Geld neertellen om wijken schuldenvrij te maken? In Arnhem blijkt het ingewikkelder dan gedacht

Veel media berichtten er vorig jaar over: in Arnhem koopt een nationaal programma de schulden over van de armste inwoners. Maar halverwege het experimentele project zijn ‘slechts’ zes gezinnen volledig schuldenvrij. Waarom is het zo moeilijk?
Een jaar geleden haalden zes flats in Arnhem-Oost de landelijke media en zelfs de Britse krant The Guardian. Niet vanwege een ramp of iets dergelijks, maar door een schuldenexperiment.
Het Nationaal Programma Arnhem-Oost wil namelijk binnen een periode van twee jaar de schulden opkopen van veertig tot zestig huishoudens. Halverwege het project zijn ‘slechts’ zes gezinnen volledig schuldenvrij.
Ik bezocht de wijk om te zien hoe het ervoor staat, waar de moeilijkheden liggen en wat de rest van Nederland kan leren van dit experiment.
Achter de voordeur is de ellende pas zichtbaar
De twintig Nationale Programma’s Leefbaarheid en Veiligheid werden door het Rijk opgezet om de meest kwetsbare wijken in Nederland uit het slop te trekken. Met een langjarige inzet en bijbehorende miljoeneninvesteringen, wil men de bewoners in die wijken perspectief op een beter leven bieden. Zo ook in Arnhem-Oost. De reden dat precies de wijk Immerloo II werd geselecteerd voor het experiment is simpel: het is de armste wijk van Arnhem.*
De zes flats in Immerloo II, een wijk met een gemiddelde WOZ-waarde van 215.000 euro (de gemiddelde WOZ-waarde in Arnhem is 336.290 euro)* en een gemiddeld bruto jaarinkomen van 15.200 euro (het gemiddelde jaarinkomen in Arnhem is 31.300 euro),* tellen ruim 650 woningen.
Toen de woningbouwcorporatie de flats enkele jaren geleden verduurzaamde en medewerkers aan moesten kloppen bij de bewoners, konden ze hun ogen amper geloven. De flats zien er vanbuiten allemaal keurig en netjes uit, daar in de boomrijke en groene omgeving van Immerloo II. Achter de voordeur werd pas de opeengestapelde ellende zichtbaar. ‘Ze kregen er buikpijn van’, vertelt Monaïm Benrida, directeur van van het Nationaal Programma Arnhem-Oost.
Volgens Benrida daalde toen een cruciaal besef in: ‘Als we pas op dat moment die ellende zien, klopt het systeem niet. Maar zelfs áls we het zien, is er binnen het systeem blijkbaar geen plek om er iets aan te doen. Een gesprek over het schuldenvrij maken van de meest kwetsbare gezinnen liep stuk op de vele overleggen, starre regels en soms het ontbreken van professionele moed. Dat veranderde met de komst van het Nationaal Programma.’
Op basis van data over vastelastenschulden – huur, zorgverzekering, energie en water – werden mensen aangewezen die voor het experiment in aanmerking komen, waarbij gezinnen met kinderen bovenaan de lijst kwamen te staan.
Veel schulden, hoge kosten, weinig hulp
Terug naar de basis: over wat voor problematiek hebben we het hier eigenlijk?
Problematische schulden zijn, kort samengevat, geregistreerde schulden waar men zonder hulp niet meer van afkomt. Waar dertig jaar geleden naar schatting 150.000 tot 200.000 Nederlandse huishoudens met problematische schulden kampten, zijn dat er nu ongeveer 750.000* – al weten we dat niet precies.* Omdat niet alle schulden geregistreerd worden, kan het daadwerkelijke aantal huishoudens met problematische schulden hoger liggen.
Mensen met problematische schulden komen vast te zitten in de schuldenindustrie: een complex van hongerige incassobureaus, opportunistische schuldenopkopers, bedenkelijke bewindvoerders en de overheid, die vaak de grootste schuldeiser is.
