Leve de sociale staat! (Of: hoe maken we Nederland weer solidair?)

De verzorgingsstaat, ooit een prachtig en solidair systeem, wordt nu het minst vertrouwd door de mensen die hem het meest nodig hebben. Hoe kan dat? Hoogleraar Monique Kremer adviseert ministeries hier al jaren over. In haar essay Brandbrief aan de verzorgingsstaat legt ze uit wat er misgaat én hoe het systeem op de schop moet.
Buurman Karel (60) schuifelde al een tijdje wat verzwakt door de straat van Monique Kremer. Zij hielp hem vaak boodschappen naar huis te dragen.
Pas toen ze een keer mee naar binnen mocht, zag ze hoe dringend hij hulp nodig had. Vond hij zelf ook: in zijn beschimmelde kamer lag een vuil matras op de grond. Karel kreeg bijstand, maar bleek geen huisarts of zorgverzekering meer te hebben. Er keek niemand naar hem om.

Monique Kremer is niet alleen een oplettende buurvrouw: ze onderzoekt al jaren hoe de verzorgingsstaat – het systeem van voorzieningen waarmee de overheid voor het welzijn van burgers zorgt – verandert. Ze promoveerde erop, is bijzonder hoogleraar Actief Burgerschap aan de Universiteit van Amsterdam en voorzitter van de Adviesraad Migratie. Ze schreef in 2006 al mee aan een belangrijk rapport over de verzorgingsstaat van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR).
Monique Kremer kent kortom alle wegen naar professionele zorg voor haar buurman wel zo’n beetje uit haar hoofd, beaamt ze in haar woonkamer in Den Haag. Als iemand hem kon helpen, dan moest zij het zijn. Maar dat was niet zo.
Hoe dat kan, ontrafelt Kremer in haar net verschenen essay Brandbrief aan de verzorgingsstaat.* In dit essay ontleedt ze hoe een van oorsprong prachtig en solidair systeem van collectieve voorzieningen inmiddels vooral wantrouwen zaait en de ongelijkheid vergroot. ‘De verzorgingsstaat wordt het minst vertrouwd door de mensen die hem het meest nodig hebben’, stelt Kremer.
Wat ging er precies mis bij uw poging om Karel te helpen?
‘Ik wist dat mijn gemeente buurtteams heeft voor dit soort problemen. Die zijn nu echt bedoeld om hulp dicht bij huis te bieden. Dus ik probeerde Karel daar aan te melden. Maar dit bleek je als buurtbewoner niet meer zelf te mogen doen. Mijn buurman kon alleen nog naar zijn eigen buurtteam worden doorverwezen door een professional: er moest eerst een “ouderenconsulent” bij Karel langskomen om “de situatie op te nemen”.’
‘De ouderenconsulent schrok zich rot, maar mocht behalve doorverwijzen niets doen. Die mocht alleen een vrijwilliger regelen, voor de boodschappen. Maar die boodschappen deed ik dus al.’
Zelfs met al uw kennis van het systeem bleek het echt onmogelijk professionele hulp voor Karel in te schakelen?
‘Ja. En we waren inmiddels vele weken verder. Karel kon niet langer wachten en is toen zelf naar de Spoedeisende Hulp in het ziekenhuis gegaan. Daar hebben ze hem zes weken opgenomen. Zo doen inmiddels steeds meer ouderen het, omdat ze anders ook geen hulp vinden.’
Die ouderenconsulent die bij Karel langsging, past in de groeiende beroepsgroep van wijknetwerkers, buurtregisseurs, cliëntondersteuners, dementiecoördinatoren en schuldhulpverleners. Allemaal profs om mensen door een inmiddels hopeloos ingewikkelde verzorgingsstaat te loodsen. Kremer: ‘Ze zijn heel kostbaar en lossen zelden problemen op. Daar zijn weer anderen voor.’
Daarnaast ontstond een leger aan ‘poortwachters’ van de verzorgingsstaat, die bepalen of mensen toegang krijgen. Zij heten in welzijnsjargon ‘indicatiestellers’. Tot 2015, toen de zorg nog centraal geregeld werd, telde Nederland 1500 indicatiestellers. De afgelopen tien jaar, sinds de decentralisatie van de zorg naar gemeenten, is dat aantal opgelopen tot ongeveer 60.000, schat Kremer.
De verzorgingsstaat werd ongeloofwaardig en ook superonsexy. Een landelijke krant liet Kremer weten geen aandacht aan haar essay te besteden, omdat de verzorgingsstaat inmiddels ‘te abstract’ zou zijn.
