangst). De baan als opstap naar iets groters elders: de springplank. Banken, consultancybureaus en advocatenkantoren spelen hier behendig op in.
Geld is een belangrijk middel om talent te behouden, maar verrassend genoeg zelden de doorslaggevende factor bij de eerste keuze. Dat is goed nieuws: het betekent dat overheden, goede doelen en maatschappelijk zinvolle stichtingen kunnen meedoen in de strijd om talent – en misschien zelfs de McKinseys en Goldman Sachs van deze wereld kunnen verslaan. Als David tegen Goliath.
Een inspirerend voorbeeld is het Teach First-programma in het Verenigd Koninkrijk. Toptalenten van de beste universiteiten worden gerekruteerd om les te geven op scholen in achterstandswijken. Het idee is simpel: geef kinderen die in armoede opgroeien de beste leraren, zodat ze een eerlijke kans krijgen om hun talenten te ontplooien. Teach First positioneert zich als een prestigieus leiderschapsprogramma, vergelijkbaar met de meest selectieve traineeships in het bedrijfsleven.
Jaarlijks ontvangt het programma duizenden aanmeldingen van ambitieuze, maatschappelijk betrokken studenten die anders wellicht voor een carrière in de consultancy of financiële sector hadden gekozen. In twintig jaar tijd heeft Teach First meer dan 16.000 leraren voor de klas gekregen.
En dat niet alleen: de organisatie verhoogt de status van lesgeven op publieke scholen. In de eerste dertien jaar na de oprichting van Teach First verdubbelde het aantal middelbareschooldocenten afkomstig van topuniversiteiten als Oxford en Cambridge. In april 2024 benadrukte CEO Russell Hobby in een interview met vakblad Schools Week dat het aantrekken van ‘toptalent dat nog niet vanzelfsprekend voor onderwijs kiest’ het unique sellingpoint van de organisatie is.
Zo schrik je talent af
Helaas zijn dit soort initiatieven schaars en uiterst selectief. Bij het Young Professionals Programme van de Verenigde Naties (VN) wordt minder dan 0,2 procent van de sollicitanten aangenomen. Stages bij de VN in New York zijn onbetaald. Ik herhaal: stages bij de organisatie die het dichtst bij een wereldwijde overheid komt, gevestigd in een van de duurste steden ter wereld, worden niet vergoed. Daarmee zijn ze direct onbereikbaar voor de meeste mensen. Wil je de wereld verbeteren? Mooi, maar ga eerst vier maanden onder een brug slapen terwijl je fulltime werkt.
Een McKinseyaan zei eens tegen me: ‘Talent wordt niet gelokt door het bedrijfsleven, maar afgeschrikt door de beperkte kansen en cultuur bij non-profitorganisaties en overheden.’ Ik vrees dat daar een kern van waarheid in zit.
Het kan anders. Dat zien we niet alleen bij Teach First, maar ook bij de overheid. In het Verenigd Koninkrijk is er een speciaal leiderschapsprogramma opgezet voor toptalenten binnen de publieke sector: de Civil Service Fast Stream. Met ongeveer 30.000 belangstellenden per jaar, van wie slechts 4 procent wordt aangenomen, hebben de Britten dit programma behoorlijk veel aanzien weten te geven.
Hoewel het salaris van grofweg 37.000 euro per jaar niet in de buurt komt van dat van consultants (circa 60.000 euro inclusief bonussen) of bankiers (circa 100.000 euro inclusief bonussen), is deze poging om een hype te creëren rond een speciaal programma voor toptalenten hoopgevend.
Ook in Nederland vind je een succesvol voorbeeld: het ‘klasje’ van Buitenlandse Zaken, een traineeship voor diplomaten in spe, dat een begrip is onder studenten. Zo’n negenhonderd kandidaten strijden jaarlijks om twintig plekken. Het is op z’n zachtst gezegd merkwaardig dat niet elk ministerie dit model heeft overgenomen, en een eigen klasje heeft. Terwijl juist dát de strategie is van de zakelijke dienstverleners: zij presenteren zich als het honoursprogramma ná het honoursprogramma, het Oxford ná Oxford.
Talent als meest waardevolle bezit
Voor een werkelijk doordachte overheidsstrategie tegen talentverspilling kun je kijken naar Singapore. Dat land is grofweg vijftig keer kleiner dan Nederland, zonder felbegeerde grondstoffen en met een grote verscheidenheid aan talen, culturen en etniciteiten. Voormalig premier Lee Kuan Yew transformeerde Singapore in de tweede helft van de twintigste eeuw van een derdewereldland tot een economisch gidsland.
In zijn memoires schrijft hij: ‘Het duurde even voordat ik inzag wat eigenlijk voor de hand lag: talent is het meest waardevolle bezit van een land.’ Zijn inzicht leidde ertoe dat de Singaporese overheid het spel van de grote bedrijven ging meespelen. ‘Voor de uitzonderlijk slimme mensen probeerden we “groen te oogsten”, een Amerikaanse bedrijfspraktijk waarbij banen worden aangeboden nog vóór het afstuderen, op basis van hun prestaties voor het eindexamen.’
Na meer dan dertig jaar premierschap zwaaide Lee Kuan Yew in 1990 af, maar het onderwerp liet hem niet los. Als senior minister stelde hij in 1994 voor om de salarissen aan de top van de overheid, van ministers tot rechters en topambtenaren, te koppelen aan die in de private sector.