Waar het uiteindelijk op neerkomt: slechts een klein deel van de mensen met problematische schulden wordt daadwerkelijk geholpen,* en de maatschappelijke kosten van schulden (verzuim, ziekte, mentale problemen) zijn vele malen hoger dan de schulden zelf.
Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft zo’n 60 procent van deze huishoudens langdurige problematische schulden – minimaal drie jaar.* Dat levert hoge maatschappelijke kosten op met daarachter veel individueel leed.
Problematische schulden zijn overigens niet zomaar weg te zetten als ‘eigen schuld, dikke bult’. Met name inkomensschommelingen en verlies van inkomen – door bijvoorbeeld ziekte – zijn belangrijke aanjagers. Mensen met een smalle beurs kunnen zulke klappen niet opvangen.*
Dat ziet ook Joanne Smits, projectleider van Experiment Immerloo Schuldenvrij (EIS). Zij is er na een jaar experimenteren van overtuigd geraakt dat schulden iedereen kunnen overkomen:
‘Zodra je in het gat van schulden komt en je geen stabiel netwerk of gezondheid hebt, kom je dat hol niet meer uit. Als het lukt om eruit te komen en je wordt ziek, dan zit je er zo weer in. Het gaat hier niet om mensen die te dure auto’s hebben gekocht. Het gaat om externe gebeurtenissen. En natuurlijk, er is fout gedrag, maar als je verder kijkt dan snap je dat ook wel. Ik zie het draaien van dit mensbeeld ook als een doelstelling van het experiment.’
Schulden als verdienmodel
Na een jaar maakt het team voorzichtig de balans op: inmiddels zijn zes gezinnen volledig schuldenvrij. Vier gezinnen zijn schuldenvrij, los van hun schulden aan de overheid – er kan pas met de overheid onderhandeld worden als schulden bij private partijen zijn opgelost. Twintig andere gezinnen zijn in beeld.
Halverwege het twee jaar durende project is dus nog geen kwart van de doelstelling van minimaal veertig schuldenvrije gezinnen behaald. Hoe komt dat?
Ik ontmoet EIS-projectleider Joanne Smits in Huis vóór de Wijk, een laag gebouw dat in de schaduw van de twee grootste flats staat. Er zijn volgens haar twee voorname redenen voor het (voorlopig) lage aantal schuldenvrije gezinnen.
‘Ten eerste kost het inventariseren van de schulden een hoop tijd’, zegt Smits. ‘We bezochten een gezin met twee tassen ongeopende brieven. De schuld was een ton, het aantal unieke schuldeisers liep in de tachtig. Bij elk van die schuldeisers moet je een afkoopvoorstel doen. Vaak hebben organisaties zelf een achterstand van een jaar in het verwerken van voorstellen. Snel afwikkelen zit er dan niet in.’
Smits vindt het ‘diep droevig dat we het geregeld hebben zoals we het geregeld hebben’. In haar ogen zijn schuldenaren een verdienmodel geworden. ‘Een gezin had een schuld van 200 euro bij het CAK. Door de kosten van de deurwaarder werd dat in no time een schuld van meer dan duizend euro. Alles is ook zo onoverzichtelijk en niet te volgen. Zelfs wij snappen niet altijd de brieven van het Centraal Justitieel Incassobureau. Dan volgen er boetes op boetes.’
Een financiële schuld is altijd meer dan een financiële schuld
De tweede reden voor de moeizame start van EIS is volgens Smits het bereiken en ondersteunen van de gezinnen. ‘Op het moment dat de gezinnen willen meewerken, is het niet alleen schulden afkopen. We pellen ook de ui af. We zetten voor elk gezin per gezinslid in een diagram de onderliggende problematiek op papier – een mindmap heet dat. Dan zie je dat er op alle leefgebieden problemen spelen. Dat deze mensen nog rechtstaan, verdient alle respect’, vertelt Smits zichtbaar geëmotioneerd.
Programmadirecteur Benrida vat het op zijn beurt bondig samen: ‘Het is een illusie om te denken dat het aanbellen is, schulden overnemen en ze leven nog lang en gelukkig.’