Kremer zocht in de handelingen van de Tweede Kamer en ontdekte dat het woord ‘verzorgingsstaat’ in Kamervragen meestal alleen nog wordt gebruikt als stok om mee te slaan. Namelijk samen met de vraag of ‘onze’ verzorgingsstaat onder druk wordt gezet door immigranten. Intussen halen de gevolgen van de aftakelende verzorgingsstaat vrijwel dagelijks het nieuws, van zorgtekorten tot woningnood.

Kunt u nog eens samenvatten hoe de verzorgingsstaat ook alweer was bedoeld?
‘Het doel van de verzorgingsstaat was altijd sociale zekerheid en zorg voor iedereen: een solidair systeem dus. Die verzorgingsstaat heeft twee kanten. Je hebt inkomensondersteuning, zoals arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en bijstand. En je hebt een dienstverlenende kant, zoals onderwijs en gezondheidszorg. Die kant is steeds belangrijker geworden door de vergrijzing; denk aan ouderenzorg. En door emancipatie werd ook kinderopvang deel van de verzorgingsstaat. Toen de werkloosheidscijfers daalden, daalde bovendien de vraag naar inkomensondersteuning.’
Mensen met een hogere opleiding, beschrijft u, zien de verzorgingsstaat inmiddels vooral als iets voor zielige mensen. Andere mensen dan zij.
‘Iedereen denkt bij de verzorgingsstaat altijd aan die uitkeringen van vroeger, en daarna houdt het denken op. Veel hogeropgeleiden redeneren: ik red me wel. Maar als je een verstandelijk beperkt kind krijgt, dan ga je het in de wirwar van de huidige verzorgingsstaat ook heel moeilijk krijgen. Ook hogeropgeleiden worden ziek, krijgen een burn-out, gaan scheiden. Vooral vrouwen kelderen dan nog vaak enorm in inkomen.’*
Zelfs de lezers van het tijdschrift Sociale Vraagstukken, bleek vorig jaar uit een enquête,* denken inmiddels dat de verzorgingsstaat er niet meer zo toe doet. En dat maatschappelijk succes vooral te danken is aan je eigen inzet.
‘Een van de grootste problemen die de verzorgingsstaat heeft, is dat mensen onderschatten hoeveel waarde die nog voor henzelf heeft. Maar toen ik geboren werd, was de overheid er al voor me met goede kraamzorg en het consultatiebureau. Daarna kon ik naar de basisschool en uiteindelijk naar de universiteit.’
‘Juist hoogopgeleiden hebben het langst van onderwijs genoten, dankzij de verzorgingsstaat. Met een beetje mazzel ook nog met een basisbeurs en een gesubsidieerde studentenkamer. Later in hun leven kregen ze hypotheekrenteaftrek, kinderopvangtoeslag, pensioen.’
‘Je kunt in Nederland als hoogopgeleide dankzij de verzorgingsstaat nog steeds betrekkelijk gerust leven. Daarom schrijf ik: jullie hebben het helemaal niet zo zelf gedaan als je denkt.’
Sinds de jaren tachtig veranderde in Nederland ook het idee over de mensen die de meeste steun zouden moeten krijgen, schrijft u. Destijds waren dat werklozen, nu zijn het ouderen.
‘En veel mensen zijn wederkerigheid steeds belangrijker gaan vinden: wie steun krijgt van de verzorgingsstaat, moet iets terugdoen of hebben gedaan, en dankbaarheid tonen.’
Is dat geen logische gedachte?
‘Het is een visie die veranderd is. Maar het is wel belangrijk te bedenken dat deze visie samenhangt met een van de grootste successen van de verzorgingsstaat: de bevolking werd steeds hoger opgeleid.* Ze maken in onze samenleving het vaakst de dienst uit en er wordt meer rekening gehouden met hun wensen en belangen.’
‘De meeste hogeropgeleiden hechten meer aan goede dienstverlening, zoals gezondheidszorg en onderwijs. Lageropgeleiden hechten vaker aan sociale zekerheid, waarin dan ook het meest is gesneden.’
De verzorgingsstaat werd bovendien een jungle van regelingen dankzij decentralisatie, marktwerking en toegenomen bureaucratie. Wat het beeld van veel hoogopgeleiden volgens u vertekent, is dat zij daar zelf minder vaak in vastlopen. Waarom?
‘Armoede leidt vaak tot een stapeling van bijkomende problemen, bijvoorbeeld gezondheidsproblemen, slechte huisvesting en kinderen die door dat alles extra hulp kunnen gebruiken. Mensen die worstelen met bestaansonzekerheid hebben door die stapeling ook het meest last van allerlei verschillende regelingen die er nu voor verschillende problemen zijn. En ze hebben vaak juist minder vaardigheden om daarmee om te kunnen gaan.’
U muntte hiervoor de term ‘instantiekapitaal’.