Bijna nergens ter wereld worden hoge overheidsfunctionarissen tegenwoordig zo goed betaald als in Singapore. Van Singaporese studenten in Oxford verneem ik dat consultancybureaus en banken in hun land het onderspit delven tegen de overheid als het gaat om het aantrekken van toptalent. Het gaat niet om het eerste salarisstrookje, maar om de waardering van de loopbaan als geheel, met een aantrekkelijke beloning voor de meest getalenteerde en toegewijde mensen die de hoogste rang bereiken.
Regeringen zouden veel van consultancybureaus kunnen leren op het gebied van het aantrekken van talent
Rosie Collington, die promotieonderzoek deed naar de invloed van consultancybureaus op de overheid, vertelde me dat ze tijdens haar onderzoek ook stuitte op mogelijke oplossingen. De belangrijkste? ‘Regeringen zouden veel van consultancybureaus kunnen leren op het gebied van het aantrekken van talent’, zegt ze resoluut. ‘Een functie bij de overheid komt niet over als een spannende carrière. Ik heb het wervingsmateriaal van consultancybureaus onderzocht, en dat staat vol met aantrekkelijke uitspraken, zoals “wij ondersteunen jouw leer- en ontwikkeltraject”, “je staat vooraan bij de groene transitie” en “je hebt directe invloed in de bestuurskamers”. Zij begrijpen de behoeften van toptalent; dat begrip ontbreekt soms bij de overheid.’
‘Veel mensen zijn in wezen altruïstisch ingesteld,’ zegt Collington, ‘maar we slagen er gewoon niet in om de juiste prikkels te creëren om hen aan te trekken en te behouden.’ Volgens haar zouden overheden zowel beter als goedkoper af zijn als ze elk jaar veel geld zouden investeren in het aannemen en behouden van een paar honderd van de allerbeste afgestudeerden.
Overheden en ngo’s kunnen het spel net zo goed spelen als de zakelijke grootmachten – en zo Goliath vloeren met hun slinger.

Universiteiten, pak je verantwoordelijkheid
Het is hoog tijd dat universiteiten in de spiegel kijken. Hoe kan het dat zoveel studenten vol idealisme aan hun studie beginnen, maar dat zoveel uitblinkers uiteindelijk verdwijnen in de wereld van banken, consultancy en advocatuur?
Een belangrijke reden is dat deze bedrijven ruim baan krijgen op universiteitscampussen. Ze organiseren carrière-evenementen, sponsoren studieverenigingen en bieden aantrekkelijke stages aan. Ondertussen is er weinig structurele inspanning om studenten te laten zien welke kansen er liggen bij de overheid, non-profits of in start-ups.
Universiteiten hoeven niet te bepalen waar hun studenten later gaan werken, maar ze hebben wél de verantwoordelijkheid om een gelijk speelveld te creëren. Maatschappelijk zinvolle carrières verdienen minstens zoveel zichtbaarheid als de lucratieve opties in de zakelijke dienstverlening.
Bovendien moeten universiteiten meer aandacht besteden aan morele vorming. Een van de meest inspirerende mensen die ik sprak voor mijn onderzoek is Jack Rafferty, een briljante student die totaal ongevoelig bleek voor de lokroep van de Zuidas. In plaats daarvan richtte hij een stichting op die de komende jaren naar schatting 215.000 kinderen zal behoeden voor loodvergiftiging.
Wat maakte Jack immuun voor de sirenenzang van de bermudadriehoek van talent? Zijn opvoeding en opleiding. Jacks katholieke middelbare school leerde hem dat wie veel ontvangt, ook veel terug moet geven. Een van zijn mentoren, een priester, bracht de kerstdagen door in een gevangenis om gedetineerden te helpen. Jack reisde op 16-jarige leeftijd naar de Filipijnen om huizen te bouwen in sloppenwijken en vrijwilligerswerk te doen in een zwaarbewaakte gevangenis. Dit soort ervaringen gaven hem een diep gevoel van verantwoordelijkheid.
Zijn klasgenoten trokken dezelfde conclusie. Een van hen ontwerpt nu auto’s op zonne-energie, een ander richt weeshuizen op in Afrika. Hun school stimuleerde hen niet alleen om succesvol te worden, maar ook om impact te maken. Elk jaar werd er een prijs uitgereikt aan een oud-leerling die zich uitzonderlijk had ingezet voor de samenleving.
Vergelijk dat eens met het Nederlandse onderwijs. Op mijn school kreeg mijn klas van gymnasiasten af en toe te horen dat wij ‘later aan de knoppen zouden draaien’, maar nooit werd besproken welke verantwoordelijkheden daarbij horen. We spraken niet over sociale ongelijkheid in onze eigen stad, laat staan dat we er iets aan deden. Onze schoolreisjes gingen naar Londen, Rome en de Ardennen, niet naar plekken waar we konden leren over de echte uitdagingen in de wereld.
Er ligt hier een enorme kans. Universiteiten en middelbare scholen kunnen studenten helpen om succes niet alleen te definiëren als geld en status, maar als het maken van een verschil. Ze kunnen concrete, maatschappelijk nuttige loopbanen zichtbaar maken en aantrekkelijker positioneren. Alleen dan kunnen we ervoor zorgen dat de knapste koppen niet verloren gaan aan betekenisloze banen, maar zich inzetten voor de grote uitdagingen van deze tijd.
Noem me naïef, maar ik geloof dat we van onze wereld in 2025 naar de utopische wereld van 2040 kunnen komen.