Het CPB ziet bij mensen met problematische schulden een stijging van 30 procent in de uitgaven voor geestelijke gezondheidszorg. Daarbij maken mensen met problematische schulden 40 procent meer gebruik van hulp zoals maatschappelijke begeleiding of financiële ondersteuning. Conclusie: goed schuldenbeleid bespaart op zorg en hulpverlening.*
Elk gezin dat in beeld is bij EIS krijgt een nummer. Smits schuift me de mindmap van gezin EIS 24 onder mijn neus – een gezin dat in beeld is maar nog niet aan de schulden werkt. Een gezin met zes kinderen tussen de 5 en 25 jaar oud. De enigen zonder schulden zijn de kinderen van 5 en 6 jaar. Het enige gezinslid zonder enige vorm van hulpverlening op het gebied van gezondheid of mentale problemen is het kind van 6. Eerlijk: het voerde me terug naar mijn eigen armoedige kindertijd. Ik kreeg er rillingen van.
De taak om de ui af te pellen ligt bij de wijkcoaches. Ik spreek met twee van hen: Karin en Irene. Karin heeft 25 jaar als incassomedewerker bij een deurwaarder gewerkt. Irene heeft een verleden als psychiatrisch begeleider. Beiden noemen ze het bereiken van de gezinnen een moeizame klus: wijkbewoners zijn niet op de hoogte van de mogelijkheden tot hulp, verstoppen zich door angst en schaamte, en het wantrouwen regeert.
EIS mag dan de landelijke media en The Guardian gehaald hebben, in de wijk hebben ze er weinig van meegekregen. ‘Wereldberoemd experiment, behalve in Immerloo II’, lacht Karin.
Daar waar Karin in haar vorige baan mensen hielp vanuit een kamertje, schrikt ze nu regelmatig van wat ze achter de voordeur ziet: niets. ‘Ik kwam binnen bij een alleenstaande moeder met drie kinderen. Het enige wat in huis was, waren de matrassen. Verder niets. Dat greep me enorm aan.’ In zulke situaties kunnen de coaches gebruikmaken van het zogenaamde doorbraakpotje: geld waar ze acute zaken als een koelkast mee kunnen kopen. Zonder bureaucratie.
Wat ze wel altijd aantreffen achter de voordeur – als ze daar al geraken – is wantrouwen, aldus Irene. ‘Dat zit zo diep. We leggen in vele gesprekken uit wat de essentie van het experiment is en hoe we kunnen helpen. Toch willen ze niet meedoen, want wie zegt dat wij binnen een jaar niet komen zeggen dat ze alsnog zelf hun schulden moeten betalen?’
Volgens Karin is dat wantrouwen precies de reden waarom geen van de gezinnen met me wilde praten. Hoe spijtig ook, ik begrijp het volledig. Nog los van dat wantrouwen: ik zou zelf geen bal zin hebben in het delen van mijn verhaal, moest ik net uit zo’n kutsituatie komen. Al zijn de schulden weg, de schaamte blijft.
Maar er is ook een keerzijde. Áls Karin en Irene eenmaal binnen zijn, bereiken ze veel met hun manier van werken. Meer dan eerder is gelukt. Dat geeft de gezinnen weer perspectief voor de toekomst.
Hoe je vertrouwen opbouwt
Als het Irene en Karin écht niet lukt om contact te leggen of binnen te komen bij een huishouden, dan is er een laatste mogelijkheid: aankloppen bij Jaouad (‘de “kickstart”’). Jaouad is jongerenwerker en geboren en getogen in Immerloo II. Zelf woont hij op de dertiende etage van een van de twee grootste flats. Hij vormt de schakel tussen de bewoners en de projectmedewerkers en ziet zichzelf als ‘een soort van hulpverlener’.