‘Dat betekent dat je genoeg kennis en vaardigheden hebt voor de huidige verzorgingsstaat. Je moet weten waar in de wirwar aan voorzieningen je moet zijn. En je moet bureaucratische vaardigheden hebben voor alle formulieren, of om met je DigiD door een digitaal portaal te komen. Terwijl in Nederland 2,5 miljoen volwassenen niet geletterd zijn en 4,5 miljoen mensen geen digitale basisvaardigheden hebben.’
‘Mijn stelling is dat wie het meeste instantiekapitaal heeft, inmiddels ook het meest gebruik kan maken van de verzorgingsstaat – en zo was de verzorgingsstaat dus precies niet bedoeld. En dan moet je ook nog de juiste houding hebben.’
Wat is de juiste houding?
‘Solidariteit van bovenaf organiseren zoals in een verzorgingsstaat, dat lukt alleen als mensen het erover eens zijn wie de meeste steun verdient.
Er bestaat het idee dat sommige mensen meer steun verdienen dan anderen. Namelijk: mensen die niets aan hun pech kunnen doen en die zelf iets te bieden hebben; mensen die op je lijken; mensen die echt behoeftig zijn. En tot slot: mensen die alles doen wat nodig is, en dankbaar, aardig en eerlijk zijn.’
En als je niet aardig bent, bijvoorbeeld omdat je gestrest bent door geldzorgen?
‘Dan stellen de indicatiestellers van de verzorgingsstaat vast dat je “geen actieve houding hebt” en kan het gebeuren dat anderen voorgaan. In mijn boek beschrijf ik een gedupeerde van het toeslagenschandaal die terughoudend is als ze bij de zoveelste hulpverlener komt. En van haar wordt dan gezegd: “Ze zit in de weerstand”.’
‘Naarmate het wantrouwen in de vragende burger toenam, zijn er steeds meer paternalistische gedragsregels gekomen. In de Participatiewet is tegenwoordig opgenomen dat je bijstand verlaagd kan worden als je er niet netjes genoeg uitziet bij een sollicitatiegesprek.’*
Intussen kopen de meer welgestelden, vanuit hun misvatting dat zij geen verzorgingsstaat nodig hebben, hun eigen voorzieningen in. Zoals bijles voor hun kinderen. U bent daar kritisch over.
‘Het interessante is dat dit een direct gevolg is van de keuze van de overheid om de inkomensondersteuning in de verzorgingsstaat af te bouwen, bijvoorbeeld door de regels voor een bijstandsuitkering strenger te maken. En die kant alleen nog toegankelijk te maken voor de meest kwetsbare mensen.’
‘En dan denken de mensen met midden- en hogere inkomens: bekijk het maar met je solidariteit, ik regel het zelf wel. Via die bijlessen of via dure, particuliere verzorgingshuizen als hun ouders hulpbehoevend worden. Zo kopen ze als het ware hun eigen verzorgingsstaatje.’
Was dat niet precies de bedoeling?
‘Marktwerking leidt tot wantrouwen in de verzorgingsstaat, zowel onder lagere als hogere inkomensgroepen. Hogere inkomensgroepen denken er zelf wel uit te komen en regelen hun eigen nooduitgang.’
‘Het probleem is dat dit de ongelijkheid vergroot. En dat deze mensen ook geen druk meer uitoefenen om de verzorgingsstaat beter te regelen voor iedereen. Als ouders vinden dat de kwaliteit van het onderwijs voor hun kinderen niet voldoet, dan zouden ze in plaats van bijlessen te zoeken ook kunnen helpen zorgen dat het reguliere onderwijs beter wordt. Een verzorgingsstaat voor de armen is een armoedige verzorgingsstaat.’

Veel ouders zullen zeggen: iedereen wil nu eenmaal het beste voor zijn kind, dat is toch prima?
‘Het is vanuit ieder individu wel te begrijpen, maar ik vind dat niet prima. Ik vind dat mensen altijd moeten nadenken over wat dit soort stappen nou betekenen voor het systeem van het collectief. Dat is natuurlijk ook mijn oproep: wees je ervan bewust dat bijbetalen voor goede examencijfers of een luxer verzorgingshuis voor je moeder gevolgen zal hebben voor ons hele systeem.’
‘Ik bedoel het niet veroordelend, want ook dit gedrag is dus aangewakkerd door de overheid. Maar ik vind wel dat mensen zich dat moeten realiseren. Net zoals we ons bewust werden van de gevolgen van ons gedrag voor het klimaat.’
Onze verzorgingsstaat heeft consumenten en veeleisende cliënten gebaard, schrijft u.
‘“Maatwerk” werd een soort modewoord. Daardoor werd het ook vanzelfsprekend om een behandeling te eisen die op jouzelf is toegesneden. Maar als je zo denkt, dan loopt dat systeem vast.’