Omdat hij bekend is in de wijk en veel bewoners hem vertrouwen, weet hij wie hij moet aanspreken, hoe hij aan bepaalde informatie kan komen en op welke signalen hij moet letten. ‘Stel dat er iemand bij je in de flat woont die er eigenlijk niet mag wonen, dan doe je echt niet open voor een schuldenexperiment. En we kunnen wel met iedereen willen praten, maar als je huis naar urine stinkt en er geen bank is, dan kán je niet eens praten’, weet Jaouad. Hij begrijpt het: ‘Het zijn mijn mensen, ik ben hen en zij zijn mij.’
Volgens hem is EIS een noodzakelijk experiment: ‘Het brengt de nodige discussie op gang en we leren er lessen uit over hoe we het beter kunnen regelen. Mensen zijn vaak volledig opgebrand. Dan moet je eerst in kaart brengen wat er speelt. Hoe loopt iemand door de wijk? Wat is er met de kinderen aan de hand? Pas dan kan het gesprek over het experiment op gang komen, en dat is moeilijk. Want wat we doen is eigenlijk een wond openhalen. Wat is er gebeurd vóór die schulden?’
Soms voelt Jaouad zich ‘een lachertje’: ‘Ik ruim de troep op van een systeem dat niet werkt. Het minste wat we kunnen doen is het beter regelen, want heel veel mensen hebben een uitweg nodig.’ Jaouad wist dat hij het goed had, maar door dit werk beseft hij het meer dan ooit. Zijn rol binnen EIS wil hij niet te groot maken. ‘Ik help hier en daar voor een doorbraak. Ik zeg dat Karin een goeie is, dat ze haar kunnen vertrouwen. Maar ik moet ook behoudend zijn. De coaches gaan ’s avonds naar huis, maar ik moet hier achter de hoek bij Lidl nog steeds mijn boodschappen doen.’
De generationele probleemoverdracht moet stoppen
De voornaamste les die wijkcoach Irene leerde: ‘Begin nooit over schulden. Ga praten, even kijken hoe het gaat. Pas na het derde gesprek kan je over de schulden beginnen.’
Irene ziet in de vele hulploketten en wisselende hulpverleners weinig heil; dat veranderen ze nu. ‘Wij blijven er nu altijd bij, gaan met mensen mee naar hun afspraak. Zo kunnen we andere professionals helpen om breder te kijken dan de schulden of het hokje waar iemand wel of niet inpast. Wat heeft dit gezin echt nodig en wat kan jij daarin betekenen?’
Beide wijkcoaches geloven niet in het huidige schuldensysteem. Al ziet Karin in vergelijking met eind jaren tachtig, toen ze bij het incassobureau werkte, wel een vooruitgang. Toen waren de schuldenaren volledig vogelvrij. Maar, zo zegt ze, ‘eigenlijk zou het mogelijk moeten zijn dat iedereen één keer in zijn leven schulden kan laten kwijtschelden. Zoals dat ook in de Verenigde Staten kan. Beslist een rechter dat het klaar is, dan is het klaar.’
Wat Karin nog even aan me kwijt wil is dat ze zich regelmatig ergert aan de beeldvorming van de wijk: ‘Immerloo II heeft in Arnhem een negatieve lading. Maar na één jaar hier te werken, vind ik het een superleuke wijk met veel prachtmensen.’ Wanneer ik haar vraag of ze in de wijk zou willen wonen, kijkt ze me twijfelend aan. ‘Ik wil hier wel wonen, maar zo’n flatje, dat weet ik niet.’
Voor projectleider Smits is het helder: ‘Het gaat over veel meer dan alleen geld. Het gaat om mensen echt zien en tijd geven. Sommigen komen er nooit meer uit zonder hulp. Dan moeten de kinderen de focus zijn, want anders zit je van generatie op generatie met een overdracht van ellende van heb ik jou daar.’
Wat programmadirecteur Benrida betreft, is het experiment geslaagd op het moment dat mensen geholpen zijn. ‘Dat ze opnieuw perspectief hebben. Maar vooral op het moment dat die kinderen in dat huis weer lucht voelen. Zij moeten hoop voelen en ervaren. Hoop op een betere toekomst.’
Momenteel zitten er twintig gezinnen ‘op de bank van het experiment’. Hun hoop is in aantocht.