‘Als er een peperduur medicijn is dat niet meer vergoed kan worden, dan komt tegenwoordig een moeder in een talkshow vertellen dat haar kind het niet meer krijgt. Dan gaat zo iemand voor zichzelf crowdfunden. Of neem bemiddelde ouderen die schoonmaakhulp via thuiszorg eisen, terwijl ze die makkelijk zelf kunnen betalen. Dat vind ik echt niet kunnen. Mensen moeten in een verzorgingsstaat ook verantwoordelijkheid tonen voor het systeem. En begrijpen dat je er niet allemaal moeiteloos in past.’
Is dit na alle individualisering nog haalbaar?
‘Mensen maken zich zorgen over hun oude dag en begrijpen echt wel dat er iets moet veranderen. Als het ons lukt de verzorgingsstaat weer simpeler en goedkoper te maken, dan blijft die toegankelijk voor iedereen.’
‘Het begint ook in Den Haag door te dringen dat onze verzorgingsstaat te ingewikkeld is. De Commissie sociaal minimum adviseerde net als ik al dat de overheid weer een centrale rol moet gaan spelen rond bestaanszekerheid.’
Maar waar begin je?
‘Stel om te beginnen de vraag of deze verzorgingsstaat nog steeds wel de belangrijkste risico’s dekt. Gaat het ons nog in de eerste plaats om het steunen van mensen die werkloos en arbeidsongeschikt zijn? Of is het tegenwoordig logischer om in de eerste plaats aan zorg te denken?’
‘En hoe bereiken we dat mensen kunnen meekomen met de ontwikkelingen in de maatschappij? Dat ze niet achterblijven, bijvoorbeeld zonder digitale vaardigheden? Dat zie ik als een nieuw soort sociaal risico. Hoe houden we het systeem solidair?’
‘De WRR noemt als belangrijkste functie van de verzorgingsstaat “verzorgen, verzekeren, verbinden en verheffen”.* Ik denk dat we er vooral voor moeten zorgen dat mensen goed met elkaar verbonden blijven. Hoe kun je zorgen dat mensen in een land ook goed voor elkaar blijven zorgen? Dat vind ik de belangrijkste opgave.’
Ja, hoe?
‘Door de verzorgingsstaat zo snel mogelijk te ontwarren: minder maatwerk, meer universele regels. En ook zorgprofessionals weer ruimte geven om mensen echt te helpen. Ik pleit ook nadrukkelijk voor een verbod op het doorverwijzen van mensen. Dat scheelt hoge kosten aan indicatiestellers en het is veel beter voor iedereen. En denk ook aan bijvoorbeeld het wegbezuinigde opbouwwerk in de buurthuizen van vroeger. Dat bracht mensen bij elkaar.’
Hoe verbied je doorverwijzen?
‘Eén loket. Als je veel complexe problemen hebt, zul je altijd wel te maken blijven houden met verschillende hulpverleners. Maar de eerste persoon bij wie je belandt, bijvoorbeeld via een buurtteam, die moet dan blijven opletten of je hulp krijgt. Zodat je altijd met één persoon contact hebt die ook weet hoe het met je gaat.’
‘Ik heb in Amsterdam ook al eens voorgesteld een track-and-tracesysteem in te voeren. Als je de weg kwijtraakt in een woud aan toeslagen of bezig bent om hulp voor je dementerende moeder te regelen, dan wil je gewoon weten welke status je vraag heeft. Sommige hulpverleners doen dat heel goed, die sturen een sms’je: uw aanvraag ligt daar. Bij Bol.com kunnen ze je toch ook zeggen waar je pakketje ligt?’
U schrijft dat we voor hervormingen een ‘competent’ kabinet nodig hebben. Noemt u dit kabinet incompetent?
Zacht: ‘Ja.’
Waarom is het moeilijk dat hardop te zeggen?
‘Niemand grijpt in, maar op wie ben je boos? Het is niet alleen dit kabinet. Werkelijk niemand biedt meer een langetermijnperspectief. Decennialang is er gezegd dat de overheid de verzorgingsstaat niet aankan en dat de markt het moet doen. We moesten verbouwen en decentraliseren. Nu is het stelsel groter, duurder en ingewikkelder dan ooit en heeft bijna niemand het meer over wederkerigheid en onderlinge solidariteit.’
Een nieuwe naam zou helpen.
‘Ja, “verzorgingsstaat” wekt irritatie. Het past ook niet meer bij burgers die van de overheid zelfredzaam moeten zijn.’
‘Toevallig zat ik net te kijken hoe andere landen de verzorgingsstaat inmiddels noemen. In Frankrijk gebruiken ze naast “voorzieningenstaat” ook “de sociale staat”. Dat laatste vind ik mooi. Dat gaat weer over tweerichtingsverkeer, waarbij burgers en de overheid verantwoordelijk voor elkaar zijn. Ja, laten we een sociale staat worden